Ongeduld

Boom der kennis, 2013

, boek 112, pagina 48

2013_b112_p48_boom der kennis_k

Proces

In de schaduw staat de boom wiens schaduw ik ben. Hij kijkt me
kaal aan, wiegelt langzaam met zijn kruin. De bladeren zijn weg-
getrokken uit het lof, hij ziet er doodsbleek uit. Ik vraag me af of
deze boom boom kan blijven leven.
Misschien ben ik te somber, valt het wel mee en is deze boom een
machtig meesterwerk. Ik moet de boom dankbaar zijn dat hij mij
schaduw geeft, dat hij mij ondersteunt met zijn donkere stam.
Deze reus zal echt niet met het minste zuchtje wind omvallen.
Deze boom heeft kennis.
En toen viel de nacht en was ik allang thuis. Mijn binnenlawaai
zwelt aan. Mijn hoofd vertoont tekenen van ongeduld. Ik denk
dat ik nu mijn meesterwerk ga maken. Mijn handen zoeken een
ongewone hoogte. De felle lamp verlicht alle vermeende schaduw.
Alle tijd is alle tijd. De verf valt lichter. Dikke klodders bedekken
het doek.
Enorme kraaien draaien zich om, zijn geschiedenis.
De toeschouwers verlaten in stilte de zaal. In deze nacht glijdt de
engel van de ramen, ze zoekt de stad met duizend zielen in haar
vleugels. Zij vangt het goud. Ook mijn goud.
Onder de bruggen dobbelsteent het geluk. Bomen schudden de
stadsklokken van zich af.
Dit wordt een goed werk.
Bim bam.

Coma

Undress Your Mind, 2015, boek 113, pagina 24

2015_b113_24k

Opgaan

beeld van afwezigheid
geen plaats voor mond of ogen
opgaan in het wit van de muur
wit hoofd, witte wand
witte coma
bianco coma
aan het eind van zijn droom
is er de dromer

gesloten ogen blikken binnen
geen plaats voor ouwehoeren
koude kop, hete kop
verdwenen haren
peli scomparsi
komen nooit terug
wat blijft is de terreur
van het gezonde verstand

Jong

A day, 2015, boek 113, pagina 13

2015_b113_p13k

Braakland

De schrik was net voorbijgetrokken, je voelde hem nog in de rug.
We werden soms wakker. Deze dag had geen goede uitwaseming.
We bleven ergens wat onbeduidend, roken veel naar mens.
Pas toen we met de rug van onze hand onzen monden afveegden
trok onze angst het bos in: er was weer leven en ik zag jou!
Jij, naast mij, jij verwarmde mij zonder dat ik verbrandde. Kaars-
recht als jonge sparren lagen we strak in bed. Jij maakte een speels
grapje en zei dat het beter zou zijn als je mijn handen zou vastnaaien
in mijn broekzakken. Dan zou ik meer mijn best moeten doen om je
te behagen. Ik deed voor dat ik je dan zou opeten als een zeekat in
een overvolle zee…
Over honderd jaar zal iemand komen zeggen dat we te jong waren
voor elkaar. Dat we daarom later moesten falen. Wij zouden het dan
gaan ontkennen en zeggen dat we niet faalden maar doorgroeiden
naar onze andere ik, dat de oude ik geen keel meer had om te klagen.
Alles gebeurde in onze eigen, werkende fabriek.
Roerloos lagen we in bed, met wilde waak-ogen, klaar voor de aanval.

Nazaat

De foto, 2015. bewerkte foto

2015_de foto_bf

Toen is ooit

Hij had een goede afspraak met de fotograaf. De sessie zou gebeuren
in de vroege ochtend en aangezien ik geen weerstand bood zou hij
voor de koffie zorgen.
Uiteraard mocht niemand het weten, hij was niet ijdel en ook niet
bang voor de dood. Hij aanvaardde het leven zoals het kwam, was
zijn eigen amor fati.
Om hem zo weinig mogelijk lastig te vallen had de fotograaf gezorgd
voor weinig licht. Dat zou het licht wat uit zijn felle ogen halen en hij
gaf hem daarin groot gelijk. Van nature liep hij niet met geslepen
messen.
Hij bleef in de stilte zitten, de stoel zat niet prettig, was koud,  houtig.
Vreemde gedachten flitsten door zijn hoofd: hij wilde ontvleesd worden.
Dan zou hij slechts een schaduw van zichzelf zijn. Zijn levend iets
hield hem tegen. Er zat niets anders op dan je overgeven aan de
grote, ervaren fotoman, hij wist tenslotte wat hij deed. Dus ging hij
maar glunderen. Glunderen van voldoening geeft de verwarring geen
kans.

Later, veel later, zaten de nazaten oude foto’s te bekijken.
Nalatenschap.
Het slot van de jaren was geforceerd, door de jaren versleten.
Niemand kende nog namen. Soms werd een kop gezocht voor een lijf.
Niets bleek te passen. De dood had alles verwisseld of meegenomen.
Men vergeleek en huiverde. Ronddartelende stuipen grapten hun weg.
Wat voor de eeuwigheid in een ochtend was gevangen was oncontroleer-
baar of woordeloos geworden.
Vergetelheid is hier op zijn plaats.

Teugelloos

Grey Man, 2015, computertekening

2015_Grey Man_ct

Wandeling

De wind, die om zijn oren slaat, doet hem leven. Zon en wind wissen
zijn ogen open. Hij is in zijn late jongenswereld en loopt een straatje
op van gele klinkers. Voor de aanvullende huizenrij zijn kleine tuinen
waar spreeuwen bloeien in de bomen. Hij steekt zijn tong uit, struikelt
bijna van plezier. Een hek valt piepend dicht. Deze straat ruikt naar
heimwee. Heimwee van de grijzigheid. Heimwee naar de krullen van
weleer.
Hij loopt verder, armer, maar zo sterk in openhartigheid.
De herinnering is ingestapt, maakt zich op in een spiegeltje.
De holle maag knort.
De wind, die om zijn oren slaat, wordt een ademtocht volgens af-
gelegde regels. Hij is zichzelf allang kwijt, hij is ergens afgeslagen.
Hij denkt aan zijn geliefde. Hij houdt van haar hoe ze woekert in
consumptie. Haar huis wordt steeds voller bekleed. Ze is als een
nest vol vogels die nog moeten uitvliegen. Later in het jaar zal er
wel weer ruimte zijn. Zij zegt: Ik weet ook niet hoe het moet, maar
leef je uit!
Hoe verslavend kunnen geuren zijn. Hij blijft teugelloos lopen.
Hij is een grijze man. Hij is een kleine reiziger met een vol hoofd.

Reiziger

Repeating, 2015, bewerkte foto

2015_repeating_bf

Kunstenaar

Doe toch die bloemen weg en laat mij zien.
Maak mij los van het behang, van deze stoel.
Roep mijn naam, fluister niet. Kijk me aan, dit moet je zien.
Dat ik van grote diepte ben is bekend, dat heb je al gezien.
Ik penseelde al mijn mooiheid bij herhaling. Een schilderij kan
niet leeg zijn, ik ook niet.
Nu je luistert, noem mijn naam, ik ben nooit weggeweest.
Ik ben er altijd geweest om op te dringen. Ik woonde overal al
voordat ik geboren was.
Ik sla het blad weer om, voor mij is hij verloren. Ik wil nieuws.
Koortsig dwaal ik in mijn straat. De toekomst fluit.
Ik zit in het rosarium in overgave. Het kleinste blaadje, straks
vergeeld, is mijn gretige getuige.
Als een vrouw gilt: Jan! Achter je! Hoor ik dat niet.
Of dit een film is of gewoon maar echt, vraagt niemand.
Ik stof alles af en herschep. Alles ruikt nieuw.
De toekomst is voorbij of constant blijvend.
Ik ben opgeleid om mijn leven de ruimte te geven.
Ik ben geen uitgebrande zwaan die ’s nachts door de straten glijdt.
De verbazing blijft.
Kunst blijkt waar te zijn.
Kijk, ik kijk op! Recht in je gezicht!
Klaar om in details te treden.
En jij bent de reiziger die losjes door mijn tekeningen praat.