Groenig

Vijvervrouw, 2005, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Groenige brei

Er zijn een heleboel verhalen over het kroos op het water.
Kroos is de roos van voorwerpen. Kroos is een onzichtbaar persoon,
het wandelt in de woeker. Dat heeft God zo beslist.
Kroos is overal waar het rustig is.
Pak je een handje vol kroos, dan zie je bij nauwkeurige bestudering
dat het niet erg bijzonder is, eerder iets smerigs en je kunt de kroosjes
ook bijna niet uit elkaar houden. Het is alleen mooi als een groot
geheel, als afdekkende laag op een plas. Kroos ontspiegelt.
Voor kroos zijn alle mensen gelijk. Kroos heeft altijd toekomst, is niet
uit te roeien het laat zich graag leiden door de wind.
Kroos zegt nooit waar staat je huis. Het doet er niet toe. Kroos heeft
niets met huizen. Of ze moeten eerst ondergelopen zijn. Dan volgt
hij de aangeboden openingen.
Kroos houdt van sprookjes met het idee hier keren wij werkelijk terug
tot onszelf. Het zijn diepe, banale sprookjes uit iedere eeuw.
Kroos vindt zichzelf een tapijt, een vacht die uit het water is gegroeid.
Het tapijt is een waterweiland waar we niet op kunnen lopen.
We hopen dat kroos nog iets voort zal brengen. We bidden dat de
aarde dan even zal zwijgen.
In ons hart zijn we altijd een beetje onzeker, bang voor het kroos
dat ons vroeg of laat zal pakken.

Blik

Boos, 2013, boek 112, pagina 112

2013_b112_p15_boos_k

Twee ogen

Hij las: alleen wie niks om handen heeft, is bereid om te lezen.
Het waren zijn eigen regels, jaren geleden geschreven.
Het klopte nog steeds, hij had nooit de tijd om iets te lezen, dat
bleef altijd een stuk braakland. Zijn verwachtingen om iets op te
kunnen steken waren heel beperkt. Bovendien, hij had al een vaste
kring van bewonderaars.
Te druk, alle tijd ontbrak. In ontbrekende tijd kun je niets doen.
Daarom is ontbrekende tijd geen tijd en nooit zonde.
Hij was de aangewezen persoon om zijn diep, innerlijk talent en de
spanning van zijn wereldje te ontrafelen.
Het zoet en het zuur van de taal was hem niet onbekend. Hij sprak
allang in andere woorden. Had daar zelf veel lol in. Als arendsjager
in de dichtkunst was hij behoorlijk overtuigd van zichzelf. Zijn ogen
leken altijd boos te staan, maar waren meer bijzonder scherp.
In die waarheid zorgde hij er voor dat hij altijd uit het niets schreef.
Zo ontstonden opmerkelijke gedichten. Ook was er sprake van veel
zelfspot, alsof bij het schrijven van poëzie een zeker besef van on-
behagen in het spel moest zijn. Dankzij een vaak terechte ondertoon,
ja de dichter was gelaagd, kon hij vele buitenstaanders bereiken.
Zijn werk leek altijd iets merkwaardigs of gewichtigs te bezitten.
Tussen alle menselijke bezigheden door was dat volstrekt normaal en
gewoon. Knap hoe de dichter toch niet excentriek werd.
Anderen denken daar waarschijnlijk anders over.
Anderen kunnen dan ook niet in opperbeste stemming de hele nacht
opblijven en zich vermaken met eigen talent. Zij associëren het met
de adem van urgentie en overwerk.
(Nee, dit gaat niet over mij, het gaat over een boze man)

Spel

Neergestreken vrouw, 2013, boek 212, pagina 10

2013_b112_p10_neergestreken vrouw_k

Huiselijk spel

Ik kijk naar een vrouw en vraag: wie ben jij?
En daarna vraag ik: wie ben ik?
Ik schrijf het antwoord woord voor woord op en houd het voor
mezelf. Van vragen en antwoorden opschrijven word ik gelukkig,
zo gelukkig als van een spelletje.
Jij bent op zoek naar mij en ik ben op zoek naar jou. Dat oude spel.
Eigenlijk zoek je mij omdat je naar jezelf op zoek bent.
We hebben maar een vel papier samen. Dat is het spanningsveld.
Hier zullen we elkaar zoeken en ontwijken.
Ik droom ervan. Rare dromen, geen nare.
We beginnen thuis. Thuis is een begrip wat zelfs kleine kinderen
kennen. Anderen wonen niet bij ons, zeggen ze.
Ik zou zeggen een woning moet op zijn minst mensdoorlatend zijn.
Ineens zet iemand een ladder voor het raam van mijn jeugd.
Ik verwacht en verlang zo naar je dat ik met gemak een dobbelsteen
op zijn zevende kant kan laten draaien.
Een vrouw strijkt neer.
Ze zegt: Tranen zijn als losgeraakte knopen die weer vastgenaaid
moeten worden…
Ondertussen laat ze haar vingers naar beneden glijden en drinkt de
lente met me. Tenminste zo voelt het, zegt mijn droom.
In de nacht zo koud als ijzer, maken twee lichamen ketsend vuur.
Moedervlekken schuiven over vadervlekken.
Buiten vliegt de lege leegte zich plat.

Goud

Puber, 2012, bewerkte foto

2012_puber_bf

Kleur bekennen

De  kunstenaar creëert vrijplaatsen waarin het leven wordt gevierd.
Hij noemt zijn eindeloze fantasie een volle weggeefwinkel. Hij bouwt
de wereld niet uitsluitend voor zichzelf. Het is ook voor de anderen,
de wereld en voor de kunst. Hij is een halve pionier.
Zonder menselijke dingen kan hij niet. Altijd is er wel een soort
portret. Zelfs een interieur noemt hij een portret van een kamer.
Alleen door een titel, plek en een jaartal toe te voegen plaatst hij
het werk in een dwingend verband. Alles is direct geloofwaardig.
Hij haalt er veel plezier uit, de vorm van werken maakt hem groot.
Toch is het bedrog, want uiteindelijk is een werk niets anders dan een
stukje papier met een tekening erop of een stuk linnen waarop de verf
is verdeeld.
Hoewel hij geen waterdichte werken aflevert is de kunstenaar toch
geloofwaardig. Tenminste dat vindt hij zelf. Geloofwaardig van wat?
Hij levert desgewenst achtergrondinformatie aan, heeft een hekel
aan nep, probeert zo echt mogelijk te zijn. Zijn fantasie moet kloppen.
Iedereen weet dat dat onmogelijk is. De mensen ontdekken vanzelf
dat niets is wat het lijkt. De kracht zit altijd in het verborgene of in
de charme van de fictie. Als de onderlaag toch geraden wordt vindt
de maker dat hij nog radicaler had moeten zijn. Het geheim moet
ergens geheim blijven of op zijn minst raadselachtig zijn.
Een criticus schreef over zijn werk eens: een woud vol raadsels.
Dat klopt nog steeds.
Laten we het op beeldspelletjes houden.
Ook goed.
Even later:
En daar ligt alweer een gouden vondst, waarvan hij zelf de regels
niet kent.

Motto

Onopgeloste droom, 1998, bewerkte foto

1998_onopgeloste droom_bf

Andere kant

Er was eens een dwaze humorist, hij gooide glassplinters in zijn bad.
Daar werd hij dan schoner van, vond hij. Hij viste zich al het ware
uit zijn eigen bloed weer op. Daarna tuimelde hij tevreden naar
beneden om daar nog wat verdwaalde zeepbellen door te prikken.
Hij was in het algemeen vrij blij, zeker omdat hij aan beide zijden
van het dwaallicht zijn evenwicht had gevonden. Niemand wist
precies hoe dat zat, maar ze zagen hem dikwijls ruggespraak hou-
den met beide kanten. De rechterkant bleek ietwat gehavend.
Kwade tongen beweerden dat dat de schuld was van de inmiddels
overleden vader. Die zat altijd rechts aan hem te plukken. Je kunt
het nog zien aan een oude, beschadigde stoel uit die tijd.
Deze humorist was bepaald niet roekeloos. Geduld had zijn treurige
beurs gevuld. Wanhopige blikken werden per direct weggeworpen.
Ooit correct gebraden in volmaaktheid, kon hem weinig gebeuren.
Hij moest alleen zorgen dat alles niet nog zachtjes na ging branden.
Dat zou zijn nasleep erg bederven.
Of je nu van de vloer bent of het plafond, je moet nooit vluchten
voor je eigen aanwezigheid was zijn motto. Niemand snapte wat hij
daar mee bedoelde. Het was dan ook alleen maar bedoeld om het
schaamrood stralend te laten schrikken, zodat je niet meer dacht
aan het verwennende nut.
Zijn hartenwens was vreemd: hij wou je zo zeer bedwelmen dat je
wegsmolt en nooit weer keerde. In de verte hoorde je hem al lachen.
Ik zei het al: het was een dwaze humorist.

Tijdelijk

Rouw, 2010, bewerkte foto

2010_rouw_bf

Stille kamer

weer een seconde
om
weer een hele seconde
om
precies op de seconde
af
gaat weer een seconde
om
ga deze seconde maar
na
een seconde vliegt
om
vliegen kleven om het
even

na een seconde
kijken
oude tijden even
om
de tijdelijke brei
draait
nieuwe tijdslijnen
komen
tijd heelt immers
wonden
het tijdelijke
is
tijdelijk warm
zoals een mens