Geest

In het hoofd, uit het hoofd, 1996, tekening, 50 x 65 cm

Gedachte

Het gebaar van afscheid murmelde wat. Adieu.
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar
schurende bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam.
Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.
De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een on-
duidelijk landschap. De aarde ademt heet. In de verte hoor
je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van spelende kin-
deren. Ze bewegen hun tongetjes in hun rappe mondjes en
leggen de woorden op onze weg. Ik glimlach. Voel me veilig

Vannacht zal ik vast witte schimmen zien. Het is toegestaan.
De natuur wil. Er zullen kleine witte vrouwen of meisjes zijn.
Ze gaan me in de nacht vergezellen tot het slechts onmoge-
lijke vouwen zijn in mijn lakens.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd
doen. Alles blijft, niets gaat meer verloren. Denk je. Hoop je.
Het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag,
want het is allemaal van het alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een
stok op je kop. Je slaap droomt verder.

Pessimist

Old, 2008, tekening, A4

Zwarte boom

Je zegt dat de ratten je boom hebben afgeknaagd tot op de
wortels. Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook
niet. Het heeft meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppak-
ken. Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen
zijn hol en licht, zou je tegen een wand kunnen plaatsen om
daarna snel weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan wordt je opgegeten.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, werd zwarte nacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.

Panty

Inkeer, 2012, tekening, A4

Die dag

De dag stikt in het onkruid, terwijl het nog maar vroeg in de
morgen is. Zodra zij haar mond open doet en begint te spre-
ken ontstaat een kronkelen kosmos. Mensen zien er daardoor
bleker dan gewoonlijk uit. Natuurlijk contrast.
C. trekt een oude panty over haar hoofd om meer kleur te
krijgen. Het staat haar goed, maar ze kan niet meer spreken.
Ze staat in een naamloze, niemendal stilte. Daar hoor je alleen
de boekhoudkundige tikken van de tijd.
Over haar schouders vloeit de rok van God, alsof Hij via een
hemelse spiraal naar beneden daalt. Zijn tentakels zijn honge-
rig en komen op plekken waar de zon nooit schijnt. Dat hoort
niet. Dit kan God niet zijn.
Iemand wil meer van haar dan zij weet. Kan zij wel zonder
angst dit bos in? Zijn de monsters nog in winterslaap?
In gedachten heeft ze alle tijd. Ze droomt over de rivier die
schuil gaat onder het ijs. Dromen laten je woorden verande-
ren in peluwtjes van mollig mos.
Het stinkt inderdaad nog steeds. Het mos rot onophoudelijk
door. C. houdt haar ogen bedekt met haar handen. Uit schrik
en schaamte. Niets is meer zoals eerst. Het geluk begint te
schilferen.
Midden in het leven leven op een onbebouwd terrein de larven,
het varkens, de hyena’s. Ergens in de verte hoor je nog een
cipres vlammen. Een stuiptrekkende bliksem wijst op onweer.
Haar koortsige ogen tasten de zieke diepte af.
Eigenlijk zijn het de bochels van de dood, zei een naar mens.
Zij wil het niet horen.
In de neveling van het licht ligt haar oogverblindende achttien
karaats levenslot. Er is plaats voor een wachtende evennaaste.
Een lege fles wijn verzendt een boodschap voor verre tijden.
Als de dood je even kamt zingt het riet even niet meer.
De dag, iemand anders ook, verheugt zich alvast op later.

Muze

Bergvrouw, 2012, bewerkte foto

De dichter leeft Dichter

wat ook maar leeft is helder
de duisternis laat schimmen dolen
een dichter denkt niet, voelt
pendelend tussen mens en schimmen
één met al zijn scheppingsdrift
verheft de taal hem o zo hoog
de sleutel is snel omgedraaid
en beschermd een handvol water
dat moet genoeg zijn
wat je ook maar dicht is helder
het hele jaar wordt niets gesnoeid
een dichter denkt niet, doet
sterren spatten rood en geel gemengd
de mooiste bloemen ruiken sierlijk schoon
mijn kippenvel verandert in schubben
mijn neus is te koud voor eeuwig leven
zelfs in de brand voel ik geen warmte meer
hoe dikwijls ik ook in het vuurtje por
wat je soms in je vingers voelt
is niets meer dan verbrand houtskool
een dichter is soms iets, is soms alles

(dit alles zegt de muze, de bergvrouw)

Voorzichtigheid

Beneveld, 2012, computertekening

Dronken loopje

In mijn hoofd gaat een waterval. Mijn hart wordt nat. Als een
volle spons pompt hij mijn bestaan rond. Ik heb de hoofdrol
in mijn eigen verwilderde oplossing. Geef me over aan de
drank.
Bijna ging ik wankelen, maar mijnheer, ik ben nu een engel
die zich niet verveelt in deze eeuw. Mijn leven is niet langer
onvolledig. Ik heb mezelf lief en wens al het geluk van de we-
reld te bezitten. Alleen oprechte mensen verdienen dat.
Is mijn derde ikzelf wel een zelf? Het is een zelfportret zegt
de fotograaf. Ik geloof hem niet. Foto’s liegen wel.
De stilte kan mij nu niet vangen. Mijn waterval lijkt meer op
een zondvloed. Ik moet voorzichtig manoeuvreren. Stroomop-
en stroomafwaartse verlangens liggen op de loer. Ze moeten
hier in het donker, altijd met de buik naar boven, ergens lig-
gen. Wees verstandig en houd je vast aan de leuning. Ik wil
niet bedrogen worden, zeker niet door mezelf.
Mijn hoofd noteert negen glazen mist, ik vernevel langzaam.
Val tenslotte tussen je koninklijke borsten, je meisjes bloesems,
en knaag zalig aan je hart. Jij fluistert een geneuried ei en sluit
mijn rode ogen zacht. Ik ga de nacht in.
Nu ben ik het wrakhout in de golven.
Mijn heerlijkheid heeft het einde gezien en rust uit.

Nattigheid

Bergmeer, 2012, bewerkte foto

Achter de berg

Volgens een vroeger ooggetuigenverslag ging het zo:
In het begin was het mensdier verbaasd over eigen kunnen
en handelen. Hij liep niet zoals gewone beesten dat doen,
nee, hij schreed en dan ook nog het liefst op de toppen van
zijn handen en knieën, met een zo open mogelijke blik.
Behoedzaam kwam hij aldus steeds verder. Leerde veel.
Hij zwaaide daarbij krachtig met zijn ruige staart, die hij uit-
eindelijk daardoor verloor. Dacht dat hij minstens een Mozes
was die de zee ruim baan kon laten maken.
Vreemd genoeg was het diertje ergens ook bang voor nattig-
heid. Misschien kroop het daarom en liep niet rechtop. Bang
om te vallen, te verdrinken misschien.
Al was het beekje nog zo ondiep, hij liep meestal kilometers
om. Het water moest  omzeild worden.
En als hij dan volkomen uitgeput door eigen actie weer terug-
kwam op de plek waar hij was begonnen, was niet alleen de
cirkel rond, maar zijn hele lijf stierf bijna een malle dood van
grote vermoeidheid.
Uiteindelijk is hij op latere leeftijd verdronken in het verloren
maanlicht. Even niet goed opgelet en de diepte ingezogen.
En dat is toch ook weer een heel bijzondere daad voor een
oude held in een rubberen pak.
Boze tongen beweren dat iemand hem aan een boom had
vastgebonden en daarna snel was weggegaan. Het wassende
water nam. Hij kon geen kant op en dat was het.
Het was overigens geen  vakantietijd.