Broddel

Klein & groot, 2013, boek 108, pagina 81

2013_klein en groot_bk108_p81k

Zoveel

ik ben zo zwaar bewaakt
door mijn innig Italië
dat ik mij besluimer
tot zijn bruid die ik niet ben
verwerkt en welgedaan
sluit ik mijn rozenmond

de zon broddelt mijn hoofd
geen harde wapenwoorden
komen uit de hittegolf
het eens bedauwde gras
is dor en droog geworden
mijn rozenmond kust

mijn prikkelbaard zal desgewenst
alle grensbewaking uitschakelen
een hele heelal sprong
dat is geen half werk
kettingsloten verschuiven
mijn rozenmond omhoog

klein en groot
zoveel liefde wil naar binnen

Natuur

Kijk op landschap, 2013, computertekening

2013_kijk op landschap_ct

Richting

Het is zomer, warm. Als wij tegen de avond aan de rand van het
bos komen is de lucht prachtig rood. We zouden hier voor altijd zo
willen blijven staan, als een levende dia. We hebben geen zin om
weg te gaan, maar de zon denkt er anders over, die verdwijnt ten-
slotte. Zij zakt in de horizon.
Terwijl we tijdloos staan te kijken ontwikkeld iemand van ons een
melodie, die een beeld ontwerpt van de weg. Een vorm uit het niets
doemt op, zingt als het ware luidkeels mee. Zoiets maakt je blij.
Voor dat ook verdwijnt zien we nog een glimp van onze schoenen
of van onszelf. Daarna is het nacht, even kleurloos tot onze ogen
weer kunnen kijken.
Steeds vlamt de vraag op waarom dit alles zich zo moet herhalen.
Iemand probeert het uit te leggen, de rest zegt in koor o nee hè…
Nee, doet hij dan maar, de natuur hoort zo stil te zijn als een sta-
melende lijmpot. Wij hebben onze aura uitgeschakeld voor alle
database, heden is niemand thuis.
Dan:
De razende stad met de onverbiddelijke schoonheid lokt. We ver-
trekken. Schoonheid met een diep geheim dat niets verbergt. Zo
zou je de stad kunnen omschrijven. Overal gelijk en hevig daar te
zijn.

Elleboog

Gedachte vrouw, 2013, computertekening

2013_gedachtevrouw_ct

Binnenhoofd

Es is een lastpak, ze zwaait altijd met haar hand. Woorden alleen
zijn niet genoeg. Haar mooie gazelle ogen schieten vaal vol vuur.
Ze kan mensen laten verdwalen tot het laatste streepje kust.
Vooral onthechte mannen krijgen er van langs, die zijn vies,
smerig en vaak oud.
Met haar opgetrokken bovenlip blaft ze koud gif. Iedere droom lost
in het niets op of heeft op zijn gunstigst een bange scheve bril op
de neus. Je wordt nooit door haar verwarmd, al ruik je de geur van
thee of bittere geraniums vlakbij.
Voor je weet sta je al een uur te niksen op je plek met je hunker-
hoofd. De wind waait iedere tijd weg, alle vogels schrikken.
Soms heeft Es een schoon gewassen gezicht en laat ze de laatste
liederen kalm tot haar komen. Haar mond blijft dicht, maar zal
geen stofnest worden.
Dan komt Pee en die kent haar heimwee liedjes.
Hij wrijft de kou uit haar. Wangen worden rood. Pee kan veel in
lange stilte. Hij heeft nog de gouden pyjamawimpers van een kind.
Hij is snel, een ander krijgt geen tijd. Sommigen vinden hem daar-
door een dwingeland. Wat waar is. Het kan Es niets schelen, Pee
is een geweldige tovenaar. Hij kan haar bleke nonnenkop kleur
geven. Haar bloesems vallen voor één keer, hij mag haar hebben,
aan haar randjes komen, voordat hij haar zingend achterlaat.
Nog even en het bloed haakt in op koorts. Ze gaan samen vliegen.
Het zoete gerecht geurt, breekt los.

Kleurloos

Grijs persoon, 2013, computertekening

2013_grijs persoon_ct

Ooit of nooit

De muze kent misschien geen babbel, maar ze kent mij. Altijd.
Ze toetst met haar vingertoppen woorden in mijn gestel. Ik hoef
ze er alleen nog maar uit te persen op een X moment. Hoe ge-
makkelijk kan het zijn!
Mijn losse loze woorden passen zich daarna gemakkelijk aan.
Het wonder blijft uren duren zonder dat ik er om vraag.
Mijn broek wappert van genoegen, omdat ik tot de hemel reik.
Ik ben geen bootje wat aarzelt. Bootjes die aarzelen drijven op
niets, gaan naar de bodem.
Daar wil ik het even over hebben,
want
hoe anders is het lot van een grijs persoon. Die heeft altijd heim-
wee naar de dag van gister. Geluk maakt hem nog depressiever.
Zijn boekenkist blijft dicht. Zijn naam staat alleen maar in het
telefoonboek, niet eens op de voordeur. Hij is een keer ontsnapt
uit het zonlicht en de mist heeft zich toen over hem ontfermd.
Grauw en grijs valt niet direct op de mist. In zijn kamer verkleurt
hij snel, hoewel de gordijnen dicht zijn. Hij is een uitgebloeide,
losgeraakte bloem. In de dagelijkse ontvreemding verdwijnt hij
in de schemering der dingen. Ieder jaar sterft hij zonder dood te
gaan. Geen enkele muze bezoekt hem. Hij is als een oude schuur:
alles wat is blijft tot het vergaat.
Daar hoeven we het dus niet over te hebben.

Mystiek

Het oog eet, 2013, boek 108, pagina 91

2013_het oog eet_bk108_p91k

Dubbelgezicht

Mijn verstand zegt dat een ander wezen net zoveel mens is als ik,
mijn gevoel zegt soms heel andere dingen. Zouden bomen ook zo
over andere bomen denken? Of is alles in de natuur alleen decor?
Als ik aandachtig naar het leven dat de mensen leiden kijk, zie ik
daarin niets aan wat zou verschillen van het leven van de dieren.
Opvallend misschien, maar dieren worden net zo in de wereld ge-
slingerd als mensen. Beide vermaken ze zich met tussenpozen.
Ergens hebben ze dezelfde organische kringloop en zowel mens als
dier denken niet verder dan ze denken tot het noodlot toeslaat.

Maar dan de mystici en de asceten, die doen anders. Zij proberen
zich met vallen en opstaan te bevrijden van de dierlijke wet. Zij
ontkennen zelfs die wet in een zelfgekozen martelaarschap en lijden.
Alle anderen zijn niets meer dan zwijgende figuranten, die min of
meer tevreden zijn met de ijdele ernst van hun eigen optreden. Dit
alles natuurlijk onder de grote rust van de sterren.

Als ik zo over hun schrijf, word ik vanzelf bijna een mysticus, maar
ik zou er niets van bakken omdat al mijn woorden worden ingege-
ven door mijn terloopse hersenen. Ergens blijf ik mijn eigen kan-
toorbediende. Alleen plaatsgebonden onderwerpen komen boven
borrelen. Ik zal altijd slaaf zijn van mijn gevoelens en het tijdstip
waarop ik die heb.
Ook dat is een feest, al begrijp ik het zelf vaak niet.

Asceet

Bezoeker, 2013, boek 108, pagina 78

2013_bezoeker_bk108_p78k

Contact

Hij werd oud door zijn gevoelens, putte zich uit door gedachten.
Steeds weer staken verborgen gevoelens de kop op. Het vuur
wilde niet doven. Te veel zuurstof.
Gebrek aan discipline, zul je zeggen! Als je je even concentreert
en je verlangens verfijnt heb je zo een mooi leven. Hoe moeilijk
kan het zijn? Oneindig?
Hij was een asceet van zijn eigen geloof. Een kop koffie, een fles
wijn, het werk, de schoonheid vervangen uitstekend het heelal
met al zijn sterren. Daarom heeft hij nauwelijks behoefte aan
prikkels. Opium zit al in zijn ziel.
Zijn contact met anderen beperkt hij tot een minimum. Toch ver-
liest hij niet het vermogen om lief te hebben. Liefde voor het leven
is iets moois, blijft iets moois.
Nu hij zich ontdaan heeft van alle roem heeft hij alle tijd. Hij vond
allerlei argumenten om niets te doen. Dag in dag uit raakte hij
steeds meer doordrongen van het duistere besef die hij zich overal
aan moest onttrekken. Als dat geen persoonlijke inspanning is…

En toen kwam zij. Hij kon zich niet langer verbergen achter een deur.
De werkelijkheid kwam binnen en triomfeerde. Zandkastelen zeg je?
Dan was het wel goddelijk zand! Het rondreizen in haar maakte hem
op slag jong, zonder absurd te worden. Hij herleefde al zijn kinder-
jaren, werd qua gevoel tinnen soldaat (uit één lepel gesmolten).
Dronken van geluk verloor hij zichzelf enkele ogenblikken omdat hij
voelde dat hij leefde.

Nu en later

Gesprek, 2013, boek 108, pagina 24

2013_gesprek_bk108_p24k

Twee stoelen, vier benen

Nu:
Vandaag is zo’n dag dat de eentonigheid van alles aanvoelt als een
gevangenis. Is dat erg?
De eentonigheid is natuurlijk niet de eentonigheid van alles, het is
de eentonigheid van mij.
Het liefst zou ik vluchten, maar waar naar toe?
Wegvluchten van iedereen, wegvluchten van alles wat ik ken?
Ik wil weg naar iets onmogelijks, naar een plek die niet bekend is.
Ik wil weer vreemdeling zijn. Ik wil de gezichten, de gewoonten en
de dagen niet meer zien.
Dat lukt alleen als ik slaap en nu waak ik en heb bezoek. Er moet
worden gepraat. En dat lukt, want we zijn niet hol van binnen of
van buiten. Met de kracht van een eenzame ziel praat ik pagina’s vol.
Woord voor woord bedachte woorden, een soort valse magie. Zo
betover ik de ander of de ander gaat er gewoon in mee en denkt on-
dertussen och laat maar. Daarna loopt hij zelf ook leeg. Dat heet dan
een gesprek.
Later:
De eentonigheid, de doffe gelijkheid van alle dagen, maakt dat er
geen verschil is tussen vandaag en morgen. En toch geniet ik. Ik
blijf geloven in de toevalligheden die mijn ogen voorbij komen. Dan
stijgt de schaterlach vanzelf op uit de vage straat, dan bevrijd ik de
eindeloze rust van de dag. Dan weet ik weer dat het hoogste alleen
maar een betere kennis heeft van de leegte en het leven altijd wat
vreemd is. We leven niet, we vreemden. Ons bewustzijn is te lui.
Iets later:
In de warme tussentijd voor het einde van de zomer, als de kleuren
zachter worden, hullen de middagen zich meestal in een merkwaar-
dige glans. Dan ben ik aan het broeden. Allerlei fantasieën, waarin
het verlangen onbestemd is, gaan met mij aan de haal. Het zet zich
onbepaald voort als een kronkelend kielzog van een varend schip.
Mijn weerzin is verdwenen. Mijn ster schijnt.

Stokstijf

Diep bos, 2013, computertekening

2013_diep bos_ct

Oude droom

Zijn stem klapwiekte als een donkere boom aan een bron. Hij was
zijn eigen diepe droom geworden, stond oehoe te doen in de ruimte.
Alles rondom was duister, het stokstijf leven van de slaap gaf geen
kik. De onhoorbare tijd van beelden kon zomaar beginnen.
De schrik in de haren, de klikkende wimpers, een stralend nest in
de bomen maakten schoon schip. Even pauze.
Even later tikte de waanzin onder het haastige water en punt de
jongeman zijn speer. Het was zonneklaar, er moest worden gejaagd.
Op wat? Er was van het weinige zoveel, dat iedere cirkel bijna vier-
kant leek. Toen wist hij het: hij moest jagen op de zonnige ogen,
die pasten niet in een donker bos. Als je op harthoogte zou spiesen
dan zou het licht snel uit de ogen doven en een koude, nietszeggende
mantel worden.
Zo gedacht, zo gedaan. Op die manier kwam de weg vrij naar stad
en land van geluk. Hij hoefde nooit meer in vuil water te stappen,
waar hij heel vrolijk van werd. Helder klopte hij aan in de ruimte.
Soms moet je gewoon recht op je impulsen af gaan om iets te be-
reiken bleek weer eens. Soms moet je even zo hard draven dat je
manen nat worden. Stilstaan is geen optie. Pak de volle borst.
Anders sterf je dorstig.

Jaloers

Lotus lake, 2013, computertekening

2013_lotus lake_ct

Schaduwman

Ik ben een Waterman, mijn hoofd (lees gedachten) gaat als een
waterval, maakt mijn hart nat. Dat is een mooi spons-leven.
Mondjesmaat glijdt mij van alles van mijn tong, ik word er niet
dun van, er is meer dan genoeg. Sterker nog ik groei van genot.
Als ik mijn tanden in één van de woorden zet, keer ik alles binnen
en buiten. Zo komen de meevallers vanzelf boven drijven. Dat is
geen wonder, dat is een kwestie van doen en zijn. Mijn meeslepen-
de drift doet de rest.
Bij rust zie ik half gesluierd door mijn ogen, ik filter de werkelijk-
heid, speel met de elementen of de elementen spelen met mij, dat
mag ook.
Ik ben ruimhartig, ook bij rust. Mijn vruchten gaan ontgrenzend rond,
zij dansen en verdwijnen tot ze al zingend doorschijnend zijn. Door-
schijnende beelden zijn beelden op zijn mooist.
Daarom ben ik van nature zo gelaagd en geen schaduwman.
Als Waterman ben ik graag bij een vijver. Het liefst met lotusbladeren.
Ze zeggen wel eens dat vijvers vol bittere tranen zitten, maar dat
moet je niet geloven. Zoiets komt uit verkeerde hoofden. Zij zijn
gewoon jaloers op jouw evenwicht, ze hebben geen benen maar
hinderpalen en lopen leeg in jubel-jammer.

Navels tellen

Verborgen naakt, 2013, computertekening

2013_verborgen naak_ct

Zoektocht

Ik heb gezocht in gevangen stilte, maar niets gevonden. Het onpeil-
bare moet je niet peilen zegt men. Je moet het niet eens willen. Je
krijgt er harde ogen van.
Lang dacht ik dat je stom, stil en standvastig moest zijn om iets te
bereiken, maar inmiddels is dat ruim achterhaald. Alleen mensen die
verloren of bedrogen willen zijn hangen die theorie nog aan. Je kan
net zo goed de eenzaamste stenen gaan tellen, het heeft geen zin.
De hemel heeft veel afwijkende wegen weet ik, nu de aarde nog.

Laatst bedacht ik hoe het zou zijn alle geurige navels die ik ken te
tellen. Vond dat een opwindend idee, maar deed niets omdat ik werd
afgeleid door een takje rozijnen, noemde het koniginnedrop.
Ooit hoorde ik een verhaal van mijn grootmoeder, ze zei dat ik als
ei al neuriede. Mijn moeder had het haar zelf verteld. Dat verklaart
veel van mijn muzikaliteit. Ze vergaten natuurlijk dat ik bij mijn ge-
boorte dacht, toen ik het eerste licht zag, dit stinkt. Toen wist ik ook
al niet altijd wat ik dacht en zei.
Mijn geboorte was een fluistergeboorte in een verkeerde tijd. Voedsel-
problemen maakten dat ik bijna stierf. Gelukkig was de wil groter om
door te leven en de lente begon al bijna te lachen toen het weer voor-
waarts ging.
Wel was het vreemd dat ik geen schaduw kon produceren. Een weef-
foutje. Ik bleef luchtmens, ik nam de zon gelijk in mij op. Daarom
is mijn lichaamstemperatuur ook wat hoger dan gemiddeld. Ik ben
ook te koel om te verwaaien. Het donker is mijn zon en mijn uil.
Zo kets ik aardig door het leven al zeg ik het zelf.