Oude meester

Noorwegen (Fjord), 1979, olieverf, 300 x 30 cm

1979_noorwegenlandschap

Fors fjord

Ergens in de jaren zeventig was ik een aantal weken in Noorwegen,
vooral om het werk van Edvard Munch te bekijken. In die tijd voel-
de ik me sterk verwant aan hem, al was ik dan minder somber en
wat minder bekwaam. Ik bewonder nog steeds zijn teken- en schil-
derhand. Je ziet dat hij alles doorvoeld terwijl hij werkt, alle vlin-
ders vliegen vrij. Hij doet geen kunstje. Alles is echt. Voor wie
vanuit de stad in de sterren kijkt wordt het heimwee verlost van
zijn ingekeerdheid in zichzelf, van de fixatie op het gevoel die de
gebrokenheid doet vergeten. Dan wordt de heimwee herinnering
aan iets wat definitief verloren, geschonden, verdwenen of onbe-
reikbaar is.
Als een schreeuw zonder geluid hoorde ik die klank over het stille,
rimpelloze water van een fjord. Volledig verlies bestaat niet in deze
omgeving. Alles lijkt op het eerste gezicht onbewoond, maar bij
inzooming zie je het leven met te weinig licht. De mensen houden
hier de deur graag dicht. Je moet binnenglippen via een kier. Pas
in het voorjaar, als de liefde inzet, gaat het hier dooien. Dan laat
het echte land zich tijdelijk zien. Men gaat los.
Zoveel dood heeft Munch gekend, zoveel troost heeft hij gegeven.
Soms, als ik een merel hoor fluiten in de achtertuin, zie ik de lijken
gestapeld liggen. Het is mijn afwijking van de maand mei.
Van de doden niets dan goeds, ze zijn immers dood, je hoeft niets
meer te vrezen.

Verschil

De ontmoeting, 1982, acryl, 300 x 50 cm

1982_de ontmoeting

Twee mensen

Eigenlijk zou dit verhaal door twee mensen moeten worden verteld.
Een hij en een zij in een ontmoeting. Plaats: herinnering.
Hij denkt:
Je bent als een poort, een middelpuntzoekende kracht. Ik wil het
miljardste kind zijn. Een kind wat onder jouw vleugels wil blijven.
Jij bent mijn denkende vogel. Maar we zullen er niets van terecht
brengen, we leven te anders, we kijken te veel om en terug.
Ik voel me een oude God met een wandelstok, die zomaar paraplu
kan worden.
Tussen de straten ligt onze bestemming. Vergeefs zoek ik naar de
stilte in de kier, een vochtige oogglans nam het mee. Als wij uit
twee gezichten blijven bestaan worden we nooit één. Dan verstop-
pen we ons achter spiegels. Ik wil je natte hand drukken. Je zweet.
Waarom?
Zij denkt:
Jij drinkt je zure wijn, omdat je te oud bent voor mij.
Laat mij je water zijn, laat mij luisteren naar je zingende schouder.
Ik ben een kleine demon, die ongekookt ongekend is voor je. Ik
ruik je vleesgeur uit het brandend paradijs. Ik wed dat je goed kan
zingen, dat je me kan ontroeren. Je geeft me een tweede kans in
het leven, terwijl mijn rokje onwillig opwaait. Mijn hand bedekt.
Rituelen zullen volgen wanneer we=ij willen. We schuiven de dek-
sels van de pannen en kisten. Daarna gaan we een copieuze maal-
tijd bereiden. De geuren zullen paradijselijk zijn.
Ben jij een profeet?

Zonnig

Vloedlijn, 2013, schets

2013_vloedlijn_k

Nostalgie

Soms beland ik per toeval zoal niet per ongeluk in een vrolijke
zoal niet manische bui. Meestal heeft het met iets te maken, met
iets uit mijn bodemloze jeugd. In die staat voel ik me gelukkig.
Vaak denk ik terug aan de zee, het strand. Daar woonde de grote
wereld en als die er even niet was kon je die wereld gewoon gaan
scheppen. Letterlijk!
Toen:
De zee is nog naamloos blauw en video bestond nog niet, dus
je bent volkomen vrij. De dagen beginnen pas. Vervolgens schijnt
de zon altijd. Mijn herinneringen zijn mede daardoor nogal zonnig.
Je knoopt er zomaar een uurtje zonneschijn aan vast.
In die tijd verzamel ik vooral tinten. Het ene is het andere niet,
was al tot mij doorgedrongen. Schaduwen lijken nog verwisselbaar.
Zeker in mijn dromen. Je voelt je veilig, omdat de werkster altijd
lief naar je wuift. Ze kent je geheimen (later, op verjaardagen,
had ik genoeg aan haar hand, die ik dan even vast mocht houden).
De vloedlijn brengt de verrassing terug. Geen dag is hetzelfde.
Het nieuws spoelt aan, losse woorden blijven achteloos liggen.
De zon is zo warm als een meloen. We sterven niet van de honger,
omdat we tevreden zijn.
Geleid door de geur vind ik mijn ouders terug. Zij kijken enigszins
verstrooid, drukken mij een stuk koek in de hand. Ik hoor mijn hart,
dwars door mijn pols en zink weg in de aarde.
Later bleek dat ik een zonnesteek had opgelopen.
Ik dacht toen nog dat dat een heet hoedje van papier was.
Nu weet ik beter. Wie bemint blijft kind.

Masker

Bespiegeling, 2013, computertekening

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Over het denken

Niemand kende me onder het masker der gelijkheid, en niemand
wist dat het een masker was, want niemand wist dat er in deze
wereld gemaskerden waren. Niemand vermoedde dat naast mij
een ander stond die uiteindelijk ik was. – F. Pessoa

Het geschenk dat hij ons geeft is de ontsluiting in de ruimte van
de wereld. Een oneindige interval van waaruit aanwezigheid is.
Hij trekt ons onzichtbaar naar dat unieke punt, waar het aanwezige
ding verandert in zuivere aanwezigheid. De aanwezigheid van de
ander in zijn vreemdheid is tegelijk zijn radicale niet aanwezigheid.
Aanwezig, afwezig, daar gaat het om. Vreemde aanwezigheid is
dan alles op zijn mooist. Gewone dingen worden vreemd, vreemde
dingen worden gewoon. Verborgen aanwezigheid, daar heb je niks
aan.
En dan?
Er bestaat misschien ergens een theorie van de afwezigheid. Die
zal dan vast gebruik maken van de logica van de leegte. Die ligt
ten slotte overal en eeuwig op de loer.
Niets is wat het is. Geen mens of ding valt samen met zichzelf.
Alles is min of meer voorwaardelijk. Het bestaat omdat er niets
anders is.
Om helemaal niets te zijn is dus heel knap als je dat voor elkaar
krijgt. Misschien bevindt je je dan in een stukje oponthoud.
Zou je dan jezelf terug kunnen winnen? Lijkt me geweldig!
Waarschijnlijk moet je jezelf dan heel langzaam ontmoeten, zodat
je bewustzijn geen enkele kans krijgt. Je bewustzijn aan banden
leggen kan trouwens nooit geen kwaad.
In die uitgewiste toestand word je volkomen blootgesteld.
Anderen zien dat. Hopelijk.

Roes

Kleine man, grote man, 2013, bewerkte foto

2013_kleine man-grote man_bf

Kusrecht

Je hand op mijn oor vervangt het medelijden van de wereld.
Het helpt niet.
We zullen elkaar nooit meer zien. Daarmee begint de waanzin pas
echt. Aan de telefoon zeg je onophoudelijk dat je het niet begrijpt.
Ik hoor de leegte en kreun licht. Ook dat is een vorm van liefde.
Liefde is het andere woord voor ja, maar ik heb nee gezegd en dan
is alles bedorven. Eigen schuld, niks meer aan doen, het is beter
zo. Ik heb alle kussen nu geteld, het is een schat voor mijn dood.
En nu kijken we samen de duisternis in. Ons huis is weg. Op een
morgen hadden de bramen mijn drempel overwoekerd en ik had
geen zin meer om ze met een snoeimes weg te kappen. Ik werd
van grote man ineens kleine man. Rillend keerde ik me terug naar
mezelf.
Nu je er niet meer bent zie ik naar de gesloten deur.
Hoe moet een nieuw gedicht binnen komen? Met een pen wroeten
in het sleutelgat? Welke letter kies je?
Elke knoop is een stip van de roes.
In gedachten open ik je hemd, ik open de poorten van het Paradijs.
Dat ademt heel zwaar. Je bent gaan zitten. Ik kom mijn wang war-
men aan je dijen. Ik glimlach vanzelf nu. Ik vraag je om een kus.
Ik heb recht op drie felle kussen op mijn vriend. De geur is wit.
Kijk, zoiets kun je schrijven. Dan ontbreekt er niets meer, de klok-
ken mogen luiden.
Ik kus je handtekening, lippen zijn er niet voor niets.

Kort gedicht

Gemiste stap, 2013, bewerkte foto

2013_gemiste stap_bf

Leeggehaald

Geveld door het hoofd van een ander.
Opzettelijk geveld, voeg ik er aan toe. De verzorger kan wel weg
gaan, hij heeft hier niets te zoeken. De tegenstem is te luid ge-
weest.
Het begon zo mooi, eerst had ik nog een kort gedicht geschreven.
Een gedicht met idealen:

Ik vind een appel
Mooier dan een peer

En dat is mooi, kort, krachtig. Niet lang en dus goed te onthouden.
Altijd paraat zo’n zakelijke mededeling. Het gedicht geurt.
Het mooie eraan is dat het niet in de verleden tijd staat. Dat geeft
toekomst. Het zorgt ergens voor een eerherstel.
Aan de andere kant, het is maar een gedicht. Je kunt het ook zo
vergeten. Het klopt niet en het klopt wel gevoel. Dit gedicht leunt
sterk op het woordje een. Is daarom wat kleurloos. Komt uit de
koker van iemand anders. Het is een plat vlak. Ouderwets.
Ook:
Soms laat dit gedicht je bloed sneller stromen. Het laat niet alle
klinkers en  medeklinkers van het alfabet zien. Het wijst op een
onbekende appel en een onbekende peer. Het stelt ergens een
vraag. Het is geworteld in iedereen. Het maakt gebruik van beken-
de woorden. Het is gekleurd. Het kan op meerdere manieren wor-
den gelezen. Het zet aan tot ademen. Het is als een bad met ge-
zellig veel schuim. Het is een wesp die tegen een lantaarnpaal
vliegt. Het is een vogelverschrikker zonder knopen aan de jas.
Ik bedoel maar, het gedicht is zo kalm als een leeggehaald gezicht.