Horizon

Bewering, 2016, schets

Voorbij verleden

In een rechte streep naar het verdwijnpunt, waar alle lijnen samen
komen, leeft zijn gewiste geheugen. Het lijkt nog hetmeest op
een luie geest. Luie geesten begrijpen niets, alles gaat te snel of
te traag. Met een weemoedig gebaar maakt hij kort een bevestigend
O.K. teken.
Dat moet het maar zijn. Ieder woord is volledig dichtgespijkerd en
komt er niet meer uit.
En nu?
Nu gloeit en groeit het steentje weer mooi in de vijver. Welcome
in Nowhere. Hij werkt weer ondanks de linkse handen.
Noodklokken luidden snel te hard, zij moeten geregeld worden
ontlast. Hij maakt weer boeken vol met woorden, cijfers, beelden.
Hij wil weer buiten de perken zijn, ver voorbij het verleden.
Waanzin kruist vaak zijn pad en zo kruist het mooie met het nog
mooiere. Aan zijn wereld kleeft al het verborgene. Er is van alles,
niets op zijn plaats, dus is er van alles te weinig of te veel.
Ooit:
Zijn verleden drijft op duizenden kurken, niet op rooksignalen
uit honderden asbakken. Men zegt dat hij twee linkerhanden
aan elke arm heeft, maar als hij ter plekke om zou vallen zou
hij nog net haar naam noemen. Uit liefde, uit dromerij.
Zijn dagdromen zouden beloond moeten worden, tenminste
met alle dagen mooi weer, bloemencorso, filmmuziek. Er zou
ook veel confetti moeten vallen. Daarna een groot applaus.
Zijn linkerhanden vonden veel flessen in zijn vaders kelder.
Het roesdromen begon toen. De stapels ongelezen boeken naast
de open haard raakten op. Bedachtzaam drinken helpt niet meer.
Zoek het maar uit.

Op hol

Vinger aan de pols, 2016, boek 114, pagina 41

Halve gare

Doorgaans geef ik mezelf de schuld voor mijn smakeloze vruchten.
Anderen mogen wel zeggen dat ze iets mooi of fraai vinden, zelf
doe ik dat niet graag. Maar toen iemand mij vals beschuldigde van
een houten kop, sloegen alle stoppen door.
Ik voelde het lot in mijn handpalm gutsen. Mijn hart sloeg op hol.
Onder de eenzame mannenlamp krijgen dingen vaak een dubbele
schaduw. Een schaduw die je bovendien ook nog steeds in wil
halen. Als student schreef ik daar al een gedicht over en noemde
het La Paranoya.
Ik zal je de puberale heethoofdigheid van die tijd maar besparen,
maar het ging over een zeer nerveuze fietser die zichzelf steeds
maar inhaalde.
Later blijkt hij gewoon in de nacht onder de lantaarnpalen door te
fietsen, die hem die schaduwbeelden gaven (iets wat ik zelf in het
holst van de nacht als student, na mijn nachtwerk, vaak beleefde).

Hoe dan ook, vanaf mijn kinderjaren zag ik iedereen op hun rug.
De logica daarvan ontging me totaal. Nu nog.
Mijn vader zei dat dat over vaderschap ging. Hij riep mij op tot
zoonschap. Ik moest hem volgen, maar deed het niet. Nooit!
Liever keek ik naar een oude eik. Die bewaart ten slotte alle winden
en stiltes als een goed bewaard geheim.
Kijk, de meeste mensen vergeten boom tot boom. Een weg zonder
einde houd niet zomaar op.
Als leidsman loop ik recht naar voren en sla de vonken uit de sneeuw.
Mijn dubbele weerklank antwoordt in jouw plaats, terwijl de donkere
nacht tegen de wind in vaart.
Boomwortels krijgen mijn stroom, in je boomgaard wordt het licht.

Aldus een halve gare.

Raam

Standvastige man, 2016, schets

Open raam

Hij droomde van ver binnenwaartse blikken.
Het was een prettig gevoel, het was niet beklemmend.
Zwijgend liepen ze gezamenlijk over de vochtige, bemoste
grond. Ze sloegen daarbij steeds de boomwortels over, wilden
kennelijk niet vallen.
Het zwijgzame had geen ernstige reden, er viel gewoon niets
te zeggen. Ze kenden elkaar tenslotte ook al lang. Te lang
voor het uitvergroten van niemendalletjes.
Alle overpeinzingen gebeurden dus van binnen.
De slanke, rijzige, teer bebladerde bomen leken klaar hun te
kalmeren. Zij werkten in ieder geval op zijn minst mee. Het
bos is buiten en van nature erg vriendelijk en rustig als het licht
van een schemerlamp.
Hij liet alles kalm op zich inwerken.
Het was een waar genot. Hij voelde zelfs een nieuw soort liefde
opbloeien. Zonder het te zeggen was hij volkomen vrij.
Hij glimlachte en zijn glimlach kwam zo vrolijk op de natuur over
dat die als het ware wakker werd gekust. De bladeren zagen alles
en ritselden herfstachtig om deze merkwaardige liefkozing.
Van dat lawaai werd hij wakker.
Hij deed snel het klepperende raam dicht.
Stond op. Stond stevig vast. Op de plaats rust!

Koppig

De hand, 2016, computertekening

Geen gezicht

Ze had een gezicht dat veel weg had van een laatste, bijna
weggewaaide bloem. Haar lichtoranje gelaat verbleekte per
seconde. Ze werd doodkoppig.
De doodkoppigen zijn stellig of stil. Ze drijven met hun ogen
de wolken weg en wijzen zomaar iemand aan. Hun handen
zijn hard, in tegenstelling tot hun oren, die omhelzen het hart.
Waar het buiten koud en zwart is, daar waar de wolven graag
zijn, laten zij hun warme kant zien. Zij huilen mee, zodat de
stenen in de zon willen dansen en de insecten wegschieten
als een net geknapt stuk elastiek.
Meestal is er weinig licht. Alles lijkt dan schaars en niet onder
controle. Hoe anders is de lichtstad! Met z’n tienduizenden
leest men daar boeken. Boeken over het menselijk bestaan
of varianten daarop. Alles onder de loep. Niets mag verloren
gaan tot de grond is vergaan.
Pas als alle bladzijden uitgelezen zijn gaan ze naar bed.
De vacht van de huiskat neemt het over en ronkt zich rood,
omdat het licht beslag legt op het geluid.
Zo wordt alles groot wat klein was.
En zo spugen de bleke doodkoppigen het eten weg.
Zij bezitten het geheim en bezingen het in de nacht.
Hun tanden bloeden als gevulde bonbons. Dat is nog eens lachen!
Als je oud en wijs wilt zijn moet je eerst ontdekken dat dorst
iets nats is. Dan pas gaan planten en bomen uitlopen.
Terwijl ik dit schrijf denk ik: ik lijk wel gek. Knarsetandend gek.

Klarinet

Landschap, 2016, computertekening

Vroeger is toen

In de schaduw aan de bosrand stond een groot huis.
Er waren nieuwe mensen gekomen en alle grauwheid was volkomen
verdwenen. Dat kwam omdat die mensen behept waren met een
zekere leerlust. In het bos hoorde je nu geen enkele knieval meer.
Een eenvoudige houthakker had alles al zwaar bonkend weggeslagen.
Dieren gaven hem een warm applaus.
Wat eens onder oude lagen stof lag kwam al poetsend als blinkend
goud helder te voorschijn. Met de kracht van een magneet van een
bezetene, die zich maestro noemde, sloeg de nieuwe man elke papzak
aan flarden. Er zaten veel losse elementen.
Alles werd met overleg verwijderd en hard aangepakt. Een nieuwe,
zonnige wereld verscheen.
Vlinders ontwaakten weer. Eenzame beenbleke bloemen kregen hun
kleur terug. Het verloren zaad rekte zich zo lang mogelijk uit en liet
zien wat echte natuur was. Hier was zeker sprake van een groot geluk
en grote rust.
Toen dat geluk het oude had weggestroomd kon de meester in stilte
verder dromen. Achter de oranje en bruine kozijnen was de wereld
één groot en mooi gebaar. Hij telde de talrijke spinnen voordat ze de
vrijheid kregen. Heel de omgeving werd losgezongen van vroeger.
Alleen de naam van het huis bleef nog bestaan, als anker voor de
postbode.
Geen dag was meer hetzelfde, de dagen waren juist aangenaam
wisselvallig. Feiten overtroefden oude fouten. Niemand raakte
overwerkt.
Totdat het lot op een slecht moment het geluk in gekte liet vallen.
Toen spoelde alles blindelings weg.
Eerst langzaam, daarna sneller dan het leven. Niet meer bij te houden.
Alle weerstanden waren opgestaan, deden meedogenloos hun werk.

Alles is opnieuw zielloos, verlaten.
Soms hoor je daar nog een lauwe, jammerlijke klarinet in de sloot bij
het huis klagen.

Ouder

Namiddag, 2016, computertekening

Vastigheid

Klauterend klampen ze zich vast aan elkaar. De gloed gloeit
in de ogen. Ze zuigen het vocht en het zout uit de lucht.
Nu is het tijd om het heerlijke leven te bezingen. Ze zijn in
priemende bloei. Sterren regenen straks uit hun kelen. De
wriemelende dood kan heel lang wachten.
Ze voelen zich veertien, maar zijn het niet.
De genegenheid verslikt zich bijna in vastigheid. Hun hoofden
zijn niet van klei of leem, zij kneden kwetter. Er is sprake van
lichte romantiek.
Als je veertien bent slobberen de sokjes in je schoenen, dan
trippel je over het grote mensentoneel of oefen je de eerste
zoen op een spiegel. Narcis blijkt koud en  hard. Misschien moet
je onverhoeds bloeden. Onverhoeds hoort bij veertien.
Je vader kan lief voor je zijn.
Hij is een grabbelton vol verkruimelde woorden.
Vogels gaan verschrikt in de lucht, zij hebben hun buik vol van
die man.
Dromen gaan rollen tussen de vingers. Het is stuifmeeltijd.
Je wang kan gaan kneuzen als je even niet oplet.
Engelen veranderen in schadelijke stof. Gemaakt om te voelen
vonden ze het vuur. Engelen zijn handig, het gaat kriskras en
ineens is de zomerse ridder bloedeloos, ijskoud.
Je staat rustig op en bindt je haar weer vast.
Daarna leg je je gezicht omlaag op de kam.
Je neuriet de muziek van een gestolen zon.
Je bent niet meer boos en ouder dan twintig.