Gevoel

Underdog (detail), 1999, acryl

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Romantisch

Op een zolder vindt ik een notitieboekje en stop het snel in mijn
zak. Notitieboekjes op zolder zijn cryptisch en bewaren geheimen.
Thuis lees ik:

                  Alles blijft, niets gaat verloren, denk je.
                  Alles is terg te vinden langs de wegen.
                  Je naait je een beschermend masker.
                  Je kleed je om onheil af te weren.
                  Je verzamelt dieren rond je huis.
                  Je noteert en registreert alle geluiden.
                  Je steelt alle bagage uit het alledaagse.

Daarna kwamen er nog een paar doorgehaalde zinnen. De persoon
die dit ooit heeft geschreven moet wel goed georganiseerd zijn. Hij
of zij zocht naar een geordend evenwicht, maar twijfelde ook aan
van alles. Dat zie je door de toevoeging in de eerste zin: denk je.
Er spreekt een zekere teleurstelling uit, misschien. Al doe je nog zo
je best, het zal nooit zo gaan als jij wilt, zoiets.
Al doorbladerend vond ik nog iets:

                   Er zijn problemen met het licht.
                   Soms verzwakt het licht in geringe mate.
                   Ik ben de enige die het merkt.
                   De laatste dagen wordt het erger.
                   Soms werkt het licht niet op de overloop.
                   Ik steek vooraf kaarsjes aan.
                   Zet die bij een foto van Suuz.

Vreemd om dat laatste erbij te noteren.
Vooral Suuz prikkelde mij. Wie is toch die Suuz? Een zus?
Ik voel aan dat het hier om een geliefde gaat. Een geheime liefde.
Een onontkoombare liefde van hetzelfde geslacht. Ik weet het zeker.
Niet dat ik dat erg vind. Integendeel, zo lang ik maar het gevoel
heb dat alles een belangrijke rol kan spelen in mijn fantasie ga ik
door met de spokende aanjagers, associatie sentimenten, pratende
monden, oude elementen. Zo maak ik mijn verhaal.
Even kijken of ik mezelf ergens heb tegengesproken.
Misschien gaat het over het gevoel van een Underdog.

Lover

Clara, 2006, schets

2006_clara_schets_k

Op de grond

Kijk zij heeft gehuild, zegt de dichter. En die kan het weten, die
heeft oog en oor voor alles. Ze had inderdaad een schitterende
wimpering rond de ogen, het leek wel wat op een uitgelopen
feestelijke etalage (beslagen ramen, condens-rivieren).
En toen werd ze door een ander levend oog bewogen. Opgetogen
sloeg ze denkbeeldig een bladzijde om en verbleef met veel dank
lang bij haar nieuwe minnaar. Haar stank van zonet sloeg verbluffend
om in een overheerlijke parfum.  De geur was zo adembenemend dat
de maan er doorlatend van werd.
Kijk, zei zij, mijn schatkamer laat geen blinden wachten en is niet
afgesloten voor overgrote macht. Mijn schoonheid mag naakt zijn.
En ze gaf zich aan hem, hij raakte haar bestaan.
Met een totale glimlach om de nieuwe zekerheden omarmde ze
haar mondige lover, die haar kamer vol lust ging bewonen. Even
leek het eeuwig zomer. De verveling lag nergens op de loer of liet
het lijden op zijn beloop, verwatering kreeg geen enkele kans omdat
de waakhonden als handdoeken werden uitgewrongen.
Dit alles gebeurde op de grond, een plek waar menigeen uiteindelijk
beland.
Tenslotte regende het uitmuntende wit op de buik van de waarheid.
De dichter was allang afgehaakt.
Zijn gevleugelde woorden bleken jaloers.

Kunst

Real, 2013, boek 111, pagina 27

2013_b111_p27_real_k

Denkvent

Omdat ik geen derde oog bezit teken ik alles plat.
Het gemiste oog ligt ongetwijfeld ergens in een kraag, blijft ongeweten.
Van daaruit gezien ben ik zeker tevreden met mijn opwellingen. Het
tekenen is een grenzeloze lust.
Kijk, de aarde heeft mij gemaakt en schenkt me een flinke poos Dat
hebben we zo afgesproken. Mijn beelden zijn mijn vruchten, ik geef
ze terug met toekomstig zaad. Andere mensen bewaren mijn wereld,
noemen zich kopers, alles is stof.
Alle dingen die je vloeibaar maken geven je een vluchtig gezicht.
Je hart, je harde hart, wordt kwetsbaar en verraad je raadsels.
Geen beeld weegt meer zwaar in je hoofd als je het vertekent, het
geeft geen pootjes meer. De stortvloed heeft vele kleuren.

Zoiets dacht ik in mijn puberteit, toen mijn bloed zo heftig stroomde
dat ik er soms wanhopig van werd. Ik begon me netjes te scheren
en te kleden als een zwarte Sartre. Dacht dat de zon vooral voor mij,
alleen voor mij, opkwam.
De lokkende klok maakte iedere belevenis kort en lang tegelijk.
Soms vond ik me zelf een geweldig, ietwat gevaarlijk dier. Ik kon de
haren van mijn tong blazen en dacht vooral niet aan morgen. Elk
nieuw beeld maakte ik met opgeheven hand. Klaar voor de aanval.
En na ieder denkbeeld was er mijn thuiskomst (zoiets als een nieuwe
vriend, die na een lange reis glimlachend stopt om  vertrouwd te raken
met het nieuwe huis).
Zo ontstonden vele mooie werkjes. Iedereen mag het namaken.
Ik ben niet bang voor echowerk, ik rijk juist rekbaar materiaal aan.

In de tent van oneindigheid moet de vlakte vallen, straat van hoop
worden.
Kunst: opgewekt, uitgezonden, aangehoord.

Minnen

De deur, 2014, computertekening

2014_de deur_ct

Vreemd

Een mens laat zich graag likken door licht en geluid.
Als je daar bij stilstaat is dat op zijn minst vreemd.
Vooral omdat één oog al diep in de huid kan boren.
Dat laatste is immers nodig om in de diepte van hart en nieren te
komen. Je moet het proeven om geen ijspegel voor elkaar te blijven.
Zijn lege, gouden kaken vingen niets meer op. Hij schaamde zich
omdat hij niet goed had opgelet en was gefotografeerd tussen de
dronken vrouwen. Wat een mens al niet moet ondergaan! Het hete
hoofd werd dus vlammend rood.
De mens is iets wat nog begonnen moet worden. Overwinningen en
zegetochten krijg je niet zomaar cadeau. Dus haalt hij zijn neus uit
de vuilnisbelt en wordt later een held door tegen de vrouwen te
zeggen dat niet vet vlees goed vlees is.
Zij zijn al te graag slank en struikelen niet over zijn minnespel.
Hun zachte, roze buiken gaan er hemels van glimmen en zetten
vol op. De spanning stijgt.
Maanden later blijkt de zon een natte neus te hebben. Onverwacht
baren ze hun kind. De hartlijn kent nauwlettend de melkweg.

Gevoel

Herfst, 2015, computertekening

SONY DSC

In het licht van het blad

Het licht had een overdreven slappe kleur gekregen, een vaal en
groezelig beige. Daardoor leek de ruimte tussen de dingen groter
dan normaal. Ook klonken de geluiden gescheiden van elkaar, maar
dat had wel mee in de herfst. Als je ze hoorde stopten ze abrupt,
alsof er iemand was die alles afbrak. Vreemd genoeg voelde alles
wel warmer aan, het werd nooit een onverdraaglijke hitte.
In die atmosfeer sloten alle bloemblaadjes om een nieuwe, mooie
compositie van de ruimte te maken. Licht en kleur kunnen soms in
onderling verband onverwacht verfrissend uit de hoek komen, daar
mag je naar verlangen.
Ik dacht ook dat de herfst alleen maar kon heersen omdat hij de dag
achter zich liet. Zonder iets te zeggen natuurlijk. De herfst is nogal
donker, vochtig, heimelijk.

Het duurt even, maar dan merk ik mijn andere gevoel. Het is een
bijzonder sterk en beminnelijk gevoel, ik ben vrij. Niets kan mij
meer afleiden, het interesseert me niet of alles nog op zijn of haar
plaats is. Ik ben één met de tijd. Mijn tijd.
Dan komt er zomaar een soort beloning aan, ze is alleen voor mij
bestemd. Ik voel me licht gestreeld in mijn ijdelheid, maar doe of
het de gewoonste zaak van de wereld is. Wat dan volgt is een
prettige wijze van diep gevoel zonder moeheid.
In het licht van de herfst ben ik de koning, dan vergeet ik zelfs
mijn intellect, omdat ik met alles leef door niet te denken.
Soms denk ik dat de herfst mij bemint. Dat zal wel te dichterlijk
zijn.
De herfst vindt me hoogstens sympathiek.

Bron

Nachthuis, 2015, computertekening

2015_nachthuis_ct

De terugtocht

Dat is het mooie van de nacht: nog niet weten waar je bent.
Toch ben je aan het reizen. Je beide benen bedienen de pedalen.
Je hoofd zingt een mooi Per Strada lied. Voor altijd onderweg.
Dit is mijmertijd. In de nacht rijd je je eigen platte tekening in.
Je rijdt in een anonieme eeuwigheid, die nooit kan tegenvallen.
Later, als je bent uitgereden, wordt je wakker in het schone daglicht.
De versmalde rivier verandert in goede wijn.
Een nachtelijke reis is zoiets als het ontstaan van leven: het wordt
niet gehoord, niet gezien. Je weet niet of het leeft of dood is. Alles
wat verwekt wordt is niet onmiddellijk ontdekt of is nog niet herkenbaar.
Dat weet iedere kunstenaar.
De tocht wast zich met veredelde zeep, omdat hij geen dweepzuchtige
stijfkop is.
Op die manier bestaat er geen rancune, maar alleen maar fluitend
furore. Het verdriet blijft achter in de deinende golven, terwijl je mooi
koeterwaals zingt. Je geeft jezelf lichte oorvegen om goed bij de les
te blijven. Prietpraat is voor een ander, niet voor jou.
Als fijnproever of dichter bezing je met groot genoegen de zwarte
nacht. Nooit is het te diep. Je hoorn weet zijn weg in deze grote ver-
schoning. Jouw aureool raakt het onbewaakte, schudt de kleuren van
het radeloze.
In de nacht ben je vuur op water.
Dat kan.
Het houdt de bron schoon, voor later.