Natuur

Beest in de regen, 2013, boek 112, pagina 56

2013_b112_p56_beest in de regen_k

Verslag

De dag wist nog niet zo goed wat ze zou doen vandaag, regen, zon
of beide. Een dag kan soms heel besluiteloos zijn. Op zich niet erg
en niks aan de hand, voor de natuur maakt het niks uit.
De zon wil weer vallen en het beest vermorzelen misschien. Dieren
voelen dat en zeggen ik ben nog niet goed voor de grond, rennen
weg. Zij willen nog niet mengen met de maden. Dieren zijn goed
voor de wind, zij waaien waarachtig mee.
Dieren vegen zich vrij in de zonneschijn. Dat is een mooi gezicht.
Ik kan er uren naar kijken zonder me te vervelen. Pas als de regen
mij vindt ben ik aangeraakt prooi, ik tooi me vervolgens met het
aller kwaadste.
Daar moet de natuur toch van schrikken.
Slanke zonnestraal-sponzen zullen mij en alle dieren daarna droog
maken en de niet kennende kleuren komen als vanzelf uit de natuur
opdoemen.
De natuur kent vaak zijn eigen kleuren niet. De blonde orgelwolken
laten zomaar als een volk padden ontploffen. Alleen slimme, bedacht-
zame lichamen kronkelen zich een weg. Mijn gebeente en vlees is nu
zo dagelijks dat het alles al weet.
Onder de gevaren vergaat het niet blijvende.

Kortademig

Weekend, 201, boek 110, pagina 37

2013_b110_p37_weekend_k

Onderlijf

het hoofd
verlaten onder de gordel
net huilden
de prachtige lippen
een haastige hand
kneedde

veelkleurige kennis
rijpt slapende dingen
cellen verzadigen
een lied
bezingt de buik
nu verder dromen

kortademig
tussen de gordijnen
haar ondergoed gloeit
de glanzende heup
is een glazen poort
de keel sneeuwt zacht

moed
en onwetendheid
schommelen vluchtig
de huiver blaast
verliefde vruchten
het is voorjaar
het groen jubelt

Diagonaal

Leeggelopen tekening, 2013, boek 111, pagina 6

2013_b111_p6_leeggelopen tekening_k

Schaamwerk

Mensen die zo snel en diagonaal lezen als ik, maken van samen-
werk gauw schaamwerk en het hoofd is gelijk vol en op hol.
Zo kwam ik op een tekening die zich leeg huilt.
Een onmachtig werk ontlaadt zich en laat een grote leegte na.
Wat ik eerst een naam gaf is nu werkelijk titelloos. Alles is damp
en laat zich niet meer rubriceren.
Een leeggelopen werk in een volle ruimte kan mooi zijn. Dan zie
je pas alle naaktheid rondom. In een luchtige ruimte is het altijd
mooi weer en is het witte wit witter dan ooit. Hier dringt de dichter
door tot de aarde. Zijn aarde. We gaan met aandachtige gezichten
zitten en wachten af.
Met de vlechten van wierook is de ruimte voorzien van een voile.
We gaan met lome oren luisteren naar de hitte en de duisternis.
Heel misschien ben je zelf even een lichtvlek in de ruimte. Je bent
even opnieuw geboren en voelt je buitenissig.
Toen stootte ik mijn uitpuilende buik en was gelijk weer wakker.
Mijn werk was niet leeggelopen, mijn lichte doofheid van de droom
ebde nog licht na in mijn lijf.
Toen zei ik zonder na te denken: ik ben het gat in eigen glans.
Dat was genoeg voor de hele dag.
Pas op de avond voegde ik er aan toe: die al mijn gangen volgt.
Het klinkt goed.
Eerlijk gezegd snap ik het nog niet helemaal.
Daar hoef ik me niet voor te schamen.

Damp

Nachtdief, 2014, bewerkte foto

2014_nachtdief_sbf

Ochtend

In het schaduwtheater van het huis is hij meer dan een schaduw.
Zijn zwarte macht maakt hem bijna onzichtbaar. De bewoners
raken bij het zien gelijk blind door het licht wat hij achter laat.
Vreemd verhaal, zul je zeggen, maar hij kon er niets aan doen.
Door zijn vele reizen en lust laaide het licht achter hem aan. Hij
creëerde zo zijn eigen dampkring. Kon nooit stikken.
Anderen beweerden dat hij de nacht had gestolen en dat hij daar
door half onzichtbaar was. Onzin, dat was natuurlijk pure afgunst,
blinde jaloezie.
Hij had gewoon een bijzondere gave en als je dat hebt ervaar je het
niet als iets bijzonders, integendeel, je bent gewoon jezelf en dat is
per definitie altijd goed. Je maakt je niet druk om niets.
Dus niet zeuren. Ook niet in de ochtend, als alles nog op gang moet
komen. Trouwens, niets is altijd hetzelfde bij de geweldigen.
Zij weten niet van grijze lippen op grijze lippen.
Zij kennen geen onochtend.
Zij zingen steeds een nieuw lied, omdat er altijd een engel in het
raam op het zuiden zit.
Zij leven niet dat leven dat snel verstrijkt tussen de voetzolen en
de parketstroken.
Zij sluiten zich niet op, vergrendelen geen deuren, schrikken niet
van gedachten, hebben geen huiver in de ogen.
Zij slaan gewoon de vleugels uit.
Zij zijn lenig, niet alleen.
Zij zijn.

Koude kant

Grido, 2014, bewerkte foto

2014_grido_bfk

Grijs gebied

De derde ikzelf is ook een zelf zeggen de fotografen. Ze bedoelen
dat ieder gemaakt portret ook weer een soort zelfportret is. In die
zin geldt dat voor iedere kunst. Persoonlijk zou ik dan graag een
verkeerd portret willen maken. Iets wat totaal vervreemd.
Dan kom je uit op de achterkant van jezelf. Die onbekende kant
vertelt iets over het niet geziene, alleen anderen kennen die kant.
Soms ervaar ik die kant als mijn koudste kant, misschien is het ook
mijn vrije zweefkant, die ik soms omarm als ik even niet gelukkig
ben met de realiteit.
Liever bekijk mezelf vanuit een rustige kant. Dan ben ik een heldere
snaar in de ruimte, dan geuren mijn melancholieke haren uit hervon-
den blijdschap. Het licht is dan dichterbij en lichter dan het licht in
de ogen. Het licht de ogen op. Licht schikkend en zingend ga ik ver-
der door het zonnige leven.
Nu nog even een mond op jouw mond: we spreken van niet, niet
spreken doet. Dat is de poëzie van het bloed.
Anderen zeggen over mij dat ik zo mooi kan nagalmen als een
beginnende nachtegaal. Ik weet niet hoe dat bedoeld is, maar
vind het ergens net zo mooi als een slordig masker, die een haar
op het toneel kust.

Geslacht

Broken halves, 2014, bewerkte foto2014)Broken halves_bf

Van alles wat

Als het aan haar gelegen dan was ze niet als vrouw ter wereld ge-
komen. Later kon ze wel haar naam kiezen, maar niet haar geslacht.
Ik ben per abuis geboren in een verkeerde lichaam, dichtte ze ooit.
Als dichter at ze haar verzen op, een mooie manier om de woorden
te onthouden. Haar of beter zijn trektocht door de poëzie was bru-
taal. Ieder masker werd afgerukt. Ieder beschermende hand beet
ze/hij af. Haar/zijn leven werd in eigen bijzijn verstrooid.
Heel vredig. Als het leven een benauwde ketting was, was haar/zijn
dichtkunst volgens eigen zeggen een oneindige ruimte.

Over honderd jaar zal men zeggen: ze wilde een man zijn en heeft
gefaald, ze wilde dichter zijn van wie men kon zeggen dat ze abuis
was geboren met het vrouwelijk geslacht, maar ze heeft alleen ge-
schreven over angst en dood.
Ze heeft gefaald.
Ze was een zuipschuit en een diepe roker. Onder haar wodkalucht
schuilt een verkwister. Ze klaagt iedereen aan die zich niet meer
kan verdedigen. Ze wil met haar bloed het bloed van de familie uit-
spugen. Roerloos en stil staan haar starre ogen, klaar voor de aanval.
De rook van de illusie is flink opgezogen tot in de hals.
Ze heeft gefaald.
Alleen een kop sterke koffie kan haar nog een ander aanzien geven.
Naar mijn idee speelt deze dichter met de wormen uit de zwarte doos.