Ooit

Roepende in het bos, 1995, tekening, 110 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Ander tijdelijk

Het pad leek nog het meest op een lichtrivier, het bos raakt in het
lichte weg. Hier – zei ik – hier wil ik sterven en liep die kant op.
Het voelde alsof ik geboren werd in het hoofd. Ik trok mijn ogen uit
het vitrage, gooide mijn hoed af en zag dat jij daar ook was, teugel-
loos.
Je praatte wat in jezelf, je had het over een nieuwer huis. Ik begreep
het niet. Je raakte gelovend onderweg, zei je. Nog zoiets. Het klonk
heel slim, maar wat betekende het? Je zag mijn vraagtekenhoofd en
maakt een gebaar wat nog het meest leek op draaikonten met de
handen. Eigenlijk zei je: ik leg geschaafde hoofd, of was het be-
schaafde hoofd, in je schoot, dan zullen we zien.
Het wonderlijk bos met de wonderlijke paden lichten nogmaals op
en je klom op mijn rug. Het paadje werd een paardje.
Onderweg:
Hoe heerlijk en verslavend kan de geur van een bos zijn. Alles gra-
zend bij elkaar eten maakt de dag compleet. Op zo’n moment wil je
niet meer naar achteren leven, niet meer naar voren denken.
Intussen rijdt het paardje hem het donker door, het stadse licht
verschijnt al aan de horizon. Na aankomst wist de stad het bos uit,
als het antwoordapparaat van een dichter die wil slapen.

Stof

Real, 2013, boek 111, pagina 27

2013_b111_p27_real_k

Denkproces

de locatie is bekend
het smachtend hoofd
is voorbij eenzaamheid
zegt niets te weten

je afwezigheid
voelt als volle boel
een innerlijke sterrenhemel
zoekt het zonbestoven land

als tussenstandsjongen
met goede manieren
scoort het terloopse
de aandrift van het lot

het grote geheim
neuriet zacht geurend
uit je ooghoeken
een stofdoek moedert

de bittere geraniums
bloeien bij ouders
de krul van gister
verzekert de kinderjaren

het hoofd trilt
wordt vliegwiel
dat ben jij
in het witste licht

Heimwee

Poem, 2013, tekening, A4

2013_poem_A4k

Die dag

De hele dag was nog intact, de wereld vol landschap.
Ik zag haar zo plotseling dat ik alles vergat waar ik mee…
Ze heeft me neergezet waar ik moest doorlopen tussen het steen
en het gras. De tijd heeft zich verder aan mij voortgezet. Zelfs
een wonderlijk waaiende wind kreeg mij niet om.
Wie ben ik als ik straks vertrokken ben?
Haar boezem stroomt, ik bedel. Ik raak ingepolderd en lig nu op
mijn kant. De wereld lijkt open. De kop die ik krab lijkt steeds te
willen zingen. Voor een antwoord wijkt hij uit, de droom moet nog
even voortduren. Het stuifmeel hecht zich aan mijn oog, verzet
zich later. Het woord is te laat. Wat onbenoemd blijft groeit.
Ik dicht in eigen warmte:

verteert van binnen
kwam alles buiten
vouw mijn lichaam dubbel
ik wil onthullen
zoek diepe nacht
zoek diep bed
scherpe begeerte
slaat op hol
hemel en aarde
smeken schrijlings
op elkaar
het bloed bloedt
wil weerzien
eeuwig handwerk
starende blik
naakte gebaren
laten aarde bewegen
mijn bloem is mijn bloem

Daarna stap ik uit mijn droom.