Koel

Baci Luna, 2013, boek 108, pagina 46

2013_baci luna_bk108_p46k

Maannacht

Vreemd genoeg zag hij in de sterren de verschrikte harten van
de mensen. Hij zou beter moeten weten, het zijn juist de bran-
dende kussen die oplichten.
Toen hij zijn gezicht in de brandende maan zette voelde hij de
koude, marmeren nacht rondom. Stilstaande maan maakt dat de
aarde daaronder half bevriest. Dan hoef je niet driest te zijn om
dood te gaan. Ga dus niet op het koele maanlicht liggen, het maakt
van je keel een berg, heupen bewegen niet meer, je hart wordt
een roos in de mond. De maan heeft al zijn water begraven en
kreeg steen terug.
Hier en daar heerst het aardse heelal. Slapende benen worden er
wakker van. Alleen het beest met de hoorntjes heeft nergens last
van. Zijn lippen zijn nooit verzegeld. Hij heeft iets wat groter is dan
de wil. Hij is miraculeus, zijn kostuumvuur vlamt steeds anders.
In de zwarte wind verlaat tenslotte de stervende maan de nacht.
Hoog op zijn fluisterend fluweel  rust hij uit van zijn nachtbloei.
Achter de waaier verschijnt daarna de bezwete zon. Alle tongen
van de wildernis knielen uit grote eerbied, een welsprekende lamp
wordt gedoofd. Even verder doet een bron haar lippen open. Vogels
staan fluitend stil op zwiepende takken.
En zo kan ik nog wel tienduizend dingen bedenken als de adem van
de maan zich koest houdt.

Stil

Laatste portret, 2013, schets

2013_laatste portret_schets_k

Soort einde

Kijk, hij kijkt op, neemt zijn bril traag af. Hij kijkt naar de ander
of hij iemand anders is. Dan wenkt hij hem.
Hier staat een geval voor je, zegt hij met zachte, onvaste stem.
Ik kan mezelf niet meer lezen…Hij ziet verloren, verlegen.
Met een ik neem je mee, stelt de ander hem gerust. Ze zullen
wel zien. Als het mij te actueel wordt, hou ik er mee op, pruttelt
de oude man nog verder. De andere man knikt en zegt ik ken je
toch? En daarmee moet hij het doen, hij volgt voorzichtig, hij weet
allang niet meer dat het zijn eigen zoon is.

Een eindje verder staat een fiets. De oude man kijkt vol verbazing
naar het wonder. Ik had vroeger een busje, glimlacht hij. Tevreden
stappen ze verder. De tijd glijdt van hun af, ze kunnen er nu wel
zonder. Bij een bankje kiezen ze voor de rust. Even pauze.
Hoe moet het als ik over de gracht wil? wil de verwarde man weten.
Gewoon de brug volgen, zegt de zoon droog en zorgen dat je hart
goed blijft kloppen.
Over welke brug?
De brug voor onderweg! Gewoon je schoenen volgen.
Vader snapt het niet. Maar waar is dan die brug? wil hij weten.
De zoon gooit het over een andere boeg en zegt: Krijg je nog wel
eens een kroket bij het brood?
De oude man slaat zijn ogen wild op en weigert in zijn beleving de
kroket. Hij maakt met een afwerende hand duidelijk dat hij niets
meer wil.
Wat heb je daar op je hand getekend? vraagt de zoon verrast.
O, zegt vader kalm, dat is mijn laatste groet aan de kinderen en
sterft.
Nu is het pas echt stil.

Tijd

Kattenkop, 2013, boek 108, pagina 54

2013_kattenkop_bk108_p54k

Opsomming

bamboeriet vliegt niet
bamboeriet ruist
zoals de nacht valt
zo zucht de dag

opgezochte tijd
kent geen eeuwigheid
verbrande dingen geuren
als een heilige asbak

dorre takken
maken muziek
deftige spinnen
knevelen de bezige bij

vingertoppen vallen af
bij beheerste misdaad
kopschuwe bloemen
schuilen tussen onkruid

een boze vliegenfee
is een goede god
tussen de kroonbladeren
is het benauwde rijk

de geheime zijde
staat wijd open
lezers buigen
hun zwanenhals

ik geef mijn hoofd over
aan grote witte wolken

Rookgordijn

Nachtroker, 2013, computertekening

2013_nachtroker_ct

Wit en zwart

Die rook die om zijn oren slaat, is zijn ademtocht die hem doet
leven, wordt in regels afgelegd. De witte uitstootslierten vormen
een file om zijn hoofd, hij zal wel ergens niet afgeslagen zijn.
Rook en nacht herenigen alles wat eens gescheiden bleef.
De herinnering is ingestapt en maakt vrolijke kringetjes. Je zou
de rook bijna openhartig kunnen noemen, maar roken doe je niet
met je hart. Je bent eerder openlongig.
Zijn holle maag is kalm en speelt niet op. Als hij zijn ogen even
dichtknijpt bij een trekje, waant hij dat hij nu meer kan zien als
bij verstand. Hij verzoent zich met zichzelf, voor even. Hij is een
volle nachtroker.
Gister was hij van de trap gevallen. Zomaar en ineens en het was
nog wel een loperloze trap. Nu loopt hij met een dikke enkel en
zegt het gaat wel. De trap in het café is nu stil.
Ja mijn jongen ik huil mee, want je huis was te groot voor jou
alleen en nu sta je buiten met je overbodigheid van het ongekende.
Laat maar.
Nu, in deze nacht, zijn er geen drempels. De verstandigheden
lossen in het zwart op, je hoeft niets, je rookt. De dood loopt
immers een paar straten verder, je bent veilig voor zo lang het duurt.
Het zijn de bange moeders die thuis blijven, je hebt er niets mee.
Jij bent geen roepende, jij bent een rokende. Jij verdoet geen tijd
om naar je schoenen te kijken, ze staan in de kast, want je bent
altijd thuis. Thuis om naar haar te kijken. Is de liefde niet een pas
gemaakt gedicht dat voorbij het zien gaat? Het is niet hoe je ziet,
het is hoe je kijkt.
Help hem toch.
Hij is zo vreemd.
Hij kan niet leven.
Hij rookt.

Na de regen

Hello Internet, 2013, 2010, computertekening

2010_hello internet_ct

Vreemd is dichtbij

Je hebt vaak van die herfstdagen dat het licht zwaar blijkt te zijn.
De regen geeft de duisternis een kus op de kaken. Je oogholten
kunnen het licht niet echt vinden, er hangt dof ijzer voor.
In die dagen schilferen de misbaksels buiten. Als bleke broden kwa-
men ze ‘s morgens nog uit hun lakens, zetten zich slap in het zadel
om iets te gaan doen. Dat iets werd snel niets, want deze misbaksels
kunnen niet bakken, zij lossen op in de aanhoudende motregen.
Daarna zijn alle praatjes en smoesjes over om plaats te maken voor
een roze belofte. In de kinderlijkste kleuren, tussen alle kieren en
spleten groeit al het schoons op de verse kluiten wat je alleen met
rozenogen kunt bekijken.
Is het wel goed met je, hoor ik je nu zeggen.
Jazeker, ik staar in het water, terwijl mijn tanden schudden. Kalk en
azijn voeren kennelijk een strijd. Aan de andere kant voel ik me niet
ongelukkig, ik zit met gemak met mijn kartonnen rug tegen de war-
me cv, om maar iets te noemen.
Nee, mij hoor je niet klagen, iedereen zou trouwens eens op moeten
houden met dat zuchten en klagen, daar zou de wereld een stuk lich-
ter van worden. Misschien versnippert de nattigheid zich dan om te
verkleinen tot een groot niets en stopt de regen uiteindelijk.
Mijn toereikende grond kan niet worden afgeplakt, het is te groot.
Ik ben niet gekooid. Sterren stralen eigenlijk alleen voor mij.
Als ik loop stuift het zuiver zand uit ontzag regelrecht de grot in.
Mijn weg is altijd vrij.
De regen is overigens al lang gestopt zie ik nu.

Tijd om te Internetten.

Luie geest

Blue Face, 2013, computertekening

2013_blue face_ct

Waan

Haar verleden drijft op duizend kurken, niet op nog narokende
asbakken. Tenminste dat zegt haar zus over haar. Zij zegt ook
dat haar zus twee linkerhanden heeft aan haar armen. Je kan
rustig stellen dat er geen liefde is tussen de twee zussen. Als
eentje om zou vallen zou de ander gewoon doorlopen.
Haar dagdromen zouden beloond moeten worden met mooi weer,
bloemencorso en filmmuziek. Uit liefde zou veel confetti moeten
vallen, met daarna een groot applaus.
Maar dit leven is anders, ze raakt aan het roesdromen en verliest
zichzelf in een rechte streep naar een eenzaam verdwijnpunt. Ze
wist min of meer haar geheugen. Haar geest wordt lui, alles is te
traag geworden.
Het enige wat nog lukt om de buitenwereld af te schermen is een
vaag O.K. Teken met de linkerhand. Laat mij met rust staat aan de
binnenkant van de palm.
En nu?
Nu zijn we al een tijdje verder en gooit zij steentjes in de vijver.
Welcome in nowhere schijnt ze daarbij te zeggen. De waanzin kruist
nog vaak haar pad. Als ze geen pillen slikt is ze verloren en staat ze
zomaar te zwaaien met een mes. Aan haar wereld kleeft veel van
het verborgene. Er is van alles, maar niets is op zijn plaats, dus van
alles is te veel of juist te weinig.
Heel vermoeiend allemaal.
Daarom houd ik er ook mee op.

Interieur

Rode waas, 2013, acryl, 100 x 180 cm

SAMSUNG DIGITAL CAMERA

Veelkleurige werkelijkheid

Het lijkt wel altijd zomer in het hoofd van de schilder. De kleurig-
heid is onbeperkt. Je kan zo zien deze kunstenaar is niet bang, hij
bespeelt het hele spectrum. Hij is een uitgegroeide wonderjongen.
Waarom dan een rode waas? In dat interieur?
Het antwoord ligt in het literaire. Waas en vaas schelen maar een
paar haaltjes. Zet een vaas voor je gezicht en je wordt zo rood als
je aan iets smerigs denkt. Dit schilderij leeft op de adem van de
maker. Hij heeft het door de jaren heen gespeeld. Kaal begonnen
in het volle jaar 2000 en nu dertien jaar later geëindigd als een
kleurig kermisstuk. Sommige werken moeten kennelijk net als
wijn rijpen.
Over dit werk valt veel te zeggen, het begon als een eenzame
nachtmerrie, het eindigde als een dominerende droom, waarvan
hijzelf niet eens de inhoud kent. Het is een droom, een verlangen,
een terugkomst. Half verborgen staat het Friese woord voor terug:
werom (met nog vager erbij: oernij, Fries voor opnieuw).
Cryptisch zal het altijd wel blijven, al zingt het publiek nog zo mooi.
Wie zich uitverkoren waant zal zeker op de tong worden gepiest.
Zelf noemt de kunstenaar zijn recente uitspatting gezellig, cosy,
maar als de donkere geesten het gaan overnemen is het gedaan
met het knusse, dan zit alles je akelig dicht op je huid. Dan is het
erop of eronder.
Ondertussen:
Tussen beide werelden, genot en gruwel, schildert de kunstenaar
zijn patio vol met tuin, terwijl de demonen achter een overdaad aan
lelies, rozen, chrysanten, narcissen en violen wijken. Los van hun
wortels is daar het paradijs.

Stemming

Nieuw werk, boek 108, pagina 55

2013_nieuw werk_bk108_p55k

Het eigen ik

Iemand kon zijn eigen aanwezigheid niet zelf bedenken en raakte
daardoor in de war. Hij dacht dat hij een ekster was en zocht steeds
een boom. Iedere keer als hij zijn staart omhoog deed botste nogal
in zijn verenhoofd, totdat een zwiepende tak hem weer terug bracht.
Het jongetje in hem kwam snel naar boven. Misschien was het nog
een echo van dat staart omhoog doen. Flink hakke jongens, riep hij
daarbij in het wilde weg. Ze moesten het eens goed weten en wel
luisteren hè. Zijn strot kraste hevig. Alle duffe mussen fluisterden
zich snel weg. De eigen ik van de vogelman was veel te sterk.
Hij knerpte nog wat priepsnakjes omdat hij gewoon in de stemming
was en botste in al zijn wildheid prompt tegen een vrouw aan. Zij
liet gelijk haar groene zwemen hangen en hij deed meteen al zijn
schoorsteenstoten. Eigen ik eerst lag hem nu eenmaal vooraan in de
bek.
Daarna hipte hij de straat weer op, het was er zo lekker warm.
En ja hoor, daar kwam die vrouw al weer aangeveerd. Zo als zij liep
was raar, ze leek nu al zwanger en het was nog maar april.
Hij deed nog een keer lekker zijn wil met haar.
Kraaide overdreven: She loves me. Yeah! Yeah! Yeah!
Zijn ogen draaien vuur. Hij verhief zich zelf, poot voor poot.
Gekke ekstervogel die zwarte snavelsabel.

Tijd

Dwarrel, boek 108, pagina 75

2013_dwarrel_bk108_p75k

Terug

sta op
het is alleen tijd
naar buiten
durf een deur

sta op
laat de maan slapen
de verre verte
is toereikend

sta op
ga terug naar binnen
waar je hebt gewoond
teken je rand

sta op
het natuurlijk schroot
raast spitsuur
vliegt langs

sta op
vertel wat je doet
schep de zomer
in je hoofd

sta op
til je rimpels hoger
dingen van een ander
schuiven opzij

sta op
open de wind
spelend dwarrelkind

Poesie poesie

Het lege doek, 2010, bewerkte foto

2010_het lege doek_bf

Ballade van een leegte

In dit huis woont een knipoog. Hij is vaak thuis en streelt de
poten van de stoel graag. Soms beruikt hij een ietwat jaloerse
plant, je kent ze wel, bij de dommel voor de buis slaan zij hun
slag terwijl je er niets van merkt.
Denk dus niet dat je deze ruimte kent. Zij lijkt vol, maar is leeg.
Deze ruimte is eigenlijk nooit thuis en heeft geen enkele warme
herinnering.
Ooit bracht hij hier eens een vrouw naar huis, zij was een halve
kat, een lekker ding. Ze geurde naar wilde seringen, soms naar
nat zilver. Haar huid leek dan wat op vochtige visjes. Een vrouw,
die op een kat lijkt en naar vochtige visjes ruikt is nogal bijzonder.
Hoe dan ook, de kamer ontving haar ruimtelijk. De fles kwam op
tafel en woei alle kanten uit.
Al snel zat de vrouw op een bont kussen. Een poes spint daar nu
eenmaal graag. Het was niet nodig om de radio aan te laten staan
om de stilte te verbreken. Jammer genoeg was het gespin niet te
verstaan voor een leek en als troost streelde hij dus haar huid
maar wat, terwijl hij zacht poesie poesie hier is je baasie riep.
Op die manier nam hij al haar hersencellen op. Van geluk waaide
toen het goede gevoel heftig aan. De spanning steeg.
De herinneringen hapten uit wanhoop naar verse adem. Na wat
gehoest was alle verkoudheid onbruikbaar en werd het toch nog
erg gezellig. Heel vreemd in een vol leeg huis.
Misschien was dit huis wel de ruimte kwijt en zong het alleen nog
wat na met een stoffige stem (vast in dialect). Dit huis deed de
taal vergeten die zij diende. Het was kennelijk voorbij.