Tijdloos

Frau im Kopf, 2009, acryl, 30 x 40 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De vrouw in haar

De tijd staat in haar stil. Tenminste zo lijkt het.
Het luie uur heeft te veel aan haar getrokken. Daardoor lijkt ze op
een kind dat zich verveelt.
Zelfs uit haar meest blije woorden sijpelt een soort droefheid.
Ze kan er niets aan doen. Gewoon bij de geboorte meegekregen.
Haar tijd staat zo stil dat je haar met gemak in kan halen.
Ze heeft niet eens door dat je haar ondertussen hebt ingehaald.
Kalm en koel verdoezelt ze alles wat ze tot nu toe weet.
Daar moet je sterk voor zijn. Zij kan dat.
Het mooie is ook dat ze niets hoeft te rekken.
Rekken is tijd en zij rekt tijdloos. Tijdloos tot ze oud  is zonder het
te weten. Waarschijnlijk vergeet ze om zich te voelen.
Ook:
De vrouw in haar is altijd op dreef.
Ze wacht niet tot de wolk in haar ogen groeit, zij pakt haar blik en
haar moment.  Dan is ze het meisje met de heldere, blauwe ogen
met het vlashaar. Ze danst tot de alcohol helemaal in het achter-
hoofd zit. Ze blijft onverwacht stevig aanvoelen.
De wisselingen van haar gedrag vallen natuurlijk wel op.
Vreemd genoeg trekt ze alle mannen uit de stoel.
Ik kan niet uitleggen waarom ik op haar val.
Misschien is het het bijzondere wat ik aan haar vindt wel het stuk
wat helemaal niets bijzonder is. Het is onbenoembaar.
Ze is zo heel bijzonder en toch erg gewoon.
En zo zijn er meer van die momenten bewaard gebleven in mijn
herinnering.
Het liefst zou ik nu horen: Ga zitten en eet je bord leeg!
Moeder heeft geen tijd voor gezeur. Ik barst van de honger.

Staart

Het vertrek, 2009, acryl, 50 x 100 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Het dakraam

Al meer dan vijfentwintig jaar lig ik onder hetzelfde dakraam,
zoals kind onder een ander raam. Je ziet altijd maar een klein
stukje wereld, weet nauwelijks wat voor weer het is. Je maakt je
eigen wereld. Als kind zag ik toen een dikke kattenstaart voorbij
lopen. Steeds nerveus heen en weer gedrentel, klaaglijk gemiauw,
maar ik durfde het beestje niet binnen te laten. Wij mochten geen
dieren. Ook niet stiekem. Wel gaf ik het niet welkome diertje alvast
een naam: Sloos. Er was vast geen kat die zo heette.
Helaas droop de kat af, zocht en vond zijn eigen huisje. Nog steeds
zie ik die staart zich aftekenen tegen de blanke, overbelichte lucht.
Mooier kan niet.
Hier in dit huis zal me dat niet gebeuren. Er wonen alleen maar
binnenkatten in de buurt. Die snuiven alleen binnenlucht op en
vragen steeds meer vlees om grammetjes aan te komen. Geen
spieren maar spek. Ze piepen alleen nog dierlijk.
Nu neemt het verhaal een wending.
Ik was weer thuis, weer kind. De avond liet zich bij ons vallen.
Heel langzaam, alsof een voile voor de zon werd geschoven.
Daarna werd het nadrukkelijk schemer. Zo duister dat je bijna
naar bed moest.
Nog even een formulier klaar maken – zei vader en ging weer
achter zijn typemachine zitten.
Onder welke naam wil je op mijn lijst? – vroeg hij mij – Hoe je
van achter heet, hoeft de klant niet te weten. De meeste van
onze jongens hebben een nieuwe voornaam bedacht…Darius,
Jeannot…Arki…
Sloos! –  wist ik.
Sloos? Was ist los – grapte mijn vader en krabde daarbij op zijn
kop. Hij stelde voor om er Kloos of Ploos van te maken.
Ik houd het bij Sloos – zei ik en voelde me wee worden in de
maagstreek.
Op dat moment sprong een zwarte kat in de vensterbank.
Mijn hoofd werd rood.

Te vol

Spijt, 2013, schets

2013_spijt_schets_k

Lucht

In de haard ligt nu een hele berg houtskool. De houtblokken vatten
meteen vlam, als berkenschors. Vlak voor de haard ligt een dik
blok hout. Je kunt er op gaan zitten en in je eentje goed nadenken.
Zeker in het donker.
Alleen uit de spleten van de haard komt wat licht, het speelt over
de vloer, op de wanden, op het plafond. Er komt veel in je op, zo-
veel dat het hoofd te vol raakt. Soms zijn je herinneringen te veel.
Je zit te grijnzen, omdat je ineens weer weet hoe je de eerste keer
een meisje naar huis bracht. Je hoort het klikklakken van passen.
Je voelt weer de warme spanning, de belofte…
Het is heet in de kamer, Buiten vriest het. Ik voel me behaaglijk,
alles is goed. Al sinds mijn jongensjaren is alles goed. Ik knijp mijn
ogen half dicht van genoegen en spijt. Het zit er half tussen in.
In de winter is het vaak te stil, er is te veel tijd. Je kunt je zomaar
eenzaam gaan voelen. Eenzaamheid deprimeert, maakt je hoofd
gek. Als het witte rijk regeert worden je hersens blind, overbelicht.
Ineens krijg je bezoek. Je kijkt elkaar een tijdje zwijgend aan.
Ben je alleen? – vraagt de nieuwkomer.
Ja, kom verder, waarom sta je daar te verkleumen?
De jongen loopt direct naar de warme haard, doet zijn handschoen
uit, stopt ze bij gebrek aan zakken onder zijn armen en strekt zijn
handen uit naar het vuur.
Je hoofd is te vol – zegt hij tegen mij, zonder me aan te kijken.
Ik knik, ben benieuwd wat er verder gaat gebeuren.
Dan pakt hij plotseling mijn hoofd vast en scheurt het van achteren
open. Dat geeft meteen lucht en ik krul op. Er verschijnen lichtjes
op de jukbeenderen. Het voelt feestelijk warm als een verlate Kerst.
Opnieuw strekt hij zijn handen naar de haard. Het zijn geen werk-
handen. Te gezond. Hij zucht.
En nu ben ik moe – zegt de vreemdeling.
Net als de sneeuw, die is al gaan liggen – geeuw ik verlicht terug.
Voordat we gaan slapen smelten we nog even wat sneeuw in een
keteltje, lengen het aan met alcohol, drinken het op, eten er spek
bij.
Binnenkort is het weer lente – spreken we in koor en dromen weg.
En dan komen de vrouwen uit hun hol voor een prettig gesprek. Zij
kennen de lichtjes van de grote stad. Het trekt je aan. Je voelt je
even eeuwig. Niets is meer zo als vroeger.
Ik kijk uit naar iets wat ik onder mijn lege hoofd kan leggen, vind
een zachte borst.
Wat heerlijk – zeg ik om de een of andere reden.
Tegen de ochtend is alles hier weer ijskoud en is mijn hoofd opnieuw
barstens vol.

Amor

Anoniem kader, 2013, bewerkte foto

2013_anoniem kader_bf

Lied

mijn lied, mijn nabijheid
dag en nacht ben jij
weet ik, voel ik
ook al vertoon je je niet meer
het idee volstaat
zonder dat het vuur verteert

arme man, lieve man
in mijn beeld moest je snijden
mijn gezicht, je eerste blik
je moest me bevrijden
ik weet niet eens
wat ik moet geloven

als de zon s’ avonds baadt
ga je voor anker
onder het ruwe dek
kus je het harde hout
de hartstocht wil niet weg
ik weet niet wat je hebt bevrijd

een vissersvrouw
weet wat donker is
maar, wrede amor, jij port me aan
ik hoor je stem, je voetstap
je wilt mijn wild dier
je vangt haar niet

zij schuilt in alle eeuwigheid

Bladeren

Complex, 2013, computertekening

2013_complex_ct_k

Alles weg

Een uur gekleden kwam ik woedend uit bed. Ik was geheel uit mijn
doen. Een goed begin van de dag, zul je zeggen, maar waar bemoei
je je mee zeg ik dan op mijn beurt.
Ik heb in de keuken een pot thee gezet en ben de tuin in gelopen.
Meestal helpt dat. Het was nog nacht, de sterren stonden helder aan
de hemel. Fris en windstil kan het dan zijn. Het natte gras lag be-
zaaid met bladeren, een vervelend, slordig gezicht. Het dode spul
was het meest van de pruimenboom, hij is wat ziek.
De pot met toebehoren heb ik mee genomen naar boven en daarna
ging ik achter zijn tekstverwerker zitten. Ik start hem op en zoek in
zijn documenten naar het verhaar van dit huis. Alles lijkt geordend,
maar toch kan je er geen touw aan vast knopen. Hij koketteert
louter omdat hij geen gymnasium heeft genoten. Daarom is hij
ook leraar geworden. Uit wraak, dat is zijn grote drijfveer.
Ik begin te lezen, wat ik niet had moeten doen. Ik ga zijn fouten
verbeteren en verraad zo mezelf. Iemand moet de vuile was doen,
denk ik nog om een beter gevoel te krijgen. Ik lees dit als schrij-
ver, niet als echtgenote, ik lees dit als vrouw die ik ben.
Dit is een verhaal naast een verhaal. Hij is een literaire poseur.
En hij is mijn man. Bange man.
Nog nooit voelde ik zo sterk dat mannen en vrouwen niet voor
elkaar geschapen zijn, al zouden bepaalde lichamelijke ken-
merken anders kunnen doen vermoeden. Evenmin zijn mannen
en vrouwen tot elkaar veroordeeld, zoals vaak wordt beweerd.
Ik heb heel wat mannen in mijn leven gehad, of zij mij. De strijd
wasvaak onbeslist en eindigde zelden in liefde. De rollen liggen
vast. Het is een kat en muisspel. We doen het om te overleven.
Waarom zet ik mijn man niet uit huis?
Wat houdt me tegen?
En wat zegt de oude perenboom ervan?
Die zal mij wel een leugenaar vinden, een perverse huilebalk van
de eerste orde. Uit ergernis laat ze dan nog meer dode bladeren
vallen die ik dan weer op moet ruimen.
Ik delete zijn heel oeuvre en kan weer rustig slapen.

Spraak

Shame the Devil, 2013, bewerkte foto

1992_2013_shame the devil_bf

Woorden

Eens was ik op een opening en zag dat alles nogal mager was.
Gevleugeld is het woord als het zegt wat het is. Soms is het woord
een enorme snotneus waar je maar niet van af komt. Daar wordt
het mager van, het is een arm mannetje in de nacht.
Ik zoek liever een woord wat mij hoog aanslaat. Een woord als
een zonnetje met de tedere veertjes van een mus. Een woord
zonder spraakgebrek. Geen koude kermis, geen koele blik. Liever
hoor ik het ouderwetse jolijt!
Een dichter hoort een met wind ingevuld woord te zijn en mag
ieder woord ontvreemden als het nodig is. Het liefst daarna in een
mooie zin gebruiken. Zonder zin is een woord een bevel. De dichter
moet zijn tong goed uitknijpen om het woord levend te krijgen.
In het museum, desnoods galerie, maakt de kunstenaar de ruimte
naadloos. Hij is de smid van het licht, de dienaar van de ogen van
een ander. In die stille waterval maakt hij zijn rivier, om hem ten-
slotte weer terug te dragen naar de zon.
Zo hoort het te zijn, maar hier wordt iedere vulkaan gelijk een bult,
terwijl de sterren op springen staan.
Ik geloof dat ik maar even met mijn eigen staart ga spelen.
Ik verveel me hier en berg mijn hoofd voorlopig op.