Roepende in het bos, 1995, tekening, 110 x 80 cm
Ander tijdelijk
Het pad leek nog het meest op een lichtrivier, het bos raakt in het
lichte weg. Hier – zei ik – hier wil ik sterven en liep die kant op.
Het voelde alsof ik geboren werd in het hoofd. Ik trok mijn ogen uit
het vitrage, gooide mijn hoed af en zag dat jij daar ook was, teugel-
loos.
Je praatte wat in jezelf, je had het over een nieuwer huis. Ik begreep
het niet. Je raakte gelovend onderweg, zei je. Nog zoiets. Het klonk
heel slim, maar wat betekende het? Je zag mijn vraagtekenhoofd en
maakt een gebaar wat nog het meest leek op draaikonten met de
handen. Eigenlijk zei je: ik leg geschaafde hoofd, of was het be-
schaafde hoofd, in je schoot, dan zullen we zien.
Het wonderlijk bos met de wonderlijke paden lichten nogmaals op
en je klom op mijn rug. Het paadje werd een paardje.
Onderweg:
Hoe heerlijk en verslavend kan de geur van een bos zijn. Alles gra-
zend bij elkaar eten maakt de dag compleet. Op zo’n moment wil je
niet meer naar achteren leven, niet meer naar voren denken.
Intussen rijdt het paardje hem het donker door, het stadse licht
verschijnt al aan de horizon. Na aankomst wist de stad het bos uit,
als het antwoordapparaat van een dichter die wil slapen.