De muze slaapt, 2014, bewerkte foto
Luchtbel
Hij kon zijn aanwezigheid niet zelf bedenken. Er zat een boom in
zijn hoofd. Het deed hem neerbotsen tegen iets onduidelijks.
Vreemd genoeg gaf hem dat een lekker gevoel. Zoiets als lekker
afrukken en zaad verspillen in je puberteit.
Daarna was het toch wel wat tandenknarsen in de strot, zijn geluid
knerpte. Priegelende snakjes kwamen niet tot het volledige. Zijn
stemming had er onder te lijden. Hij voelde zich gewoon klote, dat
lekkere gevoel van zonet was staartsgewijs verdwenen.
Lekker warm was het. Een vrouw kwam aangevlamd. Het bleek
een lege muze te zijn. Ze was op zoek als een vampier in de nacht.
Kijk, daar staat ze levensgroot. Ze heeft haar hand in de broek,
steekt haar tong tussen haar lippen en kijkt hem zoekend aan.
Hij kijkt niet op, hij slaapt. Zij zucht en gaat naast hem liggen.
Hun hoofden dromen verder. De slaap is machtig. Met hun adem
zouden ze bloemen kunnen breken. Ze zijn alle anekdotes voorbij.
Het hoofd is als een leeg museum. De witte muren kijken je glazig
aan.
Dan ploffen er kastanjes en aardappels in zijn hoofd.
Hij gaat schrijven met een steen. Er vaart een lichte herfst door
zijn lijf. Hij hoort vissen spartelen in de beek en vraagt zich af blijf
ik hier, ga ik verder, ga ik naar huis. Hij legt zijn schrijfsteen neer.
Het wordt naar huis, nadat hij eerst alle abstracties van zich af heeft
geschud. Met flinke passen neemt hij de benen en mompelt voort.
De muzenvrouw weet van niets, die blijft nog slapend achter.
Een luchtbel heeft haar geraakt.
Om de volheid, om de wijsheid, om de pijn.