Troosthand

Bambi Shame, 2006, acryl, 24 x 30 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De bioscoop

Zijn beroep is stilzwijgen. Wel zo handig op deze plaats.
Maar er komt een dag dat hij de wereld zal verstillen. Als men hem
echt ontdekt, dat doodgewone jonge joch van de straat, dan zal alles
in een brede omgeving gaan veranderen. Wie weet wordt men blind.
Voorlopig ziet het er niet naar uit.
Hij geeft zich niet. Wij mogen/moeten raden.
Alleen hij weet van zijn gave: hij heeft een diep troostende hand.
Niet dat hij er iets mee doet. Het is zijn bezit en hij schaamt zich
ervoor.
Wat doe je met zo’n stille knaap?
Die geef je een zaklantaarn in de vorm van een gloeiende roos.
Daar zal hij vast blij mee zijn. Denk ik.
Ondertussen zou hij het als nachtdier goed kunnen gebruiken, dat
is zeker. De nacht is mooi en geeft veel geheim.
Wie weet struikelt hij niet langer meer over de liefdespaartjes in de
bioscoop. Bij nieuw zicht stapt hij er gewoon overheen. Hij is de
navigator van de nacht. Ver weg van die dromers uit het publiek
zoekt hij zijn eigen lege stoel en houdt zijn handen thuis.
Een lichtstraal van de operateur zou zijn stoffelijkheid kunnen
verschroeien.
Er komen nog meer bezoekers, hij scheurt de kaartjes zwijgend af.
Zijn beroep is controleren en stilzwijgen.

Nieuw leven

Be Fast, 2013, boek 109, pagina 8

2013_b109_p8_be fast_k

Herhaling

duizend maal herhalen
wie rookt verwaaid zichzelf
heeft geen zin
de kiesschijf van de longen
is allang dolgedraaid, is allang kapot
in de dunte van zuurstof
helpt zelfs geen prietpraat

door een onbeweeglijk vergiet
in het bijtende zuur
versmelten de bronchiën
tot een kale kartonnen klont
ieder afwezig oor
zal niets kunnen horen
het luisterrijk is dofdoof

de lippendienst kan blijmoedig
pootjebaden in rokerige mist

ik zet even alle ramen open
het nieuwe leven stroomt

Half dood

In de war jongen, 2013, boek 112, pagina 39

2013_b112_p39_in de war jongen_k

Voorbije man

Voorbij is voorbij, zei mijn broer altijd al, dus mocht je er niet meer
over praten.
Maar wanneer is iets eigenlijk voorbij?
Op weg naar een man, die niet meer te redden was, schoot het door
mijn hoofd. Als iets niet meer te redden valt, waarom ga je je dan
toch nog? Wil je belangrijk zijn of geloof je het gewoon nooit?
Hij had zonet op mijn antwoordapparaat ingesproken. Met een nare
stem had hij gezegd dat hij me nooit meer wilde zien en dat ik niet
het gore lef moest hebben om ooit weer contact te maken.
Het zou trouwens ook geen zin meer hebben, want hij ging een punt
zetten achter zijn aardse leven. Weg is weg!
Kijk, dat is nu krawattensang! Eerst een bommetje plaatsen en dan
niet thuis zijn. Laffe mensen doen zo. Zij willen geen conflict. Zij
duiken weg.
Terwijl ik het gaspedaal dieper indrukte wist ik zeker dat dit een
vraag om aandacht was. Willens en wetens wilde ik er wel intrappen.
Hoezo voorbij? Alles ineens definitief voorbij? Ja alles uit het verleden
misschien, maar niet het nu. Nee, het nu blijft.
Het verleden is so wie so een valse herinnering, dus maak je niet
druk zou ik zeggen.

Ik was vergeten wat er gebeurd was, zocht een reden voor zijn ge-
drag. Het was te vreemd om te berusten. Waarom zocht hij contact?
Toen ik aanbelde deed hij toch open. Speelde de verbaasde man.
In zijn hand had hij een dikke Duitse worst. In zijn ongeschoren
mondhoek zag ik een kwak verse mosterd als vieze, verdikte kwijl.
Verder staarde hij wezenloos voor zich uit. Schuifelde heen en weer.
Bleef plots hangen bij zijn vaste stoel. Plofte neer. Zuchtte.
Hij liet de worst vallen en stamelde: Kra…Krawatt….
Hij kreeg de woorden nog amper om zijn gedachten geplooid. Ook
zijn gebaren sloegen nergens op. Veel te wild.
Na een onheilspellende stilte brak hij en zei: Woher bist du?
Ik aarzelde. Schonk hem mijn milde glimlach en zei dat ik van een
huis kwam waar hij altijd graag was en pakte daarbij zijn hand.
Daarna liet ik de dokter komen die wit wegtrok. Je vriend is al half-
dood wist hij. Hij heeft een zeer zware attaque gehad.
We brachten hem naar het ziekenhuis voor verder onderzoek, maar
voordat we er waren had hij het gore lef om dood te gaan.
Het was voorbij.

Vertelling

The hug, 2014, computertekening

2011_the hug_ct

Proces

Soms is hij alleen maar rusteloos. Ondanks die nieuwe stemmen
en stromen blijft hij doorschrijven aan zijn boek. Dat wil zeggen
in symbolische stijl, met een overdaad aan beelden. Veel speelt
zich af in parken, maanlicht, vijvers, paleizen. Ook het landschap
is altijd vol leven en de droom droomt alleen zichzelf.
Zijn boek maken met vele, losse, niet met elkaar verbonden stukken,
met veel aandacht voor de geest. Het verhaal moet langzaam als
zand tussen de vingers wegglijden.
Hij is totaal bezeten. Alles moet kunnen. Alles moet lukken. Mist
en rook zijn niet haar vrienden of kunnen dat althans niet zijn.
In een bijna religieuze stijl met de daarbij horende litanieën tot
Onze-Lieve-Vrouw van de Stilte komt hij waar hij wil zijn: in haar
kathedraal der fantasieën. Dromen worden daden, daden worden
dromen.
Hij kan haar lichaam zo fantasievol verbeelden dat men bij de
eerste aanblik gelijk aan iets anders moet denken. Alles doet
vooral denken aan iets anders, het gewone is vreemd.
Als je hem zo ziet schrijven lijkt ze op te gaan in muziek.
Slaapdronken landschappen worden zomaar vage stille bossen.
’s Avonds als hij gaat slapen, als onzichtbare andere paren zich
versmelten, komt het hoofd pas tot rust, nadat hijzegt:
Ik wil je alleen maar om je niet te hebben. Ik zou willen dat als je
verschijnt dat ik zou kunnen denken dat ik nog steeds aan het
dromen ben. Het beeld van jou zou het bed van mijn ziel zijn.
Hij schrijft vrij, niemand kijkt mee over zijn schouder.
Deze vrouw is een mystiek wezen, liefde is niet aards.
Zijn verlangen is groot, maar volkomen cerebraal.
Hij kan haar onvermogen omzetten in kracht.

Bezeten

AS DEB, 2014, bewerkte foto

2014_AS DEB_bfk

Proces

Soms is hij alleen maar rusteloos. Ondanks die nieuwe stemmen
en stromen blijft hij doorschrijven aan zijn boek. Dat wil zeggen
in symbolische stijl, met een overdaad aan beelden. Veel speelt
zich af in parken, maanlicht, vijvers, paleizen. Ook het landschap
is altijd vol leven en de droom droomt alleen zichzelf.
Zijn boek maken met vele, losse, niet met elkaar verbonden stukken,
met veel aandacht voor de geest. Het verhaal moet langzaam als
zand tussen de vingers wegglijden.
Hij is totaal bezeten. Alles moet kunnen. Alles moet lukken. Mist
en rook zijn niet haar vrienden of kunnen dat althans niet zijn.
In een bijna religieuze stijl met de daarbij horende litanieën tot
Onze-Lieve-Vrouw van de Stilte komt hij waar hij wil zijn: in haar
kathedraal der fantasieën. Dromen worden daden, daden worden
dromen.
Hij kan haar lichaam zo fantasievol verbeelden dat men bij de
eerste aanblik gelijk aan iets anders moet denken. Alles doet
vooral denken aan iets anders, het gewone is vreemd.
Als je hem zo ziet schrijven lijkt ze op te gaan in muziek.
Slaapdronken landschappen worden zomaar vage stille bossen.
’s Avonds als hij gaat slapen, als onzichtbare andere paren zich
versmelten, komt het hoofd pas tot rust, nadat hijzegt:
Ik wil je alleen maar om je niet te hebben. Ik zou willen dat als je
verschijnt dat ik zou kunnen denken dat ik nog steeds aan het
dromen ben. Het beeld van jou zou het bed van mijn ziel zijn.
Hij schrijft vrij, niemand kijkt mee over zijn schouder.
Deze vrouw is een mystiek wezen, liefde is niet aards.
Zijn verlangen is groot, maar volkomen cerebraal.
Hij kan haar onvermogen omzetten in kracht.

Reis

Soort idee, 2013. bewerkte foto

2013_soort idee_bf.jpg

Hé, jij daar!

Als ik reis, begeef ik mij het liefst op straat. Meestal slenter ik maar
een beetje rond. Geef mijn ogen goed de kost, maar het blijft doel-
loos. Wel noteer ik alles wat mij invalt, opvalt of ontroert.
Liever zit ik ergens buiten op een stoeprand dan ergens binnen. Pas
als het echt te heet is, zoek ik het koele café.
Sommige cafeetjes hebben iets wat aantrekt: de voorgevel ontbreekt.
De houten schotten zij opzij gezet, zodat je een goed overzicht hebt
op het straatbeeld of nog mooier: op een rustig plein.
Rustig vanuit je comfortabele stoel, nippend aan een glaasje, zie je
de wereld in een notendop voorbij schuiven. Op dat moment is het
nergens mooier.
Ik denk niet dat mijn observaties neutraal zijn. Er is vaak sprake van
interactie, ik zoek dat vaak op. Het is mijn tweede natuur.
Overal ter wereld waar ik me vertoon, bescheiden opgesteld of niet,
verbaas ik bewoners en passanten met mijn wijzende vinger.
Altijd wil men weten waar ik vandaan kom, ze kunnen het niet spon-
taan raden. Meestal denken ze dat ik uit een buurland kom. Die con-
clusie is gebaseerd op de gedachte: kijk, hij lijkt op ons, maar toch
is hij anders…
Soms denk ik wel eens dat mensen daarom van mij houden: ik lijk
te veel op iets wat ze al kennen van zichzelf.
Het wordt tijd daar iets aan te doen.