Adem

Vijvervrouw, 2005, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Stil water

Het gebeurde in het wit van de dag.
Ik gaf mij welwillend in je ochtendblauw, vol gekleurde
brokken melancholie. En, als ik op en neer ren langs de
grenzen van de droom, om de leegte in mijn hart te bedekken,
dan wordt mijn ziel zo vochtig als een gladde, vrije vijver.
Alles spiegelt gewenst.
Deze vijver lijkt nog het meest op een adresloze ansichtkaart,
achtergelaten om te worden gepost, geschreven door de tijd,
gelezen door omringende bomen.
Vijver, je water lijkt op mijn adem. We kunnen er beide niet
zonder. Het is onze ziel.
We slaan met adem, we slaan met taal. Zoet smaakt naar meer.
Ik verlaat de groeiende schaduw achter mij.
Jij plukt twee Nymphea Albida’s om mijn ogen te laten schitteren.
Laat ze kijken, laat ze lokken. Ik ben een vijvervrouw.
We spiegelen. We spiegelen elkaar in waarheden en andere illusies.
Water is een werkwoord van ijs.
Dat staat vast.

Oneindig

Hangende lente, 2001, acryl, 30 x 40 cm

2001_hangende lente_k

Leestuin

Als de nacht verdwijnt, als zwart snakt naar licht, sluit ze haar
zwarte ogen, hoewel het laatste plezier nog niet is beleefd. De
maan gaat onder, fraai. Heel even lijkt het alsof iemand de zon,
rood en groot van ergernis, aan touwtjes naar boven duwt. Broze
zon. Kwade nacht.
Dit is het tijdstip waarop de wereld om je heen veranderd, een
mooi moment om te gaan lezen. Het boek wordt al snel een frisse
lentetuin. Je leest verblind, je bent bekeerd tot het vertrouwde
vreemde. Dat blijkt uit het kunnen verplaatsen tot het oneindige.
Grote, nee verhoogde gevoeligheden spreken luidop in je oor.
Oppervlakkigheid is weggemaaid en in geen velden of wegen te
zien. Het hoofd heeft zich vol gevuld met lezen en leven. Een wereld
van eeuwen komt te voorschijn en blijkt tijdloos.
Dit is de juiste leestijd op de juiste plaats en ik lees Vestdijk:

het kind en ik

ik zou een dag uit vissen,
ik voelde me moedeloos.
ik maakte tussen de lissen
met de hand een wak in het kroos.

Apekool

Oer, 2013, boek 110, pagina 38

2013_b110_p38_oer_k

Alles voor het eerst

De wind verft zijn ogen tot ze de uitdijende kringen van een stil-
staande plas waarin net een steen is gegooid hebben aangenomen.
In de verte hoorde je maanzieke honden oefenen in zachtjes janken.
Zijn benen bengelen uit verre, groene bladerwolken. Hij slaapt of
doet alsof. Logisch, in de natuur ben je altijd op je hoede.
Toevallig vindt zijn geest een steen, geeft het geen naam, het is
een welsprekend werktuig. Kijk hoe ze in alle stilte onder bomen
hurken. Het zijn net dwergen die vlooien onder de aanhef van de
walmende zon.
Al is de lucht van lood, al strooien ze de aarde wild omhoog, uit-
eindelijk kussen ze de kont van de bok of hoe je het opperbeest
maar mag noemen. Desnoods eten ze de kakkerlakken uit de brei
voor hem, hij moet lekker smullen. Alles voor het beest, zowel grof
als gedwee. Op zijn beurt beschermt hij de hele mik mak, hij zal
niemand vergeten tot iemand hem de baas is.
Beesten doen alles altijd voor het eerst, schijnbaar verbaasd.
Hun zeldzame plek, overal bezaaid met geurvlaggen, geeft een
overvloed aan eten voor een gaar gemoed.
Pas dicht bij de bron herinneren ze hun correcties en de fratsen
van nuttige overgave. Bij het natuurlijke verlies lopen ze mokkend
weg naar een veiliger oord.
Het bloed gromde na in de koude aders en zegt oer.

Levende droom

Ik hoor niets, ik voel het,1997, bewerkte foto

1997_ik hoor niets-ik voel het_bf

Grote ruimte

Kan een ruimte te groot voor je zijn?
Volgens mij nooit. Te klein is een heel ander verhaal. Ik leef al
meer dan vijfentwintig jaar op die manier. Als je te klein woont
bestaat te groot eigenlijk niet, het komt niet in je op.
Een ruimte kan ook nooit te hoog zijn. Te hoog voor wat?
Het bloed van de verbeelding kookt bij nog al snel, misschien zelfs
wel constant. Als een onzichtbare roman begint het elke dag aan
een eigen leven. De blijdschap in het hart laat merken dat het nog
meer dan echt is.
…O bloedende os van mijn verbeelding
   opgehangen tussen twee marmeren wolken
   je bloed druipt op alle dingen die ik aanraak
   of zie zie zo wordt de wereld van lieverlede
   geslacht gereinigd en gegeten…
schreef Lucebert in een gedicht voor zijn vriend Bert Schierbeek.
Het zou net zo goed ook op mij kunnen slaan, maar Lucebert
kende mij niet, alhoewel we elkaar ooit wel hebben ontmoet en
gesproken. We werkten in dezelfde ruimte, aten aan dezelfde
tafel. Voor hem een incident, voor mij een levende droom.
Gedichten schrijven voor vrienden is mooier dan familie hebben.
Vrienden gaan nooit dood, familie wel. Tenminste zo ervaar ik het,
zonder dat verder te verklaren.
In mijn dromen is het begonnen, dat verlangen naar een grotere
ruimte. Veel uitslaande armen vragen er om. Aan een verloren
lichaam heb je niets, dat laat je achter. De vleugels van het hart
klapwieken je naar iets moois. Daar ben ik van overtuigd. Mijn
vruchtbaar leven kreunt en trilt van genoegen en verbrandt on-
dertussen het zwarte, ongeduldige beest in mij.

Voorbij

Thinking of Bellocq, 1980, bewerkte foto

1980_thinking of bellocq_bf

Liedje van ooit

ik moet denken aan een lief
aan een gelijke in bed
zo echt en toch niet gewoon
bij uitdaging vraagt zij
niet voorbij het midden te gaan
ik struikel over warm en koud
stap terug, verbrand de angel
een luide kreet, zij komt klaar

ik moet denken aan mijn wereld
aan mijn klok die geen uren heeft
zo echt, dat ik bijna overloop
de vurige, vlammende liefde
is ontvellend heet
mijn hete vel wil springen
een bezitterige tong buikt uit
vindt zijn glibberweg

ik doof tenslotte uit
de wortel van mijn leven
de beloofde vuurgloed
laat alles los in vrede
uitgedoofde, werkloze zenuwen
willen de nauwe gang
nog altijd binnen gaan
het genot is ineens schroot

dat is het sprenkelend lot
waar de illusie dooft
ik kus de herinnering aan die kussen

Museaal

Die nacht, 2002, bewerkte foto

2002_Die nacht_bf

Tijdslijn

Ineens ben je dat: museaal. Het getal dicteert dat zo.
Zelf ervaar ik, als beeldend kunstenaar, dit als een beeld van onze
inflatietijd. We hollen voornamelijk achteruit. Door toedoen van
media als computer en Internet heeft de visuele cultuur een nogal
explosieve groei doorgemaakt. De scheidslijn tussen hoge cultuur
en populaire cultuur lijkt te vervagen. Ik weet niet of dat nog wel
te herstellen is. Misschien maak ik dat niet eens meer mee.

Tegenwoordig ziet kunst er vaak uit als vluchtige reclame. Hopelijk
is dat schijn en is het veel complexer. Het kan ook zijn dat ik de
betekenis niet herken. Misschien ben ik minder goed in het voorbij
snellen, omdat ik denk dat iets langer mee moet gaan. Misschien
moet ik meer ambigu zijn en niet luisteren naar mijn belegen
ideeën. Even de tijdslijn bijstellen.

De kijker ontsnapt al zappende is mijn idee. Als je kijkt hoe snel
mensen langs het gehangen werk lopen kom je ergens uit op een
gemiddelde van vijftien seconden per werk. Langdurig en gecon-
centreerd kijken blijkt steeds moeilijker. Dat heeft niets met de
ruimte te maken. Men is zo geworden door de overkill aan beelden
per dag. Om te overleven is men doof afgestompt.
Al gauw wordt je in een verdacht hoekje geplaatst door dat men
denkt dat het herhaling is. Herhaling wordt dan geassocieerd met
de kopie of de vervalsing, met gebrek aan vernieuwing.
Dat is iets vreemds, er hangt ongeduld in de lucht.
Is er een wel origineel, is er wel referentie-exemplaar?
Zo simpel is het niet, het is nooit een lineair proces. Alles loopt
door elkaar, een ervaring van het eerste exemplaar wordt mee-
genomen naar het volgende. Authenticiteit is een precair punt.
Ieder ding bezit van nature iets in zich wat zich niet laat herhalen,
maar tegelijk zijn er zoveel opspuitende bronnen. Tussen elke uit-
voering zit een verschil. Niets is hetzelfde.
Dus is het onzinnig om je er mee bezig te houden.
Ik houd me vast aan: ik ben een tekenaar, die ook schildert en een
schilder, die ook tekent. Dat is voldoende.
Het werk exposeren is weer een ander verhaal.
Dat is schone schijn.
(Plato zei al: kunst is verdubbelde schijn, kopie van een kopie)

Morgen

Warme gedachte, 2013, boek 110, pagina 45

2013_b110_p45_warme gedachte_k

Het rood bloedt door

Hij had geen enkel idee hoe blij hij haar had gemaakt met zijn
telefoontje. Zij was meteen een ander mens geworden, kon gelijk
zweven. Hoe is het toch mogelijk dat zoiets kleins zoiets groots
kan worden. Hij kon haar steeds opnieuw laten zwellen.
Zij noemde zijn afwezigheid, zijn niets van zich laten horen, altijd
aanvallen van wreedheid. Zij wilde het geluk van zijn aanwezigheid.
En als het dan niet anders kon herlas ze zijn brieven van vroeger.
Zelfs al was het kort geleden, het maakte haar altijd aan het lachen.
Hij kon zo grappig, lief schrijven.
Daarna dacht ze altijd: morgen zal hij bellen. Ze verlangde nu al
naar haar ‘poppetje’. Zij was de baby van haar poppetje en baby’s
houden altijd heel veel van hun poppetjes en willen ze altijd bij
zich hebben, nietwaar?
Haar nachtrust rustte niet. Ze sliep heel licht, terwijl diepe dromen
haar bedrogen. ’s Morgens was haar hoofd leeg. Akelig leeg en alsof
zij gedurende de dag niet al treurig en bezorgd was geweest kreeg
ze na het eten een ontzettend hevige hoestbui, dat haar hart het
bijna begaf. Ze viel flauw, haar ogen draaiden omhoog of keken
schichtig scheel.
Haar familie moest haar naar bed dragen, ze was er verschrikkelijk
aan toe. Die dag lag ze meer dood dan levend op bed. Er werd een
dokter gehaald, omdat men vreesde dat ze morgen vast niet meer
op zou staan. Wat een toestanden!
De dokter stelde vast dat het rood van de liefde bloedde. Ze had te
veel verlangen, kon de troost niet vinden. Ze moest meer aanvaar-
den, het verdriet verlichten.
Hij zou niet bellen die dag.

Slaapbol

Wattenhoofd, 1996, tekening, A4

1996_wattenhoofd_k

Dicht hoofd

Hij heeft de tijd opgezocht om niet langer met eeuwige zaken te
vechten. Soms is het beter tijdelijk te stoppen met denken. Soms
maakt de muziek alleen dorre takken. Soms zingt de mist een aria.
Hij stopt dus met zijn creatieve vertalingen.
Zoals ’s avonds de nacht valt zo zal de ochtend weer opstaan. De
tijd leert je alles, verminkt de stilte. Kikkers kwaken als tikkende
klokken.
Als je hoofd vol is of dicht voelt, is het verstandig de slaap  als ver-
trouwd adres te zien. Als je wakker bent weet je toch niet wat je
bezocht. Je hoeft niet altijd die grijze filosoof te zijn die alles weet
en citeert. Onder de hoge maan is het goed rusten. Laat de warmte
lekker waaien terwijl je de oogleden toe hebt.
Hij gunt zijn eigen hoofd een alles verguldende slaapbol. Alles is
ergens voltooid. Het stoffig oor hoeft het eeuwig geluid niet altijd
te horen. Iets wat verloren is hoef je niet altijd te gaan zoeken.
Soms is het beter om juist iets voor altijd kwijt te zijn. Dan kan het
tenminste niet meer gaan rondsluipen.
Eigenlijk hoeft hij zich voortaan alleen maar te vermaken en te ver-
bazen. Dat is genoeg om zo weer de hoofdpersoon van het heelal
te zijn. Even de getallen verkeerd becijferen met verdraaide getallen
en klaar is kees: welkom in razend dwazenland.
Maar nu is hij nog stil, alsof hij in de buik van een dood mens zit.
Niemand rust, iedereen slaapt bij nacht en volle maan.

Tabak

Ziekbed, 2013, boek 109, pagina 73

2013_b109_p73_ziekbed_k

Plaats

Je ligt in het bed en ik ken je bed. Je hebt me er vaak welterusten
in gezegd. Ik zag daar iedere tand van je, als je even lachte.
En nu ben je bezweet alleen en telt de dagen. We kijken vanaf ver-
schillende plekken naar de maan en zeggen onafhankelijk, tegelijk
het lijkt op niets!

Ik ga naar bed, maar het is mijn bed niet. Ik zoek de restjes van
de dag en vind je daar al denkend. We passen in elkaars leven
zoals water in de bron. Het kon niet beter. Straks bel je me voor
mocht ik me verslapen. Bij voorbaat dank.
Ik hoop dat je gauw weer beter bent. Dan kunnen wij weer vijgen
met onze duimnagels open splijten en met likkende lepels een hoe-
veelheid wijnrood vruchtvlees uit de gapende vijgenschil scheppen.
Of buiten zoeken naar zuiverheid, vol verlangen zien dat de vogels
in het felle zonlicht opgaan, los van elke bron worden.

Als je wilt kunnen we een sigaretje roken om daarna de geur op
onze krullen af te likken en de tabak in elkaars mond te proeven.
Tabak is niet alleen de aura van de man, het maakt ieder lichaam
opwindend. Door tabak wordt het lichaam herkenbaar, eetbaar,
aaibaar. Tabak is een dimensie in de nacht, vroeg of laat drijft het
de lucht in zonder precieze timing.
En nu ben je ziek en vertrekt de tijd. Je zei zo mooi: ik vertrek
even uit het moment in het moment. Je blijft altijd een dichter!
Ik kan nu niets anders doen dan de verschillende werkelijkheden
overlappen. Met al wat vlees is tast ik de grenzen van het bestaan
af. Ik verken de marges van het leven en jij bent mijn bron daarbij.
Misschien is alles wel een grote schijnbeweging.

Leegte

Verwerking, 1987, bewerkte foto

1987_verwerking_bf

Andere tijden

Ooit, in koude tijden, heb ik eens gegeten bij vreemde, magische
mensen. Zij waren beide kunstenaar en hadden voor alles begrip.
Beide zo dun als een lampenglas, bleek en altijd perfect zwart ge-
kleed. Hun hele leven leek trouwens voornamelijk zwart-wit.
Zij hadden een vrij groot huis op het platteland en konden goed
leegtes creëren. Ze brachten de leegte tot spreken, zeiden ze op
een manier dat je het niet waagde anders te denken. De leegte
komt tot spreken om ervan te getuigen, orakelden zij. Het was
een openbaring waar je het koud van kreeg.
De woorden woonden volop in dat huis. Woorden bleven maar
komen, oorstrelend en vooral leeg. De leegte nodigde uit, waar-
door verwondering op de gezichten kwam. Soms zag je zelfs
overgave, extase. Onschuld, genot en bevruchting wisselden el-
kaar af. Je werd als het ware steeds opnieuw geboren in dat huis,
wat op zich heel prettig is.

Ik was hun een tijd uit het oog verloren, maar las in een rouwadver-
tentie van een landelijke krant dat één lampenglas was gestorven.
De andere wilde daardoor niet meer. Het schijnt dat hij met veel wil
zichzelf de ruimte in dreef. Ergens bleef hij nog wel achter, maar
maakte geen deel meer uit van het aanwezige. Hij werd levend
dood, verdween in eeuwige rook om bij haar te zijn.
Anderen vinden dat leven in alsof.
Die leven dan ook op een zeepplaneet.