Grijze man

Grey Out, 1999, acryl, 100 x 50 cm

1999_grey-out_k

Regendag

De dag bleef grijs. Hij ook. Had een ander een burn out, dan hij
beslist een grey out. Geen greintje kleur van binnen of van buiten
te bekennen. Een beetje zonlicht deed hem al gauw zeer aan de
ogen.
Tijd om een muziekje op te zetten misschien.
Intimiteit, openheid of een directe omgang met mensen was niets
voor hem. Als kijker heb je genoeg aan jezelf. Je bent zomaar uit
evenwicht met een grimmig randje. Het kon hem niet schelen hoe
ze over hem dachten of praten. Het klopte so wie so niet.
Tijd om een muziekje op te zetten misschien.
Soms zien we hem aan zijn bureau zitten. Het is meteen duidelijk
wie hij nu precies is. Het blijkt de broer van Anna te zijn. Een wat
vrouwelijke broer, geen vrolijk type. Met één oog lijkt hij dwars
door je heen te kijken, het andere oog is diep weg en leeg. Hij kijkt
of hij niet gestoord wil worden. Nu niet, nooit niet. Soms plukt hij
dromerig in zijn haar. Diep in gedachten verzonken leeft hij in zijn
volle fantasiewereld, die niet de onze is.
Tijd om een muziekje op te zetten misschien.
Bij wijze van uitzondering draagt hij soms de gevoelens van anderen
uit. Dan heeft hij een goede dag, een dag met kleur. Als je goed op-
let hoor je hem fluisteren: Durf jij vlinders vrij te laten vliegen?
Vreemd. Het is vast een project in zijn hoofd. Hij denkt veel na.
Soms zegt hij ook wel van die dik aangezette zinnen als: Ik gebruik
mijn gezicht als een doek.
Wat moeten we er van denken? Dat hij met zijn neusvleugels kan
communiseren?
Tijd om een muziekje op te zetten misschien.
Doe het dan ook!

http://www.youtube.com/watch?v=fXZR4zxMDeA&feature=player_embedded#!

Gebaar

Wond – wonder, 2013, schets

2013_wond-wonder_k

Zonlicht

Vanuit grote hoogte stroomt het enorme licht naar de aarde.
Het is een groot wonder dat het daar landt. De werkruimte van
het licht is groot, beslaat een halve aarde. Het bereikt zo ook het
strand van Holland, waar op de achtergrond de zee meestal als
klassieke muziek mee babbelt.
In de zomer van 2000 leidde dit tot een mooi tafereel.
Als je niet beter wist zou je denken dat hier iemand flink voor Oerol
aan het oefenen was. Ze droeg een tot de grond lang rietjes rokje,
om zo haar vermeende maagdelijkheid aan te geven. Zelf wist ze
beter.
Misschien deug ik niet voor echte vriendschap – hoorde je haar zacht
zeggen. Maar hoe weet je dat nou? Wanneer deugt iets eigenlijk? Is
het een vorm van selfservice, zoals mediteren? Ze murmelende nog
heel wat onverstaanbare klanken, op zoek naar rust en houding.
Toen kwam er uit het niets een grote vogel aanzweven. Samen met
de zon maakte hij een prachtig schaduw Jezusbeeld van haar.
Misschien wist de vreemde vogel dat zij in wezen katholiek was.
Hoe dan ook het maakte haar rustig, wat in die tijd nog veel kon op-
leveren.
Misschien ga je nog in jezelf geloven – zei het zand.

Dit is zo’n voorbeeld dat creativiteit mij op alle niveaus blijft boeien.

 

Rustige tijd

Zonnige jeugd, 2010, tekening, A4

2010_zonnige jeugd_k

Mooie dag

Als je aan oude zomers denkt is het altijd mooi weer.
Zeker de jaren veertig, vijftig.
Toen was de jeugd nog zonnig, zegt men.
Ik denk dat dat niet zo is. De tijd is alleen veel sneller geworden,
waardoor alles zich ook sneller opstapelt. Er gebeurt nu meer in
dezelfde tijd en we laten dat ook direct aan iedereen zien.
We kunnen niet meer alleen zijn. Ook niet op een mooie dag als
deze.
De middag is nog vroeg. De regen is opgehouden en de lucht is
weer voor het eerst doorschijnend. De wolken zijn zorgeloos. Er
is zelfs af en toe zon. Buitenspeelweer.
Ik ben weer vijf. We zijn net verhuisd. Ik heb de indruk dat we hier
nu wonen. Zo lang mijn kleurloze ouders, mijn broers en zussen
dat doen, dan volg ik stilletjes.
Er ligt veel post op het dressoir. De brievenopener is nog zoek.
De jassen van ons gezin hangen in een soort hokje, op de kapstok.
Je kunt hier mooi verstoppertje spelen, maar ik wil naar buiten.
Het mag niet, nog niet.
Eerst moet ik weten waar ik woon, zegt moeder.
Ik begin ziek te worden en lig al dagen in bed.
Geel onder het ooglid, zei de vreemde dokter, ik zie het al….
Het drankje wat ik daarna krijg smaakte vies, bitter. Mijn naam
staat op het flesje wordt verteld. Ik tuur aandachtig, geloof het niet,
dan zou het lekkerder moeten zijn.
Ik heb geelzucht. Ziek zijn is knus. Rustig.
Mijn bed staat aan de tuinkant. Ik hoor de vogels groeten.
’s Nachts droom ik over het oude huis, waar nu mijn grootmoeder
met mijn oom en tante woont.
We hebben geruild – zei mijn vader, maar waarom bleef ik dan niet
in het oude huis?

Oud portret

Zwarte lijst, 1986, bewerkte foto

1986_zwarte lijst_bf

Zinderend spel

Weerspiegelingen weerspiegelen weerspiegelingen. Tijdens een
slaperige nachtrit in de trein word je er wel eens toe verleid. In
de dubbele ruiten van de trein zie je niet alleen jezelf weerkaatst,
maar zeker ook de medepassagiers en de hele ruimte. Er komt
min of meer een derde ruimte bij. Ik vind dat zinderend. Het komt
in de buurt van het mooie Droste-effect, de eindeloze reflecties
met zijn overvloeiende perspectieven.
Misschien is de spiegeling bedoeld voor de belendende ruimten.
Die kunnen toch niet betekenisloos zijn. Geestverschijnselen voor
gewillige ruiten is een soort delirium ervaring. Het oog kan het bijna
niet aan, raakt gedesoriënteerd. In een raster van strakke horizon-
tale en verticale banen zoekt het de ruimte tussen de draden.
Het oog wil altijd meer, terwijl het echt slecht ziet. Het oog pakt niet
alles, zeker niet wat verderop of  eromheen ligt. Het oog ziet beperkt
en vooral tijdelijk, terwijl je hersenen iets anders ervaren.

Hij wilde werken maken die heel sterk aan dromen deden denken.
Het moest lijken op iets wat echt was, maar tegelijk ook heel anders.
Je moest van de ene naar de andere werkelijkheid kunnen overstap-
pen. Eigenlijk is kijkend dromen net zoiets als blind zien. De traagheid
van de mens maakt dat mogelijk. Een mens is geen dier. Een mens
verlangt naar een andere manier van kijken, zodat hij meer tijd heeft
om na te denken.

Wandwerk

Fata Morgana, 2000, bewerkte foto

2000_fata morgana_bf

Te lege ruimte

En daar is dus buur.
Ik bedoel, daar woont de buurman, met wie ik niks heb. Toch zijn
we buren. Die kwaliteit staat vast in de straat. We hebben een
relatie waarin we afstand bewaren. Vraag me niet waarom, we be-
waren het en dat is het. De afstand tussen de muren en /of verdie-
pingen is ons domein. Dat deel ik met hem en hij met mij.
Ergens zijn we dus gelijk, maar toch voel ik de afstand. Ik ben me
ervan bewust dat ik erken dat ik vooral zelf afstand schep. Het is
mijn minder mooie kant. Ik hou van onthechting, bemin het min
of meer.
Buur zijn is een ingewikkeld ding. Net zoals liefde iets complex
is. Als logica logisch is waarom voelt liefde dan niet als liefde?
Ik denk dat het van de holle muren komt. Die pakken me en
geven mij een verkeerd perspectief.
Misschien ben ik wel een buurweigeraar.
Maar ik houd op mijn manier ook van de buur. Ik houd van zijn
nabije afstand, die we samen in stand houden. We zullen nooit
hechten, maar toen hij vandaag vroeg: Waar ga je naar toe
zei ik prompt: Naar iets ondeugends…..
Zijn licht zal nu de hele avond branden. Zijn hersens staan op
springen. Ik ga hem echt niets vertellen.

Tussenmoment

Verwerking, 1987, bewerkte foto

1987_verwerking_bf

Breekbaar moment

Hij zit daar ogenschijnlijk nonchalant in de hoek van de kamer. In
zijn hand houdt hij een vrouwelijk vlaggetje. Of beter gezegd; het
vlaggetje staat voor zijn weggelopen vrouw. Het is een reflectievlag.
Vrouwen hebben twee gezegende, puntige borsten vindt hij.
Zijn twee benen eindigen in de donkere lijst, daar schieten ze als
het ware de kamer in. Je kunt zijn schoenen niet zien, ze doen er
niet toe.
Gezichten zijn zelden te zien, lijkt de kunstenaar die dit maakte te
denken en àls ze te zien zijn dan zijn ze bedekt of afgeschermd. Je
kunt je maar beter niet bloot geven. Alle details zijn verdwenen, de
spanning zit helemaal in de fantasie van de toeschouwer.
Is dit een willekeurig proces?
Nee, weet de maker, het is een tussenmoment. Net het ene achter
de rug en het nagelnieuwe moet zijn weg nog vinden. Ergens voel
je de berusting van de zittende figuur. Hij geeft de tijd alle tijd en
wacht geduldig op een eventueel vervolg.
Je ziet de man half op zij. Hij kan zich gaan draaien en je aan gaan
kijken. Er is geen duidelijke emotie af te lezen. Je kunt zijn blik op
meerdere manieren interpreteren. Dat boeit me.
Verder weet ik van de kunstenaar dat hij altijd dichtbij huis blijft.
De meeste onderwerpen zijn autobiografisch, daar heeft hij een intieme
band mee. Het toont zijn kwetsbaarheid. Hij is voornamelijk op zoek
naar de breekbaarheid van het moment.

Kleurig vroeger

Kleuterwerk, 1950, aquarel op behangpapier

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Jonge werkelijkheid

Als vijfjarige had ik al een groot gevoel voor de diagonale compo-
sitie, het was met de geboorte van top tot teen meegegaan.
Het is de keel van de grote zanger dat alles zo gebekt is zoals het
zingt. Geen enkele dag is lichter dan mijn last. Mijn verpakking
belooft veel, mijn lust is groot.

Ooit in die tijd toen ik dit Groot Opperhoofd schilderde was er nog
veel schaarste, er was nog veel op de bon. Papier was te duur of
was er niet, men koos voor oude rollen behang om op te werken.
Was ik dan een brulaap met hoge koorts in die tijd?
Welnee, ik had de rechterhand goed op het hart, deed de duim af
en toe omhoog , gevolgd door een kleine knipoog en koos mijn
kinderlijke kleuren uit de potjes op tafel.
Mijn hoofd zat niet vol turf, mijn oor was goed uitgezogen, mijn
kin was fraai gebogen, mijn neus stevig aangenaaid, het mooiste
weer was altijd in de zomer. Wat wil een kind nog meer?
Een kind wil altijd meer! Bijvoorbeeld de glimmende lippen van de
huishoudster kussen of spugen in de open haard.
Het verlangen naar meer groeit bij de dag. Nog steeds.

Nachtwerk

Moon & Birds, 2013, schets

2013_moon &birds_schets_k

Oud liedje

nacht, je was zwart
als een voortzeggende echo
slapende vogels sliepen
geduldig boven de afgrond

de schietschijfmaan
verlichtte de memorie
nachtelijke naaktheid
was gevangen in eigen leegte

ogenlijk open plekken
zijn moord elementen
als jagers gaan geestbalken
met hun ijzeren geweren

als duistere sterren
niet meer aan duisternis hechten
komt het dromend licht
minnaars en martelaars opgepast

straks knipt iemand
met zijn vuile vingers
dan dansen schaduwen
schichtig heen en weer

zij wachten niet af
leggen geen overmatig zout
op vette naaktslakken
hebben de sluipende tijd

Dwaling

Antimate, 2001, acryl, 120 x 95 cm

2001_Antimate_k

De niet-vriend

In de lente roepen en waaien de mensen meer dan kort daarvoor.
De stormstrakke gebaren komen pas veel later terug. Nu verheffen
alle schaduwen zich, jonge spruiten groeien zich lawaaierig wild.
Je zou er panisch van kunnen worden als je geest wat zwak uitge-
vallen was. Zet de kluis van je hart maar open, laat de muziek bin-
nendringen en mompel het onmogelijke. Daar is de lente voor!
Als niets is gekomen, niets is geworden heb je het ergens niet
goed gedaan. Dan heb je jezelf ontslagen van alle onderhoud en
verdwaal je snel.
Als taal niet meer dan taal is, stelt komen en gaan niets meer voor.
Met geld is dat niet te koop, taal is geen hapje eten. Taal is meer
een soort trompet. Dichters wuiven er vriendelijk mee als zij zich
verdiepen in het mondstuk. Zij weten het omdat ze aan vele tafels
hebben gegeten. Dichters zijn mensen met de gloed van de aardgeest.
Zij tekenen een zon in hun schaduw, hun adem is rood en hoffelijk.
Mensen als zwart fruit hebben daar niets mee.
Die kneden liever kettingen aan dichte kasten of varen met giftige
vinnen in wankele bootje op wilde rivieren. Hun adem is zo zwaar
dat een luchtmens zich gelijk zwaar ellendig voelt. Zwarte fruit
mensen zijn anti maatjes. Ik heb daar niets mee.
Liever ga ik verdraaglijk mooi tegen alle regels in zoeken naar de
vertedering van de hevigheid. Vaak vind ik maar een schim of een
schuifelende grijns. Ook dat is mooi als je er oog voor hebt.

Kameleon

Zwarte maan, 2012, bewerkte foto

2012_zwarte maan_bf

Aanmoediging

Zeg mij, als het kan, welke spijs het eerste de knorrende magen
bevredigde (HORATIUS)

Nog één keer wilde hij vlammen, het liefst met een grote oeuvre
tentoonstelling. Er was tenslotte werk genoeg. Zijn vlam was nooit
gedoofd, hij behoorde niet tot de personen die op hun eigen fakkel
zuigen. Liever veegde hij zijn vleugels af aan een naar veel verf
stinkende zweetdoek. Als je werkt zweet je je eigen bliksem uit,
was één van zijn uitspraken.

Eindelijk eens een schilder met een kameleonhuid, schreven ze.
Zijn tekeningen zitten vol tandenknarsende engelen, wist een
ander weer. Jammer dat dit niet het mooiste klooster is, dacht hij
dan. Hier wonen geen nonnen, maar boze burgerpoppen.

De tentoonstelling was zijn tastbaar geheugen. Voorgesneden en
toch houdbaar. Het goudgloeiende oog wist er wel raad mee.
En dan tot slot het gebalde water. Wat was daarmee? Dat werd ge-
streeld door dikke bedwelmwolken. Heel apart. Het scheen heel
goed te zijn voor groot vruchtgebruik. Je moet er maar opkomen!
In de witste hal zagen veel schraapogen al zijn lekkers, ze konden
direct gaan kieskauwen met hun grote mond.
Zijn min of meer historische maaltijd smaakte goed. Zelfs al wist
je het wachtwoord van de hersenschimmen niet.