Klonterig

Spia (spiedster), 2001, tekening, A4

2001_ spia(spiedster)_k

Ingewikkelder dan gedacht

De tijd klontert.
Voor de meeste mensen vliegt of kruipt de tijd, maar zij had ont-
dekt, door berekening, dat tijd ook kon klonteren. Dat wil zeggen:
de muzikale tijd.
Noten. Maten. Ritme. Regelmaat. Ordening. Rust.
Als de regelmaat ontbreekt, ontstaat er iets onverwachts, wist zij.
Dat onverwachte is natuurlijk op zijn mooist als je het echt niet
meer verwacht.
Dan komt de grootste emotie los.
Kom laten we herrie gaan maken, maar dan ongeordend en niet
doen alsof een menselijke stem een viool is.
Klontertijd, oneindige tijd, zee van tijd.

En als je dat niet kan?
Dan sop je op een glibberig terrein en daar kun je maar beter niet
komen. Een wensdroom kan dan al gauw omgezet worden in een
diepe vrees.
Het oor wil wel luisteren, maar gelooft niet niets zomaar. Fatale
vanzelfsprekendheid maakt onttakelde klanken. Ruimte en tijd ne-
men je in bezit.
Binnen één minuut is al je schoonheid bedorven, weggetikt in wan-
beheer.
Voortaan ben je je eigen tegenhanger. Je praat roestbruin en kraakt
maar door.
Je zit in een klinkend bederf. In deze laatste minuten doe je modern
geheimzinnig; je gaat gluren. Die trage, vage klanken sterven weg
als een muzikale levitatie.
Glibberig terrein zweeft zwaar.
Nogmaals: daar kan je beter niet zijn.

Droom

Duits hout, 2007, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Op een ochtend

Hoewel ik binnenzat ademde ik buitenlucht. Niets, maar dan ook
niets, ging verloren. Ik was trots op mijn schone bronchiënborst.
Mijn ogen dwaalden door de kamer tot ze eelt kregen.
Een grote berusting, die ik snel wou vergeten, daalde in mijn lijf.
Ik moest blijven opletten.
De oude diepbruine balken, trotse plafonddragers, drukten mij
zonder waarschuwing nederig neer. Uiteindelijk kon ik mijn gezicht
en de rest versmallen tot een dunne streep en verdween door een
kier in een nieuwe droom:

Wie is van hout?

De vreemde wereld bleek, toen ik later in de stad liep, als twee
druppels water op de mijne te lijken. Misschien hier en daar een
beetje groter. Veel gebouwen kende ik al zonder ze eerder te heb-
ben gezien. Zoveel lelijkheid naast zoveel moois. Altijd.
Er was iets vreemds in deze stad. Alle mensen die er woonden
waren uit bijzonder hout gesneden. Duits hout! Sommigen hadden
nog wel een roodachtige, Nederlandse blos.
Het maakte me nieuwsgierig, voelde me groeien. Toen ik op een
dag groter was dan de meeste huizen, zag ik bovendien ook dat die
mensen nog een grote glinsterende parel op hun hoofd droegen.
Welke strijd was hier ooit gevoerd?
Het antwoord was in zekere zin eenvoudig: er leefden geen kleine
kinderen meer in deze stad. Er was gemoord! Voor straf waren alle
volwassenen nu van hout…
Ter geruststelling: na honderd jaar zouden de kinderen weer terug
komen.

Boeken

Rood hoofd, 2011, tekening, A4

2011_rood hoofd_k

Taalstem

Een schrijver wilde een mooi verhaal vertellen, maar was niet zo
goed in uitgesproken woorden. Behoedzaam probeerde hij zijn o
zo originele stem te vinden.
Maar helaas, ergens in de taal, ergens tussen een paar woorden
bleef hij steeds steken. Hij voelde zich voor een schutting geplaatst,
hoorde wel het leven, de bewegingen, het geluid van anderen, maar
verder bleef het stil. Als hij niet door was gegaan met mooi te schrij-
ven, was hij nu al lang gestorven en vergeten.
Hij zette echter de deur van de troost open en kreeg een rood hoofd.
Hij had het daarna helemaal gehad. Nooit meer een boek uit de bieb!
Nooit meer lenen! Boeken werden alsmaar smeriger!
Het meest vieze wat hij ooit had meegemaakt was een boek waaruit
teennagels dwarrelden. Wat een verknipt idee! En het was nog wel
een streekroman!
Vaak legde hij het geleende boek halverwege weer weg. Woorden,
zelfs hele zinnen bleken weggebrand door uitgedrukte sigaretten, on-
verwachte, onsmakelijke geuren stegen op. Wat voor lichaamsvocht
was dàt nu weer?
Mensen zijn spoken wat boeken betreft en zielig ziek.

Lente

Groen landschap, 2013, computertekening

2013_groen landschap_ctk

Ochtendgroen

Hij bekeek het van een afstand. Voor de derde keer.
Probeerde de lagen af te pellen. Deze keer bleef alles pril
groen, een mooie lentemist.
Daarna nam de zon het over. Plotseling. Het was nu genoeg
geweest, van het voorafgaande bleef niets over: het was een
korte overweldiging. Kennis verliest het altijd van ervaring.
Zonlicht maakt alles weer alledaags.

Hij deed het nog eens. Tegen de avond met half dichtgeknepen
ogen turen in het landschap.
Het avondlicht hing stil. Alleen aan de grens van de stad trilde het.
En dan die geur! Overheerlijke muf groeigras met groenwitte zweem!
Op het lentelicht is het mooi reizen.

De afstand verdween weer in de mist.
Toen was het mooi geweest.

Tekening

Blue and grey, 2013, computertekening

2013_blue and grey_ctk

Grijze notities

Grijs.
Hij is grijs.
Maar verder verraadt niets zijn leeftijd. Op zijn gemak zit hij in een
comfortabele stoel, lees fauteuil, T-shirt, jeans om het lijf. Gympen.
Grijs.
Zelfs het grijs in zijn haar, tot en met de stoppelbaard, maakt een
gestileerde indruk, alsof het geverfd is. Niets ouderdom. Een ander
voelt zich oud bij hem.
Het gaat hem goed. Hij is fit. Puur uit levensvreugd reist hij de hele
wereld af.
Grijs.
Welke kleur is dat ook al weer?

Hij heeft medelijden met de tijd. De tijd die altijd zo chronologisch wil
zijn, en opzettelijk anekdotisch. Nooit wordt er in de tijd gesneden
uit angst voor rode draad verlies.
Liever voel ik de schok van de liefde, het andere, het tijdloze.
De tijd moet als een mooie appel zijn. Je moet die alle kleuren appel
ruiken, eten en uitpoepen.
Doffe appels blijven achter, rotten weg.

In een stilte was stevige mist. Water bleef smerig drijven. Ver weg
zwom een zwaan voorbij.
Een wandelaar stond aan de kade, kraag omhoog, hoed diep op.
Er dreef iets wits voorbij; toen hij beter keek was het een tekening.
Een niemendalletje, met viltstift gemaakt. Een levenloos verzopen werk
in troebel water.
Een papperig dobberwerk met zwarte strepen.
Nat ziet een werk er altijd goed uit, wist hij boos en liep verder.
Hij werkte hard, misschien wel te hard.

Vroeger

Stadstuin in de nacht, 2013, computertekening

Nico Huch

Richting ooit

In de stad heerste een gloeiende hitte. Snikheet, achter dikke
muren en gesloten luiken. Gevoelens werden niet bedrogen.
De stad leefde, al was het mijn herinnering. Ik rook de geur die
in de oeroude heiligdommen hangt.
Ik hoor nog de geluiden uit die tijd dat ik daar was, met de piep-
kleine oren van een nijlpaard. Af en toe was ik een ezel die zijn
gebit bloot lachte. Een gevleugelde paard vloog vaak voorbij.
Kriskras omzwervingen.
Keurig aangeharkte paden. Beboste tuinen. Gehekt gebied. Groot
geluk is altijd tijdloos.
Ik was vaak op plekken waar huizen hadden gestaan – schreef
ik in mijn dagboek – nu zijn het lege plekken, verlaten door het volk.
Ineens wilde ik mijn zondagse kleren aandoen.

Ik keek weer naar buiten.
De lage lampjes gaven de kleine ruimte iets spookachtigs. Het leek
nog het meest op een soort samenzwering.
Stil fluisterlicht.
Men mocht overal gaan zitten, men mocht overal aan zitten.
Stoelen ontbraken. Tafeltjes waren overbodig. Er heerste grote
meubelmoeheid.
Uit een hoek kwamen murmelzinnen. Groeigeneuzel uit de grond.
Af en toe, je wist nooit precies wanneer, klonk er een mooie poëti-
sche zin over het magere menselijke bestaan, dus over relaties,
over wel of niet seks, over geld, dus over de onmacht om te leven.
Taaie tobberij.
Tot slot werd er gul alcohol uitgedeeld. Tegen de stadse pijn.
Bitterbrij.