Tussenbeide

IT, 2012, boek 101, pagina 8

2012_b101_p8

Half droom, half slaap

iemand slaapt zich in een lichaam
en droomt dat het een lust  wordt om te zien

(uit het gedicht: De terugkeer van het lichaam, Van Batelaeres)

Dit klinkt wat sneu. Serieus. Het heeft iets van een vallende vlinder.
Er is iets weggeglipt. De totale macht is tijdelijk verdwenen. Dat is
waarschijnlijk het goede eraan.
Hij droomde vast van een vrije vlinder, maar werd al fladderend
voortvluchtig. Sneu als het zo hoopvol begint. En dan weet je bij
het wakker worden even niet of jij nu de mens was die zich als
vlinder had gedroomd, of een vlinder die zich als mens droomde.
Van die dingen.
Tussenbeide ligt waarschijnlijk de waarheid. De metamorfose is
dat wat de scheidslijn overschrijdt.
En voor wie niet meteen gelooft dat hier vlinders in het spel zijn,
zij gezegd dat zij het hele gedicht maar moeten lezen. Dan zien ze
gelijk al in de opening  de verwijzingen naar een bloemenwei en een
boomgaard. Daar is het goed vertoeven. Volop zomerse bloei.
Dus het valt ergens ook best mee met dat sneue gevoel.
Het is maar net waar je je op richt in je droom of waak.

Lijfwater

Tastman (bergschets), 2006

2006_op de tast_schets

Binnenkant

In het zevende jaar van haar lot had haar lichaam zich eindelijk
aangepast aan haar beslissing niet langer te schrikken. Vooral niet
midden in de nacht. Weg met die ongewenste stuiptrekkingen!
Meteen kreeg ze meer inzicht in haar eigen binnenkant. Mooi.
Vroeger waren haar springaders altijd vol en doorzichtig rood.
Ze trilde constant als een nerveuze dagvlinder. Veel te veel last van
gemene reïncarnaties. Aan de weerskanten van haar wervelkolom
was het steeds hommeles. Ze raakte er moe en uitgeput van, had
het gevoel dat een ander haar leven leidde.
Een ander had haar sluipend veroverd en haar een nieuw, fris geluid
gegeven. Heel naar. Hoe ze zich ook binnenstebuiten keerde, ze
bleef raar doen en schrikken. Soms leek het zelfs dat die ander haar
gezicht half had weggevreten. Haar lijfwater was verkeerd ververst.
Diep in haar buik kon je het horen borrelen en zingen.
En hoe had ze die plaagkwaal onder de duim gekregen zul je je mis-
schien afvragen?
Dat was eigenlijk vrij simpel: nadat zij alle bescherming en veiligheid
had opgegeven maakte ze haar rechter wijsvinger nat en stak de
nattigheid vervolgens in de zoutpot en proefde heel voorzichtig.
De smaak was zeer gerijpt en had tot gevolg dat ze twee maanden
niet kon eten.
Opvolgend was de kwaal over. Soms moet je letterlijk even stilstaan.

Stralend

Geen hond, geen stok, 2012, schets

2012_geen hond geen stok_schets_k

Twee ikken

Hij maakt ruimte voor kanttekeningen. Meestal op vrijdag dan is het
weekend wat ruimer.
Mag ik even – zegt hij dan tegen zichzelf en doet al.
Wat fijn dat je zo mooi orakelt – zegt zijn tweede ik daarop.
Hij kan inderdaad goed, onthutsend goed, de cultuur generaliseren.
Dat gaat van heb ik jou daar. Alles moet op de kop en anders in zijn
visie.
Hij besluit alleen maar stralende dingen te doen. De zon en de maan
hebben het al voorspeld. Het kunstje hoeft alleen nog maar worden
uitgevoerd. Gewoon doen dus, niet zeuren.
Vrijdagse woorden worden werkelijk. Het is een feest. Een avontuur.
Ga maar, ga maar – zweeft hij verder voort.
Val hem niet halsstarrig lastig met papieren salon-retorica.
Hij negeert overigens alle strijkorkesten op de achtergrond. Nee, dan
heeft hij liever een juichende iris.
Zijn wereld cirkelt constant en wij bewoners vinden en beleven dat.
Op zijn aanwijzing dan.
Waarvoor onze eeuwige dank Grote Wijsman!

Maanglad

Ondergang, 2014, computertekening

2014_ondergang_ct

Houvast van een nachtmens

In het begin was er weinig werkelijkheid, weinig houvast.
Het leek steeds minder en minder te worden. Mooi gezegd was het
geel de verte aan het opvreten en het verre blauw verorberde de
echo.
Dan mag je er weer zijn om alles wijs te praten. Alle natte gifsporen
moeten uitgewist worden, anders zal de verbeelding verdwijnen.
Zulke uitgebleekte gedachten kan je tegen het vallen van de avond
hebben. Dat mag dan, de lichtdag is voorbij, de maangladde tuinen
zullen spoedig verschijnen. Het is een begin en eind tegelijk.
De zon treedt uit zijn licht, sneuvelt in het zwart. Het donker is mijn
zon en mijn uil, dan word ik pas echt. Tenminste dan komt mijn ik
dichtbij en voel ik me blij. Ik ben werkelijk blij met iedere nacht.
De nacht is onverdraaglijk mooi en tegen alle regels van de kleuren
in. iedere schim wordt in mijn beleving goed uitgelicht.
Ik spreek als een man, zing als een manlijk mens. Mijn ritme en rust
ontwaken en varen over alle meander-rivieren. Waar anderen dood
gaan in de nacht kom ik tot leven. Mijn blinkende, donkere woud
wortelt woest verder als mijn handen open gaan.
Pas als de frisse morgen het nieuwe licht kust ga ik slapen, dan pas
zijn mijn lekkende vlammen gelest.

Veelvoud

I doubt it, 2014, computertekening

2014_I doubt it_ctk

Kleine man

Hij weet het zeker deze keer, hij is zijn eigen reus. Hij kan een rots
als pap met één hand doen splijten.
Met die stemming gaat hij eigenmachtig op stap. De buurvrouw van
boven kijkt hem hoofdschuddend vanuit een raam na.
En als hij dan tot slot zijn vaste kroeg heeft herontdekt klont hij aan
de bar vast, terwijl hij van zijn eigen schaduw geeuwt.
Hoezo oude reus?
Zo de boter smelt in een warme pan, zo zal men blijven praten tot
de kroegbaas de bel luid voor het rode licht, terwijl de muziek
nog maar net in het brein zit.
Het alarm komt boven de harde muziek hard aan. Ineens wordt de
wereld zo zwart als de pit van een net uitgeblazen kaars. Het volk
loopt op vers gesneden pantoffels weg. De reus valt dood neer en
lijkt nu meer op een weke, slappe knaap, naakt als proppen natte
watten.
Hij had net iets te veel geoefend in zijn veelvoud.
De verstilde sfeer wordt niet meer door hem aangeblazen.
Hij is zijn eigen horizontale grondtoon geworden.

Deze tijd

Denker, 2014, bewerkte foto

2014_denker_bf

Onderweg

Hij lijkt te verdwalen tijdens zijn lallende strooptocht door een voor
hem vreemde stad. De straten zijn ineens niet meer zo recht als
vroeger. Overal liggen gebroken tegels, het is werkelijk lastig lopen.
Het voetvolk wordt gemakkelijk een held door niet te vallen.
Af en toe zie je bedwelmde slapers als niet meer blatende schapen
scheef in portieken liggen: zij dolen niet meer rond.
Zus of zo komt van een te vol toilet, roept een bordeelwoord en wordt
verder rondgedragen door hossende aanverwanten. Zijn broek vlekt
nat.
Dollars en dukaten vliegen in het rond, er wordt veel uitgegeven. Het
grote vermogen moet klein worden.
Alles wat stoffig was krijgt er vet van langs. Brallerig gezang tanden-
geknarst niet, het vindt zijn smakelijke, dubbele woorden.
In deze tijd moet je niet alleen de zin naast de onzin bewaren, je
moet ook nog bedaard in beide blijven geloven.
De conversatie, zeg maar geklets, valt als een pot erwten in je oor.
Het vage gekeuvel van vroeger is ver weg, zit achter een dikke deur.
En dan, dan klim je langzaam de steile trap op, om in de mist te ver-
dwijnen met je oude, houten kop.