Liefde

Verliefd konijn, 2013, boek 109, pagina 9

2013_b109_p1_verliefd konijn_k

Lust

hoe meer ik naar mijn lichaam kijk
hoe meer ik het bestaan voel
de betekenis voelt vol
en vreemd, ik ben verliefd
als een wild konijn, ontkennen
is zonde van deze tijd

verliefd en verteerd
van binnen, van buiten,
evenals tussenin,
ben ik vlees der kennis
kijk eens, de deur staat open
ik hoor onzegbare geluiden

al mijn verboden gevoelens
laten zichzelf uit
horizontaal, verticaal
de liefde in het donker,
nee, het lichtste licht
is als een verschroeide tong

om niet te vergeten
moet ik steeds opnieuw
het moment weer openen
vaarwel, nee dag vochtig vlekje
de wortel van mijn leven
is het houvast van alle jaren

mijn horloge geeft,
blaast geen uren aan,
ze vergeet, ontlucht
mijn hele vel brandt
of dit dagdromen is
weet alleen het bronstig konijn

Ego

Leeg gezicht, 2013, boek 111, pagina 49

2013_b111_p49_leeg gezicht_k

Moederhart

Mijn vader zei over haar ze is een godin die bovenin licht naar
binnen schenkt. Het leven kwam bij hem zo op gang en versmal-
de haar. Hij was de boer die in haar melk verdronk en daardoor
de wereld kon afreizen. De kinderen hielden haar thuis.
Dit is natuurlijk wat dik aangezet, maar toen ik zonet de trap op-
liep rook ik de geuren van mijn dromen. Ik zou zo door willen lopen
om alvast de vlag op de nok te zetten. De geluiden aan de over-
kant houden me tegen. Ik tel de wijzers en ben ontwaakt en sluit
het huis waarlangs ik even raasde.
Ik ben er bij geweest, dat kun je horen, maar herinner me alles
scheef. De tijd maakt het rood geel, ik kan me hooguit nog wat
verwonderen over de vroeger wereld, toen het moederhart nog
dichtbij was. De nieuwe waarheid zegt al heel lang:
wacht, ik kom naar je toe…
En dan?
Dan druppel ik van vreugde. Nu, ooit zo zwaar bewaakt door mijn
andere ego, weet ik wat vrijheid is. Ergens in het bedauwde gras
zal mijn onschuld, naast de bange voeten, wel liggen.
Ik kus vandaag met mijn rozenmond zomaar een wildvreemde,
omdat er zoveel liefde is die naar binnen wil.
Dat laatste schreef ik op een reepje pakpapier, om het niet te ver-
geten.
Nu nog even doen.

Schimmig rood

Boetekamer, 2013, boek 109, pagina 75

2013_b109_p75+83_de kamer_kd

Zichtbaar

Maskers vragen niets in ruil, maskers zijn ruimdenkend. Ze geven
een teken als teken. Daarna zijn ze weg.
Nu mijn masker verdwenen is ben ik een rat, die boete doet.
Ik ben hier.
Op mijn knieën buig ik het hoofd. Mijn eenzaamheid is met een-
zaamheid gevuld en dus niet langer eenzaam. Daarom knipte ik
een stuk haar af, het hoort bij mijn boete.
Ik ben slechts een schim van mijzelf verwijderd. Ik voel het. Ik
hunker ernaar alle restanten van me af te pellen om te zien waar
het masker eindigt.
Dit is geen feest, de grond verankert me. Ik ben onrein en het
spook koos mij uit. Hij wil me brandmerken, maar ik doe net alsof
ik er niet ben. Ik doe alsof ik in de laatste fase van mijn zijn ben.
Ik doe zoals je leest, zoals net beschreven is. Zo kan ik in het rood
verdwijnen. Het gezien is ongezien. Hocus pocus.
Daarna kan ik weer dansen op de drempel van onwetendheid of
onmogelijke dromen huilen. De straling van het licht zal mij daar-
bij helpen. Ik zal weer van het menselijke soort worden wat ik
ooit was. Het leven is geen gril. Het zal goed gaan met me. Een
engel weet me te vinden. Ik ben nog altijd sterk. Alle leden intact.
Ik ben hier en dat betekent iets.
Ik ben hier, was er altijd, zoals elk levend wezen.

(uit haar oud dagboek)

Fabel

Orange bird, 2013, bewerkte foto

Paolini_158

Stokpraat

Anna had naar het verhaal geluisterd zonder Kees ook maar een-
maal te onderbreken. ‘Dat verhaal verontrust me,’ zei ze tenslotte.
Kees vatte dat als een compliment op, hij wist dat het een goed
verhaal was. Anna vond dat helemaal nog de vraag, want waarom
zou verontrusting goed zijn? Omdat Kees zijn verhaal sensationeel
vond voelde hij zich nu licht beledigd.
‘Omdat het een soort fabel is, is dit een slecht verhaal’ ging Anna
verder. ‘En het gaat nog wel over dieren, nee, het is gewoon een
slecht en dom verhaal. Punt!’ Ze keek daarbij nogal boos.
Kees: Anna, het is een waar verhaal. Ware verhalen deugen altijd!
Waarom doe je nu zo boos en verontrust?
‘Dat kan ik je precies zeggen, Kees, omdat je de indruk geeft dat
het op de een of andere manier ergens op wijst en dus iets te bete-
ken heeft. Dat doen alsof irriteert. Er is niet genoeg over nagedacht,
het verhaal is nog te jong om iets te kunnen betekenen’.
‘Het raakt me niet’, mokt Kees, ”helemaal niet. Wat een onzin!’
‘En waarom niet?’ wil Anna weten.
‘Omdat het dan onze hele literatuur raakt. Al onze grote drama’s zijn
zo opgebouwd. Ik verkeer in het beste gezelschap. Echt’.
‘Dat kan zo zijn’ vervolgt Anna, ‘maar dat maakt het alleen nog erger.
Mijn verwijt wordt zo niet ontkracht!’
Er volgt een lange stilte of een stilte die men ervaart als een lange
stilte.
‘Ik vind alles maar overdreven’, laat Kees weten, ‘en doe er niets mee’.
Anna zwijgt eerst, zegt daarna: ‘Ik zie dat je jezelf al hebt geholpen
naar een betekenis. Alle werken worden onderweg geboren is mijn
stelling, maar  de meeste schrijvers laten ze daar liggen, zijn er juist
trots op dat ze nergens aankomen. Hun verhaal is bij voorbaat waar
en daarom zal ik je een verhaal vertellen…’.
Toen kwam er een relaas over honger, dood en de leedmagneet.
Kees verveelde zich snel, de langdradigheid droop eraf.
Hij ging ondertussen zijn vogel voeren.
‘Gefeliciteerd’, kraste de vogel vrolijk, waarop Kees stil glimlachte.
Daarna vertelde Anna nog een verhaal over een veelbetekenende tafel.
Het werd laat, te laat voor nog een nieuw verhaal.

Stof

Tijdelijk, 2013, bewerkte foto

2013_tijdelijk_bf

Expertise

In mijn hoofd gaat een waterval, mijn hart wordt nat.
Ik ben een spons, dat is een groot geluk. De meesleep klok doet
de rest. We noemen dit drift en daad, hier is geen plaats voor
zoete broodjes stroop.
De afdalende stof volgt grillig als een wilde, de neus van het heelal
snuift ons op. Als ik een wespentaille zou hebben zou die nu spon-
taan uitdijen, maar ik heb alleen maar dikte. Spoedig zal mijn hang-
wang wel zo lang zijn dat ik er dagelijks over kan struikelen.
Er ontgaat mij niet zo veel. Mijn ogen bedriegen me niet, daar
zijn ze veel te scherp voor. Ik zie alles. Bovendien houd ik van het
onderzoek. Van mens tot mens kan niemand zich hierover verbazen.
Ooit was ik uit een grot afgedaald en hoorde de schaduwklokken al
klingelen, ik was rond de zestig in die tijd, toen vouwde het hart een
vlam om mijn hoofd. Ik werd welsprekend vanaf die dag. Voortaan
zou ik alleen nog maar op gloeiende paden lopen. Vogels zouden
hun snavel houden als ik passeerde om tienduizend dingen in be-
weging te zetten. Waarschijnlijk zou de maan niet meer ademen.
Als ik zo voorbij liep reageerde het plantenrijk niet meer op het
licht.
Ik speel graag met de elementen, liever dat als andersom.
Mijn stem gaat ontgrenzend rond.
Ik dans.
Ik vlam.
Ik verdwijn tot ik doorzichtig ben.

Oude fabriek

Zwarte parel, 2000, bewerkte foto

2000_zwarte parel_bf

Bos hout

Ze rende weg, want haar vader was een nare man. Het was in een
oktobermaand, op een middag. Hij had niets in de gaten. Buren
gluurden in de waakstand, zagen haar gaan.
Aan het eind van de dag, toen het dorp waar zij woonde vergenoeg
weg was, kwam ze bij een oude steenfabriek. Hoewel de fabriek
verlaten was, was de oven nog aan. Ze volgde de wilde lootjes en
vlammetjes. Soms zag ze er menselijke figuren in, die brandden in
de hel.
Haar jurkje was onderweg erg vuil en zweetnat geworden, ze
schaamde zich hier licht over en trok het kledingstuk uit, droogde
het bij het knetterend vuur.
Toen kwam er een hond aantrippelen. Hij likte haar handen, terwijl
zij ondertussen zijn kop zachtjes streelde. Beide bleven ze daarbij
naar het vuur kijken. De hond ging tenslotte, toen ze haar inmiddels
droge jurkje weer aantrok, voor haar liggen. Daarna kroop zij tegen
hem aan.

De volgende dag werd er op de deur van de fabriek geklopt. Zonder
te aarzelen of bang te zijn deed ze open en zag haar eigen moeder
staan. Ze keek tussen verward en kwaad, leek bang voor de hond.
Ik heb een ellendige nacht gehad – zei ze – Zonder te slapen, zon-
der te denken, zonder te voelen….en je vader, die ellendeling, die
is dood! Hij heeft zich verzopen….Wat moet ik nu doen? Help me!
De dochter, die bijzonder begaafd was, bleef rustig en zei: Hak zijn
vingers eraf en fluister daarbij steeds zijn jongensnaam. Daarna
zal alles goed komen. Ik blijf hier, jij moet het alleen doen…..en
deed de deur daarna snel weer dicht.

Haar moeder ging terug en deed wat gezegd was, fluisterde bij
iedere afhakking de naam van haar man. Hoewel hij dood was
stootte hij enkele malen sissende geluiden uit. Zij boog zich licht
voorover om met haar oor op zijn mond te luisteren en hoorde
hem duidelijk zeggen: bloemen zijn de voltooide vormen van hemelse sterren………
Zulke taal had hij bij leven nooit gesproken. Het ontroerde haar, het
maakte haar onbestemd gelukkig voor altijd, waardoor ze weer een
nieuw leven kon beginnen.
De dochter, die ze nooit meer zag omdat ze aan de keerzijde van
de wind woonde, bleef als een zwarte parel in haar hart achter.