Wolf

Kees Ongeloof, 2010, A4 tekening

2010_kees ongeloof

Leegte

De woorden in zijn hoofd zijn verdwenen. Er was te veel gezegd.
Iets hield hem uit de slaap. Het lege beest kroop onder zijn huid.
Soms doezelt hij licht weg om daarna weer met een schok wakker
te schrikken. Hij weet niet waarvan. Slaapkamerkleedjes spreken
niet. Eenmaal wakker wordt hij onrustig.
Niet zoveel later kruipt hij uit bed
Beneden ligt de hond, Wolf, rustig te slapen. Hij wel.
Toch voelt het beestje dat zijn baas er is. Hij strekt zijn voorpoten,
geeuwt zijn bek, schudt krachtig zijn kop met een klapperend
geluid alsof al zijn botten van binnen rammelden.
Het baasje hoort niets, hij is doof. Al heel lang. Wolf weet dat
en waakt alert.
Heel lang keken ze elkaar aan. Wie doet de eerste actie?
Beide de tong licht uit de mond/bek. Nu geen tanden laten
zien, nee, het is nog niet nacht.
De dove man zit in de stoel. Handen op de stalen buizen van
de leuningen. Hij verdeelt zijn aandacht tussen die handen en
zijn hond. Die weer lijkt te slapen, de grote hondenrug rijst en
daalt bij iedere ademhaling. Soms doet Wolf kort één oog open.
Er is niets, hij blijft onder het bureau liggen, aan de voeten van
de baas.
Zo blijft deze dag leeg verder gaan. Onze man hoort het niet.
Het geluid van de dag is niet aan hem besteed.

Lavastof

Dode vulkaan, 2013, boek 108, pagina 23

2013_b108_p23_dode vulkaan

Eindpunt

Aan het einde van het land met de klinkende dag klimt de nacht
op vederlichte wolken en speelt boven de opspringende akkers
met wat losse gedachten van mensenmensen.
Het gezaaide zaad wordt steeds doffer en verdwijnt tenslotte in
het diepe zwart. Bij dit donker blijven de dorpsdeuren dicht, een
onmetelijke zware lucht leunt op de aarde.
Dan is het goudtijd voor de bleekste sterrenjongen.
Hij laat zich fel beschijnen door de zwangere maan. Hij neuriet
daarbij een danklied. Alle welriekende putten van verzet geven het
op. Dorre schimmen schieten door de gang, nadat ze hun hete,
cafeïnevrije koffie hadden opgedronken. Zij zoeken hun ijskoude
bedjes op, zij houden niet van de nacht, zij willen zien hoe een ander
bang wordt.
Het mooie maangezicht van de sterrenjongen kan nooit slordig zijn.
Zijn rossige sproeten verkleuren in de nacht hemelsblauw, lijken wel
beelden.
Pas veel later, als de theegeur door de bleke hotelkamers geurt,
sluipen de sterren op zijn gezicht weer weg. Op de grond liggen dan
pure hoopjes lavastof. De dienstmeid zal het op gaan ruimen zodra
ze tijd heeft, zodra mijnheer haar loslaat.
Daarna schrijft ze een klaagbrief aan een familielid,over een dode
vulkaan.
Ze snappen er niets van.

Einde

Buurman, 2015, boek 113, pagina 37

2015_b113_p37k

Voet voor voet

Het wankel evenwicht dat de voeten opvoeren wordt met keel en
tong aangevuurd. Men zingt het hart uit de keel, vergeet het leed
en pakt de lust. Ontroering volgt.
Hier en daar kleeft de echo van een leeg leven nog, maar men
geeft die klank geen aandacht. Men is één met het bovenaardse.
En als het applaus aanzwelt en sommigen buitensporigheden gooien,
weet men nog van de duizend duizelige voetpassen.
Alle tenen zijn weggedacht uit het voetpaleis, de drager is geplet
plat. Puur uit speelse mateloosheid! Het wordt nu tijd om piepende
wielen te zoeken.
Als het glas moe is en de stoelen gekromd achter blijven, dan is
het druk bij de spiegels. Elke spiegel heeft zijn eigen portret.
Gordijnen zakken plotseling ineen. Een verdwaalde dolk kan nu zo
maar in een passerende rug vallen. Opletten!
Even later is de borst van de buurman te benauwd om aan te horen,
het lijkt wel of het lege peperzakje is opgeblazen. Bij het vallen blijkt
de hardste hardstenen trap iets te hard.
Langs de onstandvastige zekerheid is ineens het einde daar.
Iemand trekt even zijn been recht.

Charlatan

Bessenman, 2015, bewerkte foto

2015_bessenman_bfk

Theater

Even leek het er op dat hij onverschillig was voor vormen, maar
wij hoorden niets omdat de wind zijn mond liet wegwaaien, zodat
ieder woord voortvluchtig werd.
Daar zit je dan als valse Pinokkio onder de jammerende bessen.
Uiteindelijk versnipperde de wind ook nog zijn schaduw, dus er
bleef niets over van deze charlatan. Hij hoefde nooit meer te werken
voor de waarheid. Het was gedaan. De lampen van de waarzegsters
werden niet meer opgewreven voor een positieve uitkomst.
Als taal niet meer taal is wat is er dan nog over?
Dan is het komen en gaan misschien ook niet meer van belang.
Dan kun je alle bloemen net zo goed naar de maan gaan gooien,
voordat je weer met je liefje een lekker hapje eet.
Hij was afwisselend een trage of een driftige man die een mijlpaal
zocht, maar met zijn woordeloze gulzigheid kwam hij nergens.
Ooit leek de toekomst nog lekker te smaken, maar nu is zijn gezicht
één en al pap.
Hinkend liep hij achter zijn vroegere salvo’s aan. Niemand vond het
vreemd dat smart een totaal theater was. Je kreeg er nadorst van.

Verveling

De dichter spreekt niet meer, 2015, computertekening

2015_de dichter spreekt niet meer_ctk

Woorden

Eens was ik op een opening en zag dat alles nogal mager was.
Gevleugeld is het woord als het zegt wat het is. Soms is het woord
een enorme snotneus waar je maar niet van af komt. Daar wordt
alles dun van, je bent ineens een arm mannetje in de nacht.
Liever zoek ik een woord wat mij hoog aanslaat. Woorden als:
een zonnetje met de tedere veertjes van een mus. Vele woorden
zonder spraakgebrek. Geen koude kermis, geen koele blik. Liever
hoor ik het ouderwetse jolijt!

Een dichter hoort een met wind ingevuld woord te zijn en mag
ieder woord ontvreemden als het nodig is. Het liefst daarna in een
mooie zin gebruiken. Zonder zin is een woord een bevel. De dichter
moet zijn tong goed uitknijpen om het woord levend te krijgen.
In het museum, desnoods galerie, maakt de kunstenaar de ruimte
naadloos. Hij is de smid van het licht, de dienaar van de ogen van
een ander. In die stille waterval maakt hij zijn rivier, om hem ten
slotte weer terug te dragen naar de zon.
Zo hoort het te zijn, maar hier wordt iedere vulkaan gelijk een bult,
terwijl de sterren op springen staan.
Ik geloof dat ik maar even met mijn eigen staart ga spelen.
Ik verveel me hier en berg mijn spraak voorlopig op.

Klontertijd

Headprint, 2015, bewerkte foto

2015_headprint_bf

Ingewikkelder dan gedacht

De tijd klontert.
Voor de meeste mensen vliegt of kruipt de tijd, maar zij had ont-
dekt, door berekening, dat tijd ook kon klonteren. Dat wil zeggen:
de muzikale tijd.
Noten. Maten. Ritme. Regelmaat. Ordening. Rust.
Als de regelmaat ontbreekt, ontstaat er iets onverwachts, wist zij.
Dat onverwachte is natuurlijk op zijn mooist als je het echt niet
meer verwacht.
Dan komt de grootste emotie los.
Kom laten we herrie gaan maken, maar dan ongeordend en niet
doen alsof een menselijke stem een viool is.
Klontertijd, oneindige tijd, zee van tijd.

En als je dat niet kan?
Dan sop je op een glibberig terrein en daar kun je maar beter niet
komen. Een wensdroom kan dan al gauw omgezet worden in een
diepe vrees.
Het oor wil wel luisteren, maar gelooft niet niets zomaar. Fatale
vanzelfsprekendheid maakt onttakelde klanken. Ruimte en tijd nemen
je in bezit. Binnen één minuut is al je schoonheid bedorven, weggetikt
in wanbeheer.
Voortaan ben je je eigen tegenhanger. Je praat roestbruin en kraakt
maar door.
Je zit in een klinkend bederf. In deze laatste minuten doe je modern
geheimzinnig; je gaat gluren. Die trage, vage klanken sterven weg
als een muzikale levitatie.
Glibberig terrein zweeft zwaar.
Nogmaals: daar kan je beter niet zijn.