Verleden

Droomstem, 1998, schets

1998_droomstemmen(hij bleef dat kindergezichtje houden)_k

De inwendige hond

Hij kon zich weinig herinneren van de dagen die volgden. Hij sliep
de meeste tijd of hij hield zich slapende, dat kan ook. Als er werd
gebeld bleef hij in bed. Er werd niet open gedaan. Pas als hij trek
kreeg stond hij op en maakte iets eetbaars in de keuken. Ook de
kranten bleven ongelezen, gestapeld liggen op de mat. Net als de
post.
En toen verlangde hij naar een gesprek.
Hij bleef lang beneden zitten, keek zichzelf af en toe dreigend aan,
alsof hij iets wou weerleggen. Ineens hoorde hij uit het niets het
getik van nagels op een houten trap. Hij schrok niet, alles went
wist hij. Dit geluid was de hond onder zijn huid. Vooral ’s nachts
kwam het spoken. Hij dacht dat het zijn allang gestorven hond was
die voor de zoveelste keer aan het uittreden was. Vaak vond hij
zijn hond in de slaapkamer, het was beslist geen uitzondering. Dan
probeerde hij zich om te draaien en verder te slapen, maar het hield
hem niet met rust. Steeds vaker dwaalde hij rond in het verleden.
Soms riep hij zelfs waar zit je dan? en schrok vervolgens van zijn
eigen stem in het grote huis.
De stilte was te groot.
De hond leek steeds groter te worden, de kleur kleurde nog dieper
zwart.
Ondertussen glansde de droom kleurig verder.

Voet

Uittreding, 1998, schets

2013_uittreding_k

De schoen

Kees dacht aan de machtige tanden van zijn vader en voelde zich
wonderlijk kalm. Cora keek hem een tijdje aan. Haar verwarring
duurde een paar seconden. Ze besefte dat ze in een andere wereld
was beland en probeerde Kees weg te duwen. Het lukte niet helemaal.
Mijn schoen, schreeuwde hij.
Waar is mijn schoen?
Toen hij naar beneden keek ontdekte hij dat hij zijn linkeronderbeen
miste. Het bloed gutste er met golven uit. Een naar, schrikbarend
gezicht! Een afgerukt been is geen been meer. Zijn geschreeuw ging
over in onsamenhangend gebrul. Ondertussen lag Kees nog steeds half
over Cora heen. De paniek overheerste.
Schoenen waren in die tijd erg belangrijk. Alleen dode mensen waren
schoenloos. Schoenen houden de mens droog. Misschien gilde Kees
daarom wel zo om zijn schoen.
Waarom zei hij niet waar is mijn been?
Het besef een stuk lijf te missen was hem kennelijk te heftig.
Enfin, Kees redde het uiteindelijk toch, hij werd losgehaald van
Cora en met een heli naar een ziekenhuis vervoerd. Hij had liters
bloed verloren, zag lijkbleek, het hart bleef doorpompen.
En Cora?
Die mankeerde niets, was alleen in shock, praatte verward. Ze
wou van alles opbiechten. Haar ogen stonden groot en wild.
Anderhalve maand later bleek dat ze tegelijk waren uitgetreden.
Zulke natuurwonderen gebeuren maar zelden.

Tinten

De deur, 1996, schets

1996_de deur

Halve spiegel

Je nadert aan het eind van de middag je kamer en knoopt nog een
uurtje gezelligheid los uit je lijf. Je voorziet jezelf van halfzacht gebak
en thee, laat het geheel rustig samenvallen in je maag.
De verzamelde kamertinten worden steeds grijzer, wachten op de
avondschemering. Nog nooit gedroomde beelden worden nu in-
wisselbaar. Iedere schaduw schuift een stukje oud beeld weg. Je
voelt je een beetje alleen als een naar jezelf wuivende derde. Dan
komt het moment van afscheid.
Dames en heren we komen op het punt dat u regelrecht in slaap
kan vallen. Het is dommeluur!
De losgekomen tongen zijn dan op zijn best. Iedere hoekplaats wordt
verkend zolang de schemering aan het opstrijken is. Ongeschonden
vruchten verzamelen zich in een mand op je hoofd. Alle andere delen
van je lichaam worden woordeloos. Je wilt half zittend bediend worden,
terwijl je van elke schaal de vlezigste bodem afzoekt.
De kweker zal trots op je zijn.
Voorlopig ben je nog je eigen huisspook.

Schrijfster

Dubbelbeeld, 2015, bewerkte foto

2015_dubbelbeeld_bf

Weinig schot

Alles is aanwezig – niets gebeurt.
Zo zou je vandaag kunnen omschrijven. De stad is in de greep van
een druilregen. We blijven binnen. Op haar kamer, aan de rand van
de haastzone, wil Joyce iets moois gaan doen. Iets groots. Maar wat?
Het moet een aanzet worden voor het beste essay aller tijden. Dat
lukt natuurlijk niet. Zoiets willen is zoiets laten mislukken.
De muil van haar laptop blijft de hele dag wijd open staan.
De screensaver maakt overuren, toont grote verveling.
Alles is aanwezig – niets is zichtbaar.
Een stapel schrijfpapier schreeuwt het blanco vol, wil dat het eindelijk
geniaal wordt beschreven door een rechtshandige met veel gevoel.
Ze denkt er over na.
Wil een schrijversnaam aannemen.
Waar is de alcohol?
Ze steekt nogmaals een sigaret op, stoot de rook uit haar mond.
De druilerigheid blijkt ook bezit van haar te hebben genomen. De
stilte ruist zachtjes, ononderbroken voort. De tijd bepaalt de tijd.
Trage auto’s rijden voorbij als schepen in de volle mist.
Gezien haar leeftijd heeft ze er niet echt veel zin meer in.
Met een langgerekte zucht blaast Joyce de rook voor zich uit. Ze prikt
met een scherpgeslepen potloodpunt het bovenste vel door en liet een
afgeknapte punt achter.
Het wordt echt niets vandaag, dat is nu zeker. Het meesterwerk moet
maar even wachten.

Stil

Flower, 2015, bewerkte foto

2015_flower_bfk

Plaats

Dat woorden kunnen doden is bekend. Zij doden niet alleen zichzelf
maar ook datgene wat ze benemen. Kunnen bloemen dat ook?
Bloemen maskeren de natuur. Zij laten de ruimte kleuren tot dat
de grond verbiedt om verder te gaan. Woorden en bloemen bestaan
in een eindeloze natuurstroom.
De ruimte waarin ze worden opgenomen is een soort maskerade
waarin ze steeds weer opduiken, ze kunnen niet verborgen worden
gehouden. Het is als een blik die niet terugwijkt terwijl we dat bijna
nooit in het gewone contact te zien krijgen, omdat we vaak alleen de
bewegingen zien, zoals gelaatstrekken die voortdurend veranderen.
We zijn te veel verstart. Woorden en bloemen hebben dat niet. Achter
ons ware gezicht verschuilt zich een gezicht. Dat is modern.
Anderen vinden het gezwets van de bovenste plank. Zij blijven liever
dichterlijk. Zeggen met woorden dat ze geen woorden nodig zijn:
ik omhelsde haar
ik was helemaal stil
zij was helemaal stil

Wild

Stoornis, 2015, bewerkte foto

2015_eclip stoornis_bf

Angstgevoel

De tijd, een minuut langer of nog korter, die gewonnen is op de
angst, laat het wanhoopgezicht verdwijnen. Het geleende masker
kan nu wel weg, alles is weer zo goed als normaal.
Je kunt in je angst van alle kanten omringd worden door beelden
die voortdurend bewegen, waardoor je ogen worden opgedeeld tot
je er scheel van kijkt. Je twee tastende handen, je twee schuifelende
voeten, maakt je hoofd zwaaiend. Het grote, zwarte gat ligt open.

Bij dit soort gebeurtenissen moet ik altijd denken aan een ietwat
belegen woord: onheil. Zoiets als een zin: en toen geschiedde het
onheil. Heel dramatisch. Het onheil is de mogelijkheid van de dood
voelen. Alles gaat door, jij niet. Jij gaat naar de dood zonder einde
en dan heb je het gehad. Je bent en blijft ineens geschiedenis.
Dan is het een geschenk als je de dood ontsluit. Dan ben je weer in
de ruimte van de wereld. Dan zit je weer in je eigen oneindige water-
val van aanwezigheid.
Ik trok mezelf naar een onzichtbaar punt. Het was een uniek punt,
waar al het aanwezige veranderde in een zuiver zijn. Een afwezige
vreemdheid was het gevolg. Wel zo aangenaam. Ergens had ik mijn
gezicht verschoven of was er iets groters dan mijn hoofd verdwenen.
Het is geruststellend dat je er weer bent en verder kunt.
Na de leegte van het verdwijnen is er weer de aaneenschakeling van
de momenten.
Het vermogen om te zijn leeft. Ik kan weer wild denken.

Verder

Zwaaiman, 2013, schets

2013_zwaaiman_k

Weer thuis

Hij opent de zuchtende deur en verlaat het kadaver van de buitenkou.
Thuis is alles wat dik is dun. Tenminste zo lijkt het.
En de liefde?
De liefde, die vloeiende vlinder, die zoekt zijn veilige pijl. Voorlopig
hangen de cupido’s snikkend tegen de trapleuning. Ze verlangen
naar de zwijgende, machtige maan. De trotse gebaren nachtegalen
al een tijdje niet meer of hebben een zelfgesprek in eigen graf.
Thuis is gevonden geluk. Het hart herinnert zich een lichaam en is
uit het niets blij. Thuis blaast iedere geest op, wordt een fontein voor
altijd. Thuis ben je altijd verder dan voorheen.
Mooie mensen mogen nu wel komen, denkt hij, het is toegestaan.
Ze zullen goud eten uit eenvoudige houten schalen, ze zullen het
zuiverste vocht van hem drinken, ze zullen de stilte niet horen als
stilte.
Zijn adem laat iedere steen opstaan, zijn wangen willen niet hangen.
Nog niet zul je zeggen, want hoe ouder hoe grijzer, hoe gebrilder.
Je houdt het niet tegen.
Laat de meisjes maar hun veertjes schikken.
Laat hem nog meer glimlachen.
Hij zwaait ze tegemoet.

Rood

Schaammeid, 2013, schets

2013_schaammeid_k

Laatst

Je weet nu wat rood doet. Je weet waar het verboden gras groeit.
Je weet wat zwart weet. De dode zon houdt alles verborgen, maakt
alles koud. Jouw tijd is een lokkende klok, je pruik is net zo kostbaar
als je haar. Je bent een geweldig vrouwtjesdier, die niet of nooit aan
morgen denkt. Je reist gewoon de tijd rond.
Door het sleutelgat van de avond zag ik je als een fee uit de vodden
staan. Ik smolt. Bouwde een weg naar je lijfelijk, lieflijk lawaai.
Je weet nu wat rood doet: het pakt mijn lurven.
Het pakijs van het verleden laat los en drijft weg met de laatste ge-
bonden, logge onderdelen. Mijn binnendorst kan zich nu lessen.
Plotseling slaat de bliksem in, juist waar ik drinken wil!
Ik sta daar als dood bier.

Gewemel

Contact, 2004, schets

2004_contact_schets

Oude zak

onder de zak:
oren gespitst
dubbelgewassen
overvloed

vuile gedachten
maken makke dingen
half gelukkig
zelfcensuur

borduurdromen
benevelde geschiedenis
beschermde neuzen
reukgordijn

zomerlusten
hunkerschaduw
hoopvol gewemel
hemelrijk

vliegende toekomst
opgelichte opdracht
doorboort oor
zakzwijgman

Visie

Leeghoofden, 2015, computertekening

2015_leeghoofden_ct

Boos driemanschap

In 1967 exposeerde ik samen met twee andere makkers in het
Groninger Museum. We waren jong, een jaar afgestudeerd en vonden
het normaal en tijd worden om te exposeren in een museum.
De wereld wachtte immers op ons, we staken alvast een sigaar aan.
Liever had ik de ruimte in mijn eentje gevuld, altijd werk zat. Nam
het voor lief en schitterde. In de recensie kwam mijn anders zijn ter
sprake, ik zou serieuzer zijn, ik had een visie…
Aan m’n hoela! Serieuzer was een beschimmeld woord voor meer
kwaliteit, al wist ik dat toen nog niet. Ik had een mening en een
opdracht, iedereen moest dat weten, zien. Leeghoofderij was niets
voor mij, mijn hoofd zat overvol.
Het museum kwam met de term driemanschap, ik voelde me er erg
ongelukkig mee. Het zou een soort verwantschap inhouden (die er
niet was). Klasgenoot was slechts de verbinding. Al snel had ik me
los gerukt van de opleiding, het duurde me toen al een jaar te lang.
Ik zocht en kreeg andere vrienden, werd door een andere, interna-
tionale galerie gevraagd. Dat deed mij en mijn werk goed.

Dat het Groninger Museum toen niets aankocht was een feit
en een grote teleurstelling. Ze zouden daar later vast spijt van
krijgen, was mijn klinkende overtuiging.
In een veel later gesprek, nu met een heel andere conservator
van dat museum, kwam het weer ter sprake. Hij vroeg naar het
werk van toen.
Met groot genoegen kon ik de waarheid zeggen: ik heb alles
verbrand!!
Ik zag ineens een bleek hoofd met grote ogen.
Hij schudde meewarig zijn hoofd, vond me een cultuurbarbaar.
Ik vulde in gedachten aan met visie.