Stad

Fluwelen tong, 1997, tekening, 65 x 80 cm

1997_fluwelen tong_65x80

Richting

Het is zomer, warm. Als wij tegen de avond aan de rand van het
bos komen is de lucht prachtig rood. We zouden hier voor altijd zo
willen blijven staan, als een levende dia. We hebben geen zin om
weg te gaan, maar de zon denkt anders, die is vastbesloten en
verdwijnt in de horizon.
Terwijl we tijdloos staan te kijken ontwikkeld iemand van ons een
melodie, die een beeld ontwerpt van de weg. Een vorm uit het niets
doemt op, zingt als het ware luidkeels mee. Zoiets maakt je blij.
Voordat dat ook oplost is zien we nog een glimp van onze schoenen
of van onszelf. Daarna is het nacht, even kleurloos blind, tot onze
ogen weer kunnen kijken.
Steeds vlamt de vraag op waarom dit alles zich zo moet herhalen.
Iemand probeert het uit te leggen, de rest zegt in koor o nee hè…
Nee, doet hij dan maar, de meerderheid wint. De natuur hoort zo stil
te zijn als een stijve lijmpot. Ook hebben wij onze aura uitgeschakeld
voor alle database, heden is er even niemand thuis.
Dan:
De razende stad met de onverbiddelijke schoonheid lokt. We stappen
op, vertrekken.
Schoonheid met een diep geheim dat niets verbergt.
Zo zou je de stad kunnen omschrijven.
Overal gelijk en toch heftig. De stad is nooit stil.

Eiland

Grootvaders geest, 2016, schets

2016_grootvaders geest_k

In de nacht

Kan een silhouet ook jaloers zijn?
Als je van opzij alleen maar stemmen hoort en niemand ziet in de
uitgelezen ruimte, hoor je dat dan als muziek? Of wil je de woorden
toch verstaan en begrijpen?
Met woorden slingeren is iets moois. Misschien is het zelfs wel een
gave. Op papier val je minder op, je bent ergens onnatuurlijk of
onwerkelijk, je hebt immers niets te vrezen. Papier is geduldig en
zegt niets terug. Je digitale trots heeft een gelukkig gezicht.
Schoonheid en verwondering houden van papier, zij kennen geen
sterrenbeeld of lach. Jij bent de ploeteraar die om zich heen grijpt.
Jij vreest wel, al weet je niet wat.
Aan de andere kant kent papier wel schade en brand. Dus het blijft
altijd toch uitkijken geblazen, je moet de zwaailichten niet gaan
opzoeken.
Toen gebeurde er iets vreemds. Hij zat stil en zijn gedachten vierden
al een overwinning. Hij wilde zichzelf even feliciteren met die mooie
overwinning op het leven, maar iets dreef hem de nacht in.
Zijn silhouet verdween gelijk. Het zwart at alles op. Hij dreef op een
onbekend eiland in zijn laatste tijd.
Dat doet de wrede nacht!

Gras

Heilige, 2016, schets

2016_heilige_sk

Links op rechts gevouwen

Je werd wakker en hoorde mijn stem.
Je ving stukjes natuur op en iets later uiteindelijk waarachtig de
hele natuurlijke wereld. Dat was zo ongewoon dat het prettig was.
Je voelde mijn krachten, omdat ik beschreef wat ik beschreef.
Mijn hart huilt niet, maar ligt in een warm bed. Ik barst van het
leven. En wie leeft zoals wij leven?
Kijk, als je niet leeft, beweegt je gevoel ook niet. Dan wordt het
leven opgegeten door woorden of door drank. Dan blijft de rivier
droog. Dan ben je een schrijver die niet schrijft. Dan zwaaien de
wilgen een zacht goedendag. Dan stroomt de schemering vol met
niets. Dan wordt de doodlopende straat vertrapt.

En nu, nu ben je wakker en hoort mijn stem. Je legt je hoofd op
mijn schouder. De magie hangt in de lucht. Dit is leven.
Even later liggen we in het eens verwenste gras en volgen ons
vlees. Ik raak je arm aan en je schrikt niet. We glimlachen, lijken
wel kronkelend klei. Jij raakt mijn heup aan, voelt tot op het bot.
De zee is zee. Links wordt op rechts gevouwen. We hebben lief
en eisen mooi weer tot we ons helemaal hebben verslonden.
En nu moet je weg, zei je.
Onder de kruin van je geliefde acacia blijf je achter.
Je danst je tienerdans nog licht ebbend na.
Je draait je niet op tijd om en verliest dus je hoofd niet.
Ik loop mijn weg terug en herinner me iets wat ik was vergeten:
je bent heilig!

Leven

Geduld, 2006, computertekening

x.2006_geduld_ct

Zoektocht

Ik heb gezocht in gevangen stilte, maar niets gevonden.
Het onpeilbare moet je niet peilen zegt men. Je moet het niet eens
willen. Je krijgt er harde ogen van.
Lang dacht ik dat je stom, stil en standvastig moest zijn om iets te
bereiken, maar inmiddels is dat ruim achterhaald. Alleen mensen die
verloren of bedrogen willen zijn hangen die theorie nog aan. Je kan
net zo goed de eenzaamste stenen gaan tellen, het heeft ook geen
zin.

Laatst bedacht ik hoe het zou zijn alle geurige navels die ik ken, te
tellen. Vond dat een opwindend idee, maar deed niets omdat ik werd
afgeleid door een takje rozijnen, noemde het Koniginnedrop.
Ooit hoorde ik een verhaal van mijn grootmoeder, ze zei dat ik als
ei al neuriede. Mijn moeder had het haar zelf bekend. Dat verklaart
misschien veel van mijn muzikaliteit.
Ze vergaten natuurlijk dat ik bij mijn geboorte, toen ik het eerste
licht zag, dacht: dit stinkt. Ik herkende de leugen al vroeg.
Mijn geboorte was een fluistergeboorte in een verkeerde tijd.
Voedselproblemen maakten dat ik bijna stierf. Gelukkig was de wil
om te leven groter en de lente begon al bijna te lachen toen het
bijna vrede was.
Wel was het vreemd dat ik geen schaduw kon produceren. Een klein
weeffoutje. Ik bleef luchtmens, ik nam de zon gelijk in mij op. Daarom
is mijn lichaamstemperatuur ook wat hoger dan gemiddeld. Ik ben
ook te koel om te verwaaien. Het donker is mijn zon en mijn uil.

Palet

Figuur op linnen, 2014, bewerkte foto

x.2014_figuur op linnen_bf

Eigen wil

Als ie fluit, vallen zijn tanden eruit, dat is beter voor het geluid 
zong het in mijn hoofd. Ik kreeg het er niet meer uit, het was al
kamerbreed gevuld.
Ik kan lachen om zoiets onnozels. In een geordende wereld ben
je verplicht enig afstand te nemen van serieuze zaken. Anders
red je het niet. Jezelf op de hak nemen hoort daar zeker bij.

Maar als je palet je in de steek laat door niet ontvankelijk te zijn,
dan  ervaar ik het niet als grote grap. Het is verraad. Mijn kroon
verdwijnt in een bos bloemen, mijn blijdschap verliest zijn geur.
Ineens is je palet een naar monster, je gaat er van stinken, het
rot aan jezelf. De dichte deur lijkt ook nog eens op slot.
Je ogen zijn dun geworden, maar je weet nog van schone tempels
waar de vloervochtigheid je doet wankelen. Pas vervolgens op voor
een glibberende spagaat!
Het wordt nu tijd dat we weer baas worden over eigen palet.
De kleuren moeten zelf aandragen. Al het stijfzinnige verdwijnt.
Zelfs modderglansen willen sprankelen. Kleuren die vruchtbaar zijn
moeten oevers vinden. De ijdele roem wil beslapen worden met het
geoefende groen. Anders wordt het nooit wat.
Tenslotte heeft het palet de elegantie van een wendbare kont en is
het gewassen met pigment.

Verwijnen

Zwarte Riet, 2016, bewerkte foto

x.2016_zwarte Riet_bf

Schemer

Het buiten wordt een gat, de bomen zwarten de horizon.
Een vogel schiet langs de rand, zijn hand wordt er gelukkig van.
In de schemering verdwijnen de dingen, dit is de dagelijkse vrede
die we zo goed kennen.
We doen de deur op slot en sluiten de gordijnen.
We doen de lichten aan tegen het verstrijken van onszelf. Niet dat
het iets uitmaakt, maar de handeling is goed. Iedere nacht voelt
aan als een oud jaar. Het jaar sterft in onze armen en we beginnen
fris fonkelnieuw.
En ’s morgens liggen in een schaal twee appels, zij ruiken naar
toekomst. De duiven koeren op het dak. Op tafel ligt de vergeelde
krant van gister.
Niets van hier blijft, alles is slechts tijdelijk aanwezig. Dit is de
terloopse kamer. Als ik hier blijf verdwijn ik mee.
Maar dan loop ik naar achteren, naar buiten. Ik struikel, ik val.
Jij vangt me op en likt mijn nek, trekt mijn hemd uit de broek
en streelt mijn buik.
Laat nu de schemer maar komen.
We verdwijnen samen.