Nieuwe stilte

Nieuwe ruimte, 2013, boek 108, pagina 65

2013_nieuwe ruimte_bk108_p65k

Nieuwe kansen

Soms vergelijk ik een expositie wel eens met de knieën uit een rok.
Als kijkers zijn wij de zon en wij dalen verinnerlijkt naar het naakte
vlees. Onder de zoom pakken we als het bevalt, plakken een rode
stip. We zijn verkocht.
Op een tentoonstelling vaar je vereenzaamd in een bedacht land-
schap. Je roeit elegant, langzaam langs de oevers, er is tenslotte
veel te zien. Het water, de galerist, waar je vaart schept op zodat
zijn zinkend schip niet zal gaan zinken.
Het is geen omkijk land, er zijn geen wuivende rietkragen of je zou
een gesprekje met de kunstenaar aan moeten gaan. Hij lult je zo
de knieën uit je rok. Allemaal heel interessant!
En dan sta je daar te naakten.
Ik ben er vaak bij geweest, dat kun je merken, maar ik herinner
me eigenlijk bar weinig. Het beklijft niet. Het ziedend rood op geel
dat zo woedend smeekte zei me niets. Ik herinner me wel dat ik
vaak in stilte was gestoken. Als ik dan opkeek was het wonder om
mij heen weg. Ik bleef over, waarschijnlijk was ik mezelf. Kennelijk
draag ik de nieuwe waarheid bij me en noem het richting of stijl.
Zo tekent mijn belofte in mijn stralende gezicht. Ik houd van knus-
se dingen en blaak van alles wat me per dag omringt.
Verder leef ik zo snel dat ik mezelf regelmatig heb ingehaald zonder
te crashen.

Loopje

Joggers, 2013, boek 108, pagina 90

2013_joggers_bk108_p90k

De gedachte loopt

Als ik jog ben ik een helikopter, die de file in mijn hoofd in de gaten
houdt. Als ik even niet oplet slaat hij af en duurt mijn loopje lang.
Ik kan niet op een holle maag lopen, dan kom ik in verkaveld land.
Dat brengt niets op. Dan is er iets mis met mijn verstand en loop
in twee richtingen tegelijk (om mezelf tegen te komen?).
Ik draai triomfantelijk een hoek om, op naar het verre volgende
stuk en verscheur alle entreebewijzen, ik ben er immers al. De sneue
snippers dalen als zieke duiven, krullen op van heimwee. Ik sluit mijn
ogen, loop automatisch als een blinde die de weg weet.
Onderweg stapt de herinnering vaak in. Ik zie iets en verdwijn in de
spiegel. Mijn helikopter ben ik al weer kwijt, ah een file in mijn hoofd,
hij zal wel ergens afgeslagen zijn.
Verderop kom ik, steeds verderop en mijn lijf heeft zich helemaal
met mij verzoend. Voor even en dat is genoeg. De wind slaat om
mijn oren. Dit is een mooie ademtocht die me doet leven, regels
worden afgelegd. Zon en wind, het wist de ogen open. Het maakt
je intens vrij.
Ineens word ik staande gehouden door een vrouw. Zij legt eerst
haar rechter vinger voor haar lippen, een teken van stilte of zwijgen.
Dan zegt ze uit het niets: Adem in wat er is, sla het gras van je
broek, adem uit in de stad, zo woon je waar je bent…
Snel jog ik door, hier kan ik niets mee. De vrouw tikt nog met de
zelfde vinger tegen haar voorhoofd en wandelt mopperend verder.
Alle mannen zijn gek of deugen niet, staat op haar lijf geschreven.
Wat rinkelt is een fietsbel. Pensionado’s met elektrische fietsen!
Vol ergernis ga ik op zij, zet mij helikopter weer aan, geef hem eigen-
schappen mee, geen manieren. Ik maak mij los van mijzelf en ga er
vandoor als een bijzondere bijzin.
Niets groeit op mijn rug, ik ben er te vaak geweest.
Mijn heden rinkelt om mijn lendenen tot mijn hoofd iets anders verzint.

Broddel

Klein & groot, 2013, boek 108, pagina 81

2013_klein en groot_bk108_p81k

Zoveel

ik ben zo zwaar bewaakt
door mijn innig Italië
dat ik mij besluimer
tot zijn bruid die ik niet ben
verwerkt en welgedaan
sluit ik mijn rozenmond

de zon broddelt mijn hoofd
geen harde wapenwoorden
komen uit de hittegolf
het eens bedauwde gras
is dor en droog geworden
mijn rozenmond kust

mijn prikkelbaard zal desgewenst
alle grensbewaking uitschakelen
een hele heelal sprong
dat is geen half werk
kettingsloten verschuiven
mijn rozenmond omhoog

klein en groot
zoveel liefde wil naar binnen

Natuur

Kijk op landschap, 2013, computertekening

2013_kijk op landschap_ct

Richting

Het is zomer, warm. Als wij tegen de avond aan de rand van het
bos komen is de lucht prachtig rood. We zouden hier voor altijd zo
willen blijven staan, als een levende dia. We hebben geen zin om
weg te gaan, maar de zon denkt er anders over, die verdwijnt ten-
slotte. Zij zakt in de horizon.
Terwijl we tijdloos staan te kijken ontwikkeld iemand van ons een
melodie, die een beeld ontwerpt van de weg. Een vorm uit het niets
doemt op, zingt als het ware luidkeels mee. Zoiets maakt je blij.
Voor dat ook verdwijnt zien we nog een glimp van onze schoenen
of van onszelf. Daarna is het nacht, even kleurloos tot onze ogen
weer kunnen kijken.
Steeds vlamt de vraag op waarom dit alles zich zo moet herhalen.
Iemand probeert het uit te leggen, de rest zegt in koor o nee hè…
Nee, doet hij dan maar, de natuur hoort zo stil te zijn als een sta-
melende lijmpot. Wij hebben onze aura uitgeschakeld voor alle
database, heden is niemand thuis.
Dan:
De razende stad met de onverbiddelijke schoonheid lokt. We ver-
trekken. Schoonheid met een diep geheim dat niets verbergt. Zo
zou je de stad kunnen omschrijven. Overal gelijk en hevig daar te
zijn.

Elleboog

Gedachte vrouw, 2013, computertekening

2013_gedachtevrouw_ct

Binnenhoofd

Es is een lastpak, ze zwaait altijd met haar hand. Woorden alleen
zijn niet genoeg. Haar mooie gazelle ogen schieten vaal vol vuur.
Ze kan mensen laten verdwalen tot het laatste streepje kust.
Vooral onthechte mannen krijgen er van langs, die zijn vies,
smerig en vaak oud.
Met haar opgetrokken bovenlip blaft ze koud gif. Iedere droom lost
in het niets op of heeft op zijn gunstigst een bange scheve bril op
de neus. Je wordt nooit door haar verwarmd, al ruik je de geur van
thee of bittere geraniums vlakbij.
Voor je weet sta je al een uur te niksen op je plek met je hunker-
hoofd. De wind waait iedere tijd weg, alle vogels schrikken.
Soms heeft Es een schoon gewassen gezicht en laat ze de laatste
liederen kalm tot haar komen. Haar mond blijft dicht, maar zal
geen stofnest worden.
Dan komt Pee en die kent haar heimwee liedjes.
Hij wrijft de kou uit haar. Wangen worden rood. Pee kan veel in
lange stilte. Hij heeft nog de gouden pyjamawimpers van een kind.
Hij is snel, een ander krijgt geen tijd. Sommigen vinden hem daar-
door een dwingeland. Wat waar is. Het kan Es niets schelen, Pee
is een geweldige tovenaar. Hij kan haar bleke nonnenkop kleur
geven. Haar bloesems vallen voor één keer, hij mag haar hebben,
aan haar randjes komen, voordat hij haar zingend achterlaat.
Nog even en het bloed haakt in op koorts. Ze gaan samen vliegen.
Het zoete gerecht geurt, breekt los.

Kleurloos

Grijs persoon, 2013, computertekening

2013_grijs persoon_ct

Ooit of nooit

De muze kent misschien geen babbel, maar ze kent mij. Altijd.
Ze toetst met haar vingertoppen woorden in mijn gestel. Ik hoef
ze er alleen nog maar uit te persen op een X moment. Hoe ge-
makkelijk kan het zijn!
Mijn losse loze woorden passen zich daarna gemakkelijk aan.
Het wonder blijft uren duren zonder dat ik er om vraag.
Mijn broek wappert van genoegen, omdat ik tot de hemel reik.
Ik ben geen bootje wat aarzelt. Bootjes die aarzelen drijven op
niets, gaan naar de bodem.
Daar wil ik het even over hebben,
want
hoe anders is het lot van een grijs persoon. Die heeft altijd heim-
wee naar de dag van gister. Geluk maakt hem nog depressiever.
Zijn boekenkist blijft dicht. Zijn naam staat alleen maar in het
telefoonboek, niet eens op de voordeur. Hij is een keer ontsnapt
uit het zonlicht en de mist heeft zich toen over hem ontfermd.
Grauw en grijs valt niet direct op de mist. In zijn kamer verkleurt
hij snel, hoewel de gordijnen dicht zijn. Hij is een uitgebloeide,
losgeraakte bloem. In de dagelijkse ontvreemding verdwijnt hij
in de schemering der dingen. Ieder jaar sterft hij zonder dood te
gaan. Geen enkele muze bezoekt hem. Hij is als een oude schuur:
alles wat is blijft tot het vergaat.
Daar hoeven we het dus niet over te hebben.