Underdog, detail, 1999, acryl
Het bos
In de stille leegte van het bos ontplooide hij zijn ijzeren ei.
Eerst had hij een fraaie brief geschreven, daarna in de stoel in slaap
gevallen. Een balkende fee had hem na een uur weer wakker ge-
maakt, waarna hij aan zijn vage wandeling was begonnen.
De duistere mond van de herinnering brak hem tijdens het loopje op,
hij voelde zich naakt als een betraande schietschijf. Gebogen bomen
richtten zich richting afgrond, late vogels lachten zich met lichte
echo verder.
Ineens was daar de schaduw van een lage, verlaten wolk. Tenminste
zo ervoer hij het eerst. Later bleek er een grote hond boven aan de
bosberg te staan, zijn kop wiebelde nieuwsgierig, vragend heen en
weer.
Hij had totaal geen haast, dus wachtte hij rustig af wat er zou gaan
gebeuren. Het beest liep recht op hem af. Geen greintje grim, eerder
een lichte glimlach van de lente, had hij om zijn bek. De schaduw
had zich verheft en leek nu in verende tred te dansen. Hij zou panisch
kunnen zingen, zijn leeuwenzweet kunnen druppelen, maar dat deed
hij niet. Hij kuste de hond voorzichtig, zonder schroom. De rustende
lippen van de hond voelden als een afgezakte slobberkous.
Alles was voortvluchtig op de man en het beest na.
Enkele versnipperde schaduwen vlogen heen.
Het onmogelijke heeft geen geluid.
Hij dacht: zonder mond is de wind volmaakt. De dichter in hem was
weer teruggekomen en wreef zich in de handen.
Samen liepen ze naar huis.