Ruimte

Museo Silenzio, 2000, boek 75, pagina 27

2000_Museo Silenzio_b75__p27

Even stil

Kijk, daar hangt het, levensgroot.
Ik doe mijn handen in elkaar, voor op de rug. Steek mijn tong
tussen de tanden, glimlach. Ik kijk naar wat ik zoek. Er is een
aangename stilte.
Mijn rug is breed, mijn stem innerlijk, in deze uitgelezen ruimte.
Er heerst een soort denkelijk zwijgen. De woorden hangen aan
de wand, zij slingeren zich niet los.
Geluk is de verre, verleden tijd, we leven ons leven dromend. De
onhoorbare branding van beelden blijft stil. Een wolf zou hiervan
gaan huilen uit begeerte.
Mijn leeggepompte mond lijkt nerveus. Lijkt, want het is in feite
alles vergeten wat belangrijk was. Als je goede kunst ziet denk je
aan niets, het is een soort zijn. Er ging al te veel verloren in taal.
Dode takken in de keel versperren nu het gesproken woord. Het
lichaam laat het ijs branden uit onmacht en geluk. Ik geur hier
te midden van duizend kinderlijke winden. Mijn ogen staan niet
in de ijskast.
Tussen het haastige trillen van de lucht zag ik ineens mijn eigen
stilstand. Het lichaam botste van binnen geduld met ongeduld.
Even stil is soms een raar moment.

Waterman

Verkeerd moment, 2008, A4 tekening

2008_verkeerd moment_k

Gedachte

De kust in mij lag verder dan de kust, het was de kust voorbij de
tijd. Ik denk dat ik bij de kust dieper denk, de zee wenkt me daar,
maakt mij actief. Ik ben tenslotte een Waterman.
Als alles wat wenkt diepte en betekenis heeft is nog maar de vraag.
Vaak ben je ook een soort afgedwaald kind wat naar zijn moeder
zoekt. Haar onzichtbare aanwezigheid maakt dat je rustig blijft. Een
natuurlijke band is niet te verbreken.

Laats las ik dat iemand zich volkomen besluiteloos voelde. Dat vond
ik nogal slap. Als iemand zichzelf zo parkeert wordt het nooit iets.
Je kunt beter al zwichtend aangestraald worden. Je moet het grote
belang van de toekomst blijven zien. Iemand zonder gedachten is
niemand, dan ben je zonder richting, zonder verleden. Dan zie je de
dwarrelende vogels in de lucht niet. Zulke mensen vragen ook nooit
de weg. Ze blijven vastzitten in het verkeerde moment.

Er bestaan ook mensen die een verrekijker pakken. Ze wrikken
daarna de ellebogen in de goede positie, stellen scherp en het per-
spectief volgt als vanzelf tot in het verdwijnpunt. Zij kunnen zich
vervolgens losmaken en vastberaden het nieuwe perspectief in lopen.
Dat zijn de mensen die het altijd halen.
Daarna geven ze de verrekijker door met de woorden: kijk dat zijn
wij zelf.

Gekraai

Van Gogh is dood,  2013, boek 112, pagina 3

2013_b112_p3_v gogh is dood_k

Berookte zonnebloemen

Van Gogh is dood. We hebben het niet kunnen voorkomen.
Hij had te veel woede in zich en kon zich slecht beheersen.
Zijn verf verteerde in het rookgat van zijn eeuw. Zijn volle hoofd
werd nooit meer aangevuld.
Laatst zag ik nog iemand met zo’n verfbespat hoofd. Zijn kwasten
waren uitgebrand (wat eigenlijk een zegen was voor de maatschap-
pij). Hij liep met de krant onder de arm aan de overkant en mom-
pelde flink in zichzelf. Hij groette niemand, toeristen die om een
vuurtje vroegen kregen alleen een boze blik. Onze in-zich-zelf-man
had geen tijd voor een praatje. Alleen een borreltje had nog kans.
In het café waren nog meer van die kunstlummels, die van louter
plezier de lege ruimte volkraaiden.
Aan de wand hingen de zwaar berookte zonnebloemen van Van
Gogh naast de verzoeken en spreuken.
Kom schenk ons een wijntje in. Ons tafeltje kent geen tijd en drijft
langzaam de nacht in.

Droom

Zondeval, 1978, bewerkte foto

1978_zondeval_bfk

Dan weer wachten, dan weer kijken

Ze kijkt naar enkele van de grotere werken aan de witte wand.
Het zijn foto’s van ateliers van beroemde kunstenaars. Koele, droge
opnames. Geen dromerigheid hier. Het heeft de sfeer van: kijk hier
eens wat ik hier heb. De kunststatus ten top.
Ze verdenkt de kunstenaar ervan dat het hier en daar enigszins is
geënsceneerd, wat heel goed mogelijk is, tenslotte is zijn hoofd
altijd een werk-broed-plaats. Hij wil goed herinnerd worden.
Elke variant lijkt niet alleen uniek, maar is het ook.
In ieder atelier is veel te zien voor de kijker, veel te maken voor
de kunstenaar.Behoedzame foto’s hebben meestal iets vervelends,
de ziel is er uit.
De meeste schilders zijn ongedurig van aard. Dat vastleggen
is eenandere kunst. Ateliers zijn laboratoria van de geest.
Wat je op de foto ziet is een atelier op het moment van korte on-
derbreking. Er hangt een ruimte in een ruimte.
En zij kijkt. Het oog meet.
Kijken helpt het handwerk – zei Domenico Bianchi in Italië. Ooit.
Zonder het kijken zou je snel de weg kwijtraken

Lastig

Artiest, 1982, bewerkte foto

1982_artiest_bfk

Dwarrel

Hij zit in periodes dat alles laag en vuig is en periodes van wan-
orde waarin alles verheven is. Best lastig. Meestal omschrijft hij
het als een tijdelijke bloei door geestelijke zwakte. Ook al vreemd.
En als hij dan helemaal in grote verwarring van zijn onzeker lot zit
weet hij nog net dat er tussen goden en mensen geen verschil is.
Dat stelt hem gerust, alle goden en mensen trekken voorbij, één
voor één, in een soort diepe treurmars. In een optocht van dwaling
naar de illusie slepen ze zich in het eenzame duister als luie herfst-
bladeren voort.

Later, als hij weer meer bij zinnen is, begint hij te reageren.
Hij begint bij zichzelf. In alle reële oprechtheid straalt hij een enorme
kracht uit. Jezelf goed kunnen bedriegen is de eerste eigenschap
van een sterke staatsman, weet hij. Alleen filosofen en dichters
kunnen de wereld praktisch bekijken, omdat ze de enigen zijn die
zonder illusies leven. Helder zien betekent dan niet-handelen.
Kort daarna schudt hij opnieuw heftig met zijn hoofd. Het is alsof hij
constant een luid nee wil zeggen, maar er komt niets uit.
Alles is in hem gebroken, naamloos. Niets past meer in zijn leven.
Zijn tederheid is te groot doorgeslagen, waardoor zijn ziel alles
verklapt.
notitie:
In werkelijkheid heeft hij alleen maar wat last van dorst na drank.

Vreemd

Influistering, 2014, computertekening

2014_influistering_ctk

Uitdijend verhaal

Ik keer me weg van de wind. Langzaam vormt de wolk zich tot een
donkere massa. Op dat moment moet ik terugdenken aan een vreemd
voorval:
Een vis besloot de zee te verlaten. Zij had een een mooie stem.
Toch ruilde zij haar stem in om zo benen en armen te krijgen.
Het waren benen die pijn konden doen, maar ook benen waarmee
ze op de glimmende dansvloer rondjes kon draaien. Ze kon ermee
dansen als een betoverende witte zwaan.
Ik weet niet precies hoe het afloopt, maar ik benijd haar omdat ze
iets kon ruilen. Ik heb alleen maar een gave en moet daar iets mee
doen, anders is het zo zonde, zegt men.
Maar hoe dan ook, op een bepaald moment gaat het verhaal toch
verder:
Ze strekt haar dunne armen naar me uit. Ik schrik ervan. Zoiets heb
ik nog nooit gevoeld. Ze zegt dat ze mijn lichaam wil. Ik wil wat jou
tot een mooie zonnebloem maakt…
Ze maakt me bang. Ik ben geen zonnebloem. De nieuwsgierigheid
wint, dus vraag ik haar hoe wil je mijn lichaam en waarom?
Ze zegt cryptisch dat ik uiteindelijk weer een zonnebloem ga worden.
Dan kom ik weer terug. Dan kom ik je halen om je aan iemand te
geven.
Het wordt steeds vreemder. Ik snap er niets van.
Ze wijst me dwingend de kant van haar wijzende vinger op te gaan.
Ik doe het maar, al was het alleen maar om van haar af te komen.
Er is veel ruimte.
Kijk niet om, roept ze me nog na, want dan zul je sterven!
Ik kan met een gerust hart heengaan.