Vrij

Some Night, 1998, 60 x 30 cm, acryl

Filosofische vertwijfeling

In een filosofisch twistgesprek over de vrije wil voelde ze zich plotseling
een eenling. Ieder ander leek een duidelijke herkomst te hebben, zij niet.
Zij was blijkbaar naamloos, zeg maar abstract, aangespoeld en liep nu
rond in iets wat afkomstig was uit het rek van een ander, meer niet.
Alles zei haar ineens niets meer. Totaal leeg, doof, levend dood. Woorden
op zich betekenen immers niets.
En zij, die anderen met hun recht op eeuwigheid, hadden toevallig wel
een complete geschiedenis. Haar kern bleef leeg, haar geest leek nog het
meest op een tot de draad versleten afgedragen jas. Totaal op. Koud.
Als de wil zo vrij is, waarom wil hij haar dan niet, waarom stikt ze dan
bijna in een split-second? De wil kiest dus wel degelijk en is onvrij.

Arm hoofd

Gebonden man, 2011, computertekening

Beschouwer

Vanuit een bepaalde hoek is er veel.
Hij had van horen en zeggen dat de mensen tegenwoordig niet meer
weten wat nu eigenlijk werkelijkheid is. Vooral de volwassenen schenen
daar veel last van te hebben. De voortdurende relativering had zo zijn
grote gevolgen.
Maar we hebben toch ons eigen blikveld – begon hij.
Inderdaad, we blikken aanwezig, maar daar is alles dan ook mee gezegd
in de simpele, overzichtelijke wereld. Daarbuiten gaat de werkelijkheid
als los zand door de vingers. We kunnen er van alles van zeggen of weten
maar iedere betekenis betekent ook weer niets en alles.
Een regering wist de oplossing: terugkeren naar de normen en waarden
van weleer. Dat zou de nodige vastigheid teruggeven.
Dat was te veel voor zijn arme hoofd en zodoende speelde hij verder geen
rol meer van betekenis. Werd een vastgenagelde beschouwer.
Onder de naam op zijn visitekaartje stond schuin gedrukt: post historisch,
alsof het een nieuw beroep was.

Snippers

Gemiste kans, 2011, computertekening

De schaduw

Alles was geweest.
Niets was gebeurd.
Langzaam verscheurde hij zijn volgetekende vellen. Het scherpe
scheurlawaai boorde diep in zijn oren, plantte zich voort in kippenvel.
Misschien…..misschien zou ik mezelf ook moeten schrappen – zei hij
– om zo voor altijd te verdwijnen in het niets of moet ik even geen ja of
nee meer zeggen…….of……
De snippers vielen stijf in de rieten prullenmand, daalden diep.
Zal ik een ander naam nemen? – vroeg hij zich af.
Hij ging voor de grote spiegel staan, maar die had geen last van een
loskomende tong en zweeg in alle talen.
Terugkomend op zijn stoffig eiland, zijn meest eigen jungle, ziet hij een
afgebladderde tuin. Hij hoort de kosmische muziek met ingeklopte hoop
en blatende beklemming: Goed – we wisten niet.
Maar nu weet hij misschien, of denkt dat gewoon alles niet anders, niet
nieuw, niet vers is. De ongekende betekenis leeft voort zoals het hoort.
Hergebruik laat zich voortdurend schaamteloos aanpassen. Utopisch en
toch niet ideaal.
Goed: we weten het en we laten ons bij de neus nemen.
Eindeloos, vandaar al het stof en al de rimpels.
Had hij maar een schaar of een wolkje.
Was hij maar een lange schaduw van een stoel.

Nachtwerk

Nachtboek, 2011, bewerkte foto

Nachtman

Hij had er veel tijd doorgebracht. Vroeg zich nooit af wat er nog verder
in het leven was, omdat hij nu eenmaal slecht kon kiezen tussen zijn
vele ikken.
Dus besloot hij zich op te delen en gesplitst te functioneren. Dat zouden
meer mensen moeten doen – vond hij.
Anderen vonden hem als een vreemde man met vele tongen. Hij had
altijd wel iets te zeggen had, gevraagd of ongevraagd.
Hij was een patserige poespasverteller.
Als iedereen weg was veegde de schrijver alle weggedichte ikken van de
tafel, voelde daarbij kort aan zijn strot, want daar zat zijn hart voor de
mond. Het was een tic geworden.
Opvallend genoeg trok hij hierbij zijn eigen gezicht. Heel even maar. Te
lang zou hem niet goed doen, hij zou niet meer kunnen dromen en dan
was zijn leven waardeloos geworden.
Flarden van een droom kunnen hardnekkig door je hoofd blijven spoken –
alsof je het allemaal echt hebt beleefd. Voor opheldering zou je dan je
hersenschroef tot het diepste moeten aandraaien.
En dan weet je nog niks zeker omdat je weet dat er nog meer kan zijn.
Hoe weet je de fantasie van de werkelijkheid te onderscheiden?
Die willen zich toch alleen maar vermengen!
Zo kan een charmant keffertje van een luchtbel altijd wel iets maken.
Hij doet dat expres, want hij is dol op goedkoop succes. Fortuinen worden
snel verdiend. Niemand neemt een speld om door te prikken.
Zo kan het gebeuren dat hij roem krijgt.
Omstreeks zijn dertigste is hij een auteur van naam, zij het dat die naam,
afgezien van zijn toneelwerk, op niet meer dan twee boeken is gebaseerd.
Hij: Nu wist ik op mijn vijfde al dat je een heel leven aan één of twee
werken kunt wijden….

Afstand

De vruchtvader, 1997, detail, acryl

Dichte vader

Spreken en zwijgen vinden niet zomaar plaats.
Ze spiegelen meer dan ons lief is. Het is een spelletje van meedoen
en niet-mee-doen.
Het op je eentje alles doen lijkt meer op doen alsof. Ergens.
Doe je het voor je zelf of tegen jezelf. Vaak is beide het geval.
Zijn vruchtvader was een dichte vader. Heel dom en heel gesloten.
De zoon rende in grote fantasie overal achter aan. Hij hield nogal
van zelfverzonnen plannetjes. Soms liet hij de mensen er zelfs voor
betalen! Terecht, want het was groot amusement.
Deze zoon was bepaald geen verdoezelzoon. Het lukte hem maar
niet zijn gedachten binnen te houden. Bovendien wou hij het ene en
het andere ook nog eens tegelijk en dat was een flinke hap.
Uiteindelijk vergat de binnenvader zijn zoon en dat was goed zo:
het verstand zou anders veel te veel op hol gaan slaan en dus helaas
vroegtijdig gaan wegslijten. Dunne hersens kunnen weinig! Die bakken
er niks van. Je bent ineens volkomen nutteloos.
Toch gloeide de zoon af en toe rood uit, uit groot medelijden.
De rest van de tijd smeerde hij zich in met lichte walging.

Vadertijd

Ballenspel en meisje, 1997, tekening, 50 x 65 cm

Levenspel

Op een warme Aprildag vond ik de foto van mij en zus Kitty terug
en dacht nog lang aan die verdwenen tijd, aan mijn vader.
Vanuit mijn kinderjaren zag ik meestal zijn rug of zag altijd langs
zijn rug de weg van maatschappij, maar wist niet wie hij echt was.
Hij riep mij tot zoon-schap, ik volgde hem voor de vorm, had geen
keus. Wel wist ik als kind al dat ik nooit vader wilde worden!
Of in ieder geval niet zo’n vader. Ik wilde trouwens niemand volgen.
Het lot dat door mijn handpalmen gutste stuwde zon, maan en sterren
in hun rondgang. Ik kon er niets aan doen, het was mijn gave. Onder
die eenzame mannenlamp kregen dingen minstens een dubbele schaduw.

Steeds op tijd gaf ik mezelf weer schone lakens als de klok stilstond.
De pijl van de tijd suisde snel voorbij en maakte me tot wat ik nu ben:
eigen troeteldier.
Mijn grijze haren gaan mij voor als ik de stadskaart doorkruis.
Als de storm mij voorgaat, vlieg ik op. En pas als de maan terugkeert
ben ik helemaal actief. Ik houd van die maan, zelfs als zij leeg is.
De avondklokken ondervragen je op hun gemak.
Het is een rustig getingel.
Hun dubbele weerklank geeft je alle antwoorden.
De donkere nacht vaart tegen de wind in, boomwortels staan in die
tijd heimelijk onder stroom. Zo wordt mijn boomgaard verlicht. Als
vonken zich een sneeuwbui aanmeten ben ik de zon, die alles verlicht.
Dat kan zomaar in de nacht. Dan ligt het boek der aarde open voor
mensen zoals ik. Ik zing voluit mijn lied voor het lange onderweg.
Ontmoet, geniet en neem op tijd afscheid.
Het aantal weerzien is er altijd minder dan het aantal afscheid.
Eén keer minder, tot slot.

Drank

Binding, 2001, tekening, 50 x 65 cm

Dwaze dwarrel

Hij zit in periodes dat alles laag en vuig is en periodes van
wanorde kent, waarin alles te hoog verheven is. Best vervelend.
Meestal omschrijft hij het als een kortstondige bloei van tijdelijke,
geestelijke zwakte. Het mag vreemd klinken, maar het is zo.
En als hij dan helemaal in grote verwarring van zijn onzeker lot zit
weet hij nog net dat er tussen goden en mensen geen verschil is.
Dat stelt hem gerust, alle goden en mensen trekken voorbij, één voor
één, in een soort machtige, stille mars.
In een optocht van dwaling naar de illusie slepen ze zich als luie
herfstbladeren in het eenzame duister voort.

Later, als hij weer meer bij zinnen is, begint hij te regeren.
Hij begint bij zichzelf. In alle reële oprechtheid straalt hij een
enorme kracht uit. Jezelf goed kunnen bedriegen is zijn eerste doel
en eigenschap. Men luistert vol ontzag.
Hij is een sterke staatsman, weet hij. Alleen filosofen en dichters
kunnen de wereld praktisch bekijken, omdat ze de enigen zijn die
zonder illusies leven. Helder zien betekent dan niet-handelen.
Kort daarna schudt hij opnieuw heftig met zijn hoofd. Het is alsof
hij constant een luid NEE wil zeggen, maar er komt niets uit zijn
mond. Hij blijft stil.
Alles is in hem gebroken, naamloos. Niets past meer in zijn leven.
Zijn tederheid is te groot uitgeslagen, waardoor zijn ziel alles
verklapt.
Notitie:
In werkelijkheid heeft hij alleen maar wat last van dorst na te veel
drank.

Niet lief

Antiportret, 2011, bewerkte foto

Broeivrouw

Zij kan goed klagen en slaapt in een rijk bed wat door te veel
motten wordt geblust (daarbij moet je dan de tik van een oude
pendule bedenken).
Haar geheugensteun zit onder de grote spiegel, haar holle kaken
kraken de wang. Zij is een broeinest, die flink kan losbarsten.
Zij praat zo hard dat de baarden van oude mannen er af vliegen.
Hoe dan ook, als banale geruchten aan het slapende land komen,
let dan op, want dan is de broeivrouw behoorlijk dichtbij.
Dan zal ze je proberen te betoveren met haar Duitse gezangen.
Zij is bepaald niet lief, niet vaderlands. Haar harde hand zal je
kloppend halsje snel weten te vinden en dan ben je er geweest.
Haar boze dromen krijgen je zomaar klein.
Pas dus op als je haar alles hoort los zingen.
Dan is klare wijn zo tintelende paardenpis.

Nerveus

Steunhand, 2011, computertekening

Zenuwpil

Als alles lust is, dan breekt het zweet met gemak gelig nat uit.
Zwijgen zou werkzaam zijn, maar dat kan alleen met de mond
vol vruchten. Het doet pijnlijk zeer als een beschuit etend vals
gebit van een zonderling. Die schrijven brieven voor geld.
Tenminste, dat vertelde een rusteloze nacht mij eens.
Diezelfde nacht vond ook dat dieren de stilte ontsierden, daar was
ik het ook al niet mee eens. Geluiden kunnen nooit ontsieren. Een
verse regenbui schildert de opspattende plassen. Ja toch? Applaus
is hier niet op zijn plaats, het hoeft immers niet, het is iets moois
dat vanzelfsprekend is. Bewaar het handgeklap voor iets anders.
Wolken bootsen boten na en botsen daarna weer andere vormen.
Soms meende ik vreemd genoeg de wimpers van een wandelaar
te herkennen. Dan hoorde ik weer iemand heel ontredderd zingen.
Zo lichtvoetig had ik het nog nooit gehoord. Prachtig!
De zenuw man is een supersnelle man. Hij nerft ruimdenkend.
Luie geesten begrijpen hem niet. Hun trage geest bedwelmt hun
altijd te dichtbije horizon. Met een weemoedig gebaar herkauwen
ze het oude.

Groen en geel

De verbeelding, 2011, computertekening

Ergernis

Als allereerste nemen wij afscheid van de groene boomtoppen.
Als de vleugels het laatste uit de lucht verzamelen en wij varen
in de beschutting van onze jeugd, dan draaien we als de dood aan
het kompas in ons hart.
Waarom bedenk ik dit nu? Wat wilde ik zeggen? Ben ik jaloers?
Ik denk dat ik wat duizelig werd van de vingerafdrukken van het
licht. Zo werd ik een tiran van de herinnerde klok.

Kijk, de hemel likt zijn wonden graag in de vijver.
Sterren reserveren de nacht voor hun theater, de bergpas gaat de
maan tegemoet…..
Maar wat moet ik met die wetenschap?
Als ik weet dat de zon haar oogverblindend scherm kan trekken,
wat moet ik dan nog? Alles is daarna blind, verlies, niks, nada.
Ik ben een bewegende vreemdeling op een kale weg. Meer niet.
Nu is het wel zo dat iedere brug een gat in de lucht springt en dat
bouwterreinen verdampen door het zinderend bouwlicht, maar dat
maakt alles niet echt gemakkelijker. Dan begint het pas!
De taaie taalkwaal van een volwassene wappert jammerlijk op de
blindheid van de jeugd. Op de hoogte van de jaren, bij het eindpunt
van je eigen vader, loop je met grote passen door de velden van je
voorthobbelend verleden.
Daar kan ik me dus vreselijk aan ergeren.
Waarom doe ik dat? Het is zinloos.