Groen licht

De optimist, 1996, tekening, 50 x 65 cm

Prille tocht

Hij heeft zich net gewassen met zeezand. De zon heeft hem
bestookt met brandende okers. De kleuren die zijn elegante
lijf hebben gebrand slaan op hol. Nu is hij weer volkomen
blank en vol goede moed.
Zijn ogen zijn dun en deden bijna zeer zo dicht bij de lucht.
Hij loopt naar het ongewisse, even uitzinnig als voorzichtig.
Het gebroken beeld ligt immers altijd op de loer, maakt van
de tijd scherven en weg is de kinderlijke volmaaktheid. Met
die stilte is haast niet te leven.
In dit Hollands verlegen licht glanst de modder onder zijn
voeten.
Waarheen?
Zijn hoofd is niet opgeborgen, hoeft niet te luchten, dus de
weg is vrij. De gevoelige plaat zit niet vol maden, geen en-
kele, kneuzende bliksem houdt hem vastgenaaid aan de
aarde.
Zijn dwalende oog ziet alles, zelfs de verloren mier in de kier.
In deze sporen, de sporen van de optimistische man, ver-
tellen ogen meer dan hongerige handen. Ogen liegen nooit,
onthouden alles. De zwoegende klok is de echte jokkebrok.
De tijd laat een smerig, vervuild spoor na. Als een slecht ge-
weten spint hij zogenaamd gouden draden. In werkelijkheid
is het niets anders dan een stervende, onontwarbare kluwen.
Hij is zijn eigen kroon, laat zichzelf in blijdschap lopen omdat
hij zichzelf daar heeft neergezet.
Ergens geurt het naar een heerlijke maaltijd.
Hij loopt verder in potente tijd.
De waarheid is niet in de war.
In principe kan en mag alles.
Hoera hoera, de levende lucht is dood, hij bestudeert het gat
in de toekomst en laat het verleden rustig uitlekken.

Gelijkenis

De vruchtvader, 1997, acryl, 100 x 50 cm

Erfenis

Om een lang verhaal kort te maken: hij kreeg een kind. Ik
bedoel zij kreeg een kind en hij werd vader. Beide nog maar
net zestien. Dat was een ramp voor iedereen.
De vader gilde meteen: Dat kan mijn kind niet zijn, want het
lijkt niet eens op mij! Ik wil er niets mee te maken hebben!
Het lijkt ook helemaal niet op mij, zei de jonge vrouw. Maar
het is wel mijn kind.
En dat was waar, ze kon het gezicht van haar kind niet thuis-
brengen. Het was het eerste in haar prille leven wat ze niet
kon begrijpen. Ze voelde dat haar leven nu was geruïneerd.
Het was een benauwd, naar gevoel.
Ze besefte dat haar actrice-droom wreed was verstoord en
dat zij de enige was die nu een reden had om flink te huilen.
Het was net alsof er plotseling een diepe, donkere gracht om
haar heen was gegraven toen ze even niet oplette.
Ze staarde in die duisternis tot het pikkedonker was.
Kort daarna verliet ze de vader van het kind.

Toen enkele jaren voorbij gingen en ze ouder werd, begon
ze te denken dat het gezicht van het kind erg leek op dat van
de man die ze had verlaten. Inmiddels was ze tegen beter
weten in toch actrice geworden en tot overmaat van ramp
merkte ze dat niet zij maar haar eigen kleuter kind de toe-
schouwers aan het huilen kon krijgen. Dus verliet ze uit pure
jaloezie ook haar kind.

Meer dan tien jaar later trof een jonge vrouw een oudere
man, een rondreizende acteur. Zijn hoofd leek heel veel op
de hare. Het bleek haar eigen vader te zijn. Daar vernam ze
ook de verblijfplaats van haar nog steeds treurende moeder.
Zodra ze weg kon zocht ze haar op.
Toen ze die zag schreeuwde ze het uit. Overstuur klampte ze
zich aan haar vast. De vrouw zag voor het eerst haar eigen
moeder en voor de eerste keer huilden ze nu beiden oprecht.
Het gezicht van de dochter bleek een exacte replica van het
gezicht van de vader en de moeder. Alle drie waren ze niet
opgehouden op elkaar te lijken.
Daarna gingen ze met z’n allen rondreizen en vertellen over
hun goed gelijkende gezichten. Het maakte iedereen blij.

Avondroze

Zachte droom, 1997, tekening, A4

Neerslag

Het geduld heeft zijn beurs gevuld met de wanhopige blikken
van de toekomst. Alles lijkt schijn geworden, maar bij gebrek
aan volledige vergunning blijkt het erg mee te vallen. Alleen
het onsmakelijke knokenlijf brandt nog zacht na. De nasleep
van wat was weggestreept ligt als een dorre woestijn zonder
mogelijke schimmel op de aarde. Het is duidelijk, hier ligt een
roekeloze. Hij houdt het leed dat verdooft en kleeft aan.
Aangezien de werkelijkheid grens noch schaarste kent, zou
op deze kale plek een onzichtbaar zwijn zomaar zichtbaar
worden, zonder daar een tijd voor af te spreken. Niemand,
of hij nu zijn vleugels sloopt of zich kaal scheert, zal het ont-
gaan.
De nederlaag is zo laag dat het avondrood zich roze schaamt.
Het nog nastralende lichaam is niet meer driedubbel bemand,
het wil anders zijn zodat het zichzelf vergeet.
Als iets toeneemt in deze ruimte is het wel de dorst. Die tiere-
liert lachend rond, terwijl de schaduwen te vergeefs blaffen.
Overal zanikt de bagger van vroeger. Naar. Onprettig.
Men legt het ook anders uit:
Iemand krijgt hier als straf de ergste angst aangezegd. Daar-
door lijken anderen ineens oprecht. Men valt van de ene ver-
bazing in de andere, het is een uitzinnig gevecht. Men roddelt
dat deze gestrafte man zal sterven tussen godgezonden luizen.
En zo zal ergens anders zeker nog een foute verklaring liggen.

Leegte

De elegante kamer, 2012, bewerkte foto

Vreemd zoeklicht

Veel kleur mocht niet, dit is de kamer van een waarschijnlijke
roker, zo grijs als as zijn hoogtepunt. Wormen, tekens van
onbloed, hangen vast al in zijn lijf. Hij leeft hier als en halve
dode en sust zijn eigen brandende schaamte.
Wonderbaarlijk is het schilderij boven de bank. Vreemd, maar
passend. Het licht streelt de nacht en geneest zo een groter
lijden. Het licht is ook de wind van de duisternis. Het laat zien
wat er te zien is. De spiegels spreken tot Narcis.
Vreemd is dit.
Vreemd is deze gevulde leegte.
Hier is al het warme zomerwater verdwenen, hier staat de
vroege maan van de maand oktober. Dit huis staat aan een
dode weg. De muren lachen niet. Het licht prikt in de volle
duisternis op zoek naar oud gouden woorden.
Toch zou je in deze kamer goed kunnen dromen en uitvliegen
naar de ragende armen die naar de wolken zijn uitgevlogen.
Dan zou je meer zien. Meer licht geeft meer zicht. Maar ja,
hier woont de strenge versteende moeder en dan doe je niet
onbesuisd. Haar geest wil niet tuimelen en dan houdt het op.
Dit is haar wereld. Dit is haar spiegel.
Ik zou de zon zo plat slaan om hier meer te licht geven, maar
val op mijn neus. Te veel op de tenen gestaan.

Idee

Oeuvredeel, 2012, bewerkte foto

Genoeg is genoeg

We zeiden tegen elkaar we laten ons niet langer sprookjes
aanblazen. We gaan woest bier drinken thuis en dan zien we
morgen wel weer. Het wordt vast een mooie avond.
Nee, we laten ons niet meer besluipen door de bedorven wind.
Wij houden van oude dromen en nog meer van onszelf. Onze
afliktongen zijn zeer gewild. Minstens drie keer per dag zijn ze
te zien.
Hoe kan het dan dat we niet of nauwelijks uitgenodigd worden
om ons oeuvre te laten zien?
Zelfs ongeboren kinderen wisten al van te voren het grote be-
lang hiervan. Volwassenen krijgen alleen jeuk onder hun broek-
riem op zijn best. Je hebt er niets aan.
We zeiden dus weg met die sprookjes, de markt is dood. Klaar!
De fladdervleugels vallen als sintels klaterend op de grond.
Kunstenaars dolen daarbij razend rond, worden zombies als ze
niet uitkijken.
Soms is er ineens goud tussen de lellebellen en dan bollen we
de wangen van vrolijke vreugde. Dan vallen de duiten op de
goede plek en we twijfelen niet langer aan eigen wijsheid, wat
op zich weer een bewijs is dat we onszelf niet kennen.
Het bewijs dat men iets dat men kent nog niet kent is iets wat
men allang kent. Men denkt dat men alles heeft, maar er is
niets. Alles is maar een idee en kan altijd anders.

Schim

Bloemrijk persoon, 2012, computertekening

Getekende schim

Iemand stond trots in de werkelijkheid. Ontsteeg de geur van
bedomptheid zonder schokkende schouders. Hij was een flinke
schim. Toen een hondje waf waf tegen hem zei werd hij niet
bang. Hij vroeg beleefd of de hond ook wou wou kon zeggen
en daar houden die blafbeesten niet van. Zij rennen met de
staart tussen de benen snel weg. Honden zijn geen harige
helden en schimmen zijn feitelijk nooit bang. Vandaar. Mensen
zijn bang voor schimmen, dat weer wel.
Een schim kan snel zijn. Zeker in gedachten, dan zijn ze blik-
semsnel. Voor ze het zelf beseffen zijn ze al ergens anders,
ze zijn de helden van het onbeperkte schemerrijk.
Toen deze schim met één groot gebaar zijn hartstocht toon–
de, deelde met miljoenen geliefden, leek het even alsof zijn
hete hartslag al het drijvende ijs van de wereld deed smel-
ten. Ik zeg leek, want schimmen mogen zich vrij uiten zonder
dat dat echt gevaar oplevert. Zij zijn meer een speels figuur
uit een tekenfilm.
Eerlijk gezegd voelde het toch aan als een waar verhaal, ik
zou het graag willen geloven, maar mijn andere ik laat mijn
schedel doven en straalt een andere wan- en warboel uit.
Dwars door alle andere ledematen doodt de tijd tenslotte alles.
Het wereldvreemde van de schim kruipt terug in eigen scha-
duw. Het spoor druipt nog even na. De angst verdampt onder
de oksels.
Ik kan alleen maar dom grijnzen.
Het leven is soms licht. Lichter dan een schim.

Mondje dicht

Dovemansoren,1999, tekening, A4

2004, 50×65 cm

Te gek

Het is toegestaan voortaan te zijn. De held van toen is de
gek van nu geworden. Vragen blijven vragen, omdat ze al-
leen dovemansoren bereiken.
Beroofde of vertaalde zinnen bepalen zo de nieuwe wense-
lijkheid. Angst parelt op het hoofd van de woordwees en blinkt
als een nieuw volkslied tussen de golvende rimpels. Iemand
rekent met veel kabaal een wanprestatie af, lippen kleuren fel
rood.
Alles bleek slechts een droom.
Ik schoot van binnen in de lach. Van buiten moet je niet te
veel laten zien, je bent zomaar onthoofd voor je het in de ga-
ten hebt. Beter kun je zestien keer gaan hinniken om af te
leiden (het schijnt dat het paard van koning Lodewijk XVI dat
deed toen zijn meester werd onthoofd).
Zet je lichaam dus niet al te schrap. Houd je ogen wijd open.
Mondje dicht. De menigte applaudisseert toch wel. Sluit op
tijd het venster. Daarna zijn de regendruppels hoorbaar in de
goot, over het veld of in het groot groen. Waar je dan maar
bent.
Je kunt eventueel altijd nog in je eigen schaduw gaan staan
om niet op te vallen. Misschien kijk je dan jezelf wiegelend
aan en trekt al het bloed uit je gezicht. Je gaat er doodsbleek
uitzien, als een witte albino. Je kunt het licht vast niet meer
verdragen en maakt van de ogen dunne spleetjes. Het licht is
onverdraaglijk geworden. Zeker in de schaduw.
Gelukkig brengt een zuchtje wind je hoofd weer aan het wie-
gelen. Je rookt even een sigaret.

Gelaten

Schetsloper, 2012, schets

Winterse bui

Je moet niet vertellen in poëzie heb ik ooit ergens gelezen,
dus moet ik niet vertellen hoe vroeg ik in de morgen wakker
werd, hoe snel ik daarna op het bed ga zitten om te zien hoe
snel mijn ademhaling kalmeert. Het zou de lezer maar rare
gedachten geven. Misschien.
Poëzie moet een innerlijk spreken zijn, zei die dichter, geen
voorstelling. Voorstellingen zijn voor het volk. Hij zou dus ei-
genlijk alles moeten vertellen en alle verstikkende, mijn naar
adem snakkende gezicht laten zien.
Hij moest bekennen dat hij bang was voor zijn eigen afkeren-
de gezicht. Het verlamde hem. Als een dief in dag en nacht
liep hij met vertraagde bewegingen weg, dwars door de lagen
van troebele schuldgevoelens (die overigens nergens op sloe-
gen, zoals bekend).
Zou hij alleen maar gelaat zijn?
Een beeld over het ware zelf misschien?

Later sprak hij er nooit meer over. Hij was gewoon afwezig of
op zijn best in gedachten verzonken. Zijn eenzaamheid zette
zich tot aan de overkant voort. Dat had hij willen opschrijven.
Hij had een prachtig gedicht over de liefde kunnen kopiëren,
maar hij was te onverschillig, dus er gebeurde niets.
En toen viel het ijzige licht van de morgen.
De sneeuw deed de rest, alles vervaagde.
Rust.

Relatief

Conté portret, 1980, tekening, A4

Tussenfase

Het is helemaal waar, de ware kunstenaar helpt de wereld
door mystieke waarheden te relativeren.
Dit flikkerde in mijn hoofd toen ik ondertussen mijn gelovige
blik oefende. Best lastig. Best aardig.
Geloof me, ik ben geen gedicht. Een gedicht is kunst. Kunst
is schoonheid. Schoonheid is waarheid. Ik ben geen kunst.
Maar wat is nu de waarheid?
Waarheid is vaak traditie, alsof een woord nooit onwaar is.
Waarheid is wraak op het ongezegde.
Liever schitter ik in oneindige vrijheid en blijf ik ergens vast
in het ongewisse. In die nieuwsgierige gretigheid is het heer-
lijk om te consumeren. Het geeft je ergens een stem. Een
stem maakt je niet langer zinloos. Het einde is even achter
de rug.

In de verte staat een vrouw met een brandend licht. In de
lucht verliezen tongen en ogen hun woord. Razendsnelle
vlindermessen geven snel hun antwoord.
En wat kan je dan nog doen?
Opstijgen in een wolk? Weg-mediteren?
We kunnen alleen maar reageren op wat zich aandient. Zolang
de discussie bestaat uit illusie of een ander gehalte bestaat de
kans op verwijdering.
Ergens zijn we niet meer dan een soort placebo van onszelf.
We willen de pijn bestrijden. Welke pijn eigenlijk?
De pijn van het verlies? Als de hardheid het overneemt van
de zachtheid zijn de rapen gaar. Berg je dan maar!
Je kunt dus maar beter alle waarheden relativeren.

Zwarte lap

Weekend, 2012, bewerkte foto

Wegdromen

Het was weekend en vreemd.
Ik zit aan een tafel en kijk om me heen. De ruimte is bijna
leeg. Ongevulde ruimtes kennen geen rode bloemen. Hun
rood wordt zwart als een dikke, donkere mist. Die mist wil
mij overweldigen, maar ik weiger mee te doen.
Ik ben omsingeld door de schaduwen en bescherm mijn schou-
ders met een grote zwarte jas. Ik kleed mij weg. Niemand
kan me zien, denk ik. Zo zie ik er beter uit. Ik verwijder alles
in me. De jas blijft over en hangt als een slappe doek over
de stoel waarop ik zit. Ik ben weg.
Ik ben een schim en kraai uitnodigend: wordt één met ons!
Een andere schim verderop praat kort over zijn diepgaand
leven, maar het lijkt mij niet meer dan een gedachte. We
praatten over de blijdschap en de berusting. Tenminste, het
lijkt wel alsof we praten. De ditjes datjes zeggen dat.
Het leven is zonder belang is onze conclusie en verhullen ons
verder in de verdikte nevel.
Ik probeer nog weg te lopen, maar de jas hield me tegen.
Ik zit weer aan tafel en schenk een kopje geurende thee in.
De zwarte lap is verdwenen.