Zo veel

Schilder in het zonlicht, 1984, bewerkte foto

1984_schilder in zonlicht_bf

Andere tijden

Door de prachtige volle zomer moest ik vaak denken aan andere
tijden. De zorgeloosheid, groei en vleugels lagen nooit plat. Als
ik lachte zagen mijn tanden er nog gezond uit. In de liefde baarden
we ons tot dierlijke wezens. Zonder alcohol kon de wereld goed
draaien. Sarcastische opmerkingen maakten andere mensen,
wij niet. Wij deelden het goede, maakten een andere aarde. Iets
was nooit zo dom als het er uit zag, treinen stopten immers nog
op tijd.
Vaak stond ik als een halve Van Gogh in de zon te schilderen. De
wind woei geruststellend om de oren. Staand in het landschap
voelde het soms zo heftig alsof ik een vogel had ingeslikt: ik sloeg
mijn vleugels wijd uit, deed mijn zweefvlucht.
Als tegenpool denk ik nu aan iets wat me overkwam toen ik vier
jaar was. Ik droomde dat het sneeuwde op mijn verjaardag in de
maand februari, terwijl niemand me had vertelt dat er een kans
bestond dat het die nacht werkelijk zou gaan sneeuwen, het had
de hele nacht wel kunnen regenen. Ik werd wakker en de hele
wereld was zo wit als mijn vier jaar oude huid.
Dat was de eerste keer dat ik dacht dat ik de wereld kan veranderen.
Wat een genot!

Helaas is alles nu anders, dat is de schuld van de zon en een beetje
van deze tijd. Nu omvat ik de tijd met mijn rondingen. Oneindigheid
is een lastig recept. Ik wil zoveel en nog meer, meer, meer.

Moe

Bescherming, 1980, bewerkte foto

1980_bescherming_bfk

Plaats voor moeheid

Hier zijn we dan, los van de spinnende wereld.
Hoe zijn we daar gekomen?
We staarden in de sterren, trokken een kaart, lieten los en toen
waren we daar. Er was niemand thuis. Wel zo rustig. Wij maken
deel uit van het geheel, zei ik nog tegen mijn opgetilde hond. Ik
zie nog zijn verbaasde ogen. Iets in hem zei mij dat we moesten
dollen in dit kale huis, maar we waren te moe, er gebeurde niets.
We waren moe van ons leek het wel. We wilden dromen van een
taal die we niet spraken. Dingen smeden, dingen uitspreken is
altijd leuk. Je moet er alleen de energie voor hebben en nu zijn
we te moe.
We zijn al ver gekomen. Ver van de bekende wereld, ver van de
veelvuldige oude zonnen. Waarschijnlijk zullen de woorden straks
wel aan de hemel verschijnen, bij wijze van groet.
In het samentrekkend duister zie je lang niet alles. We zijn aan
het pauzeren en lopen niet meer weg. Misschien kunnen we nog
wat stof onderzoeken of alvast een mooi verhaal bedenken. We
hebben samen een goede mix, praten niet over koetjes en kalfjes.
Kun je me horen? vroeg ineens iemand uit het duister.
Dat was een vraag die op een antwoord aast. Ik zet de lamp aan
en zag een vage belofte zitten. Die had het duidelijk moeilijk. Hij
zat te zuchten en te steunen en leek wel verstijfd te zijn in het
midden van zijn lied.
Ik zei: vertel eens iets over het kleurenspel, waarop hij luid jam-
merde: het zijn allemaal coulissen…alles is nep.
Dan zijn wij mottengezelschap, kraaide ik verder. Mijn hond deed
één oog open, vond het wel grappig. Kijk, vervolgde ik, wij leven
met de vensters vol blinde teksten, wij klagen over de donkere
nacht, maar waar is de blik van het kind gebleven?
De vage belofte beaamde het half snikkend, verviel weer in zijn
eindeloze klaagzang en deed de deur dicht met een: Het zwart
van de nacht is niets anders dan de kleur van de doden die naar
ons kijken…
Dat doen ze omdat ze de tint van overrijpe pruimen willen ont-
houden, wist ik daarop weer.
Ineens waren mijn hond en ik niet meer moe en stapten op, op
de woorden van een tijdelijk populair liedje. Dat loopt lekker.
Nog vreemder: de droom spatte uiteen, een lepel viel op de vloer,
wolkenvelden spitsen uit het westen.
Deze dag zou niet middelmatig zijn.

Nachtzucht

Nap, 2013, boek 109, pagina 51

2013_b109_p51_nap_k

Verdiende rust

Hij keek op zijn klokje. Er waren nog geen tien minuten verstreken.
De stilte in de kamer nam toe. Hij deed zijn ogen dicht, je zelf
steeds aankijken is heel vermoeiend. Je krijgt snel genoeg van
jezelf.
Lange zucht.
Hoe overbrug je jezelf? In vrijwillige stilte?
In een automatische reactie sloot hij zijn mond en ogen, keerde
zijn lange lichaam op de zij. De stilte was nu helemaal hoorbaar.
Met een klap viel hij in slaap. Middagdutjes doen meestal wonderen.
Kort daarop voelde hij de kamer voelbaar verdikken. De lucht hing
zwaar op zijn oogleden. Nu niet spreken, nu stil zijn en niet bewe-
gen, droomde hij. Hij hield daarbij zijn buik in, misschien zou zo
zijn overtollig vet wel wegslinken… in je leven doe je niets anders
dan op je zelf teren, eerst het vet, daarna de rest.. .mensen zijn
keurige kannibalen…we teren op onze voorouders… we laten alleen
onze stront na… nee dat is het niet… ik niet.. .ik laat kunst na, dat
is mijn taal… ik blijf altijd rijk… ik denk dat ik nu geschiedenis maak
en kan dus nooit verdwijnen… grapte hij ironisch dromend door.
Toen spatte de luchtkubus uiteen en werd hij met een schok wakker.
Eindelijk was alles voorbij, hij begon zachtjes met zichzelf te spreken.
De kwetsbare stilte piepte door de kamer.
Lange zucht.

Zacht

Stam, afstam, 2013, boek 109, pagina 74

2013_b109_p74_stam-afstam_k

Het spel

Op de dag dat de grafstenen werden schoongemaakt scheen de
warme zon, hoewel de wind noordoost was. De vochtige lucht
maakte dat ik behoorlijk zweette. Er waren meer oude mensen
die hetzelfde deden. Oude mensen poetsen grafstenen van hun
familieleden. Plantten er bloemen rondom en praatten daarbij
over ditjes en datjes. Het maakt hun rustig.
Ik heb het vaak gezien bij een plek waar ik lang geleden woonde,
het kerkhof was min of meer mijn buur. Er hing altijd zo’n vredige
geur. Men leunde rustig op de schep om even uit te rusten, een
sjekkie te draaien. Vogels maakten de muziek.
Vaak dacht ik na over die vreemde tekst RUST ZACHT. Hebben die
doden dan een keus? vroeg ik me af. Nooit staat er een verwijten-
de tekst op een graf, altijd dat berustende. Mensen zijn blijkbaar
bang voor harde teksten.
Je zou er zo een liedje over kunnen schrijven. Over het verlangen
dat er niet meer is, omdat het bloed niet meer stroomt of kolkt.
Alle liedjes gaan over de liefde min of meer. Liefde lijkt het meest
belangrijke terwijl je niet zonder bloed of adem kunt. De adem zou
meer zijn tanden moeten laten zien, niet zijn zwakke rug. Het bloed
zou sneller moeten koken.
Ondertussen op het kerkhof:
Tussen de dikke takken van de sparren door trok de zon zijn stre-
pen. Een beheerder maaide het laatste gras. Vogels hipten na.
Katten likten vrijelijk hun gezicht. Een bloedend hart telt pas mee.
Daar moet je naar luisteren.
Grrr, ergens daar.

Aquarel

De tranen van de zon, 2013, boek109, pagina 41

2013_b109_p41_tranen vd zon_k

Zinnige zon

Een meisje maakt van de zon een schildering, een aquarel. Ze
doopt haar kwast ruim in het water, plenst het rode blokje verf
flink nat en maakt een zon van limonade op het papier. De zon als
zware tomaat. Zo zwaar dat hij van de tak af dreigt te vallen.
Alles groeit door in de verftekening. De tomaat valt niet, is nog
niet rijp genoeg. Ze voegt nog meer natuurlijke kleuren toe en
laat haar product aan haar jongere broertje zien. Die zegt na-
tuurlijk dat een zon niet rood is maar geel. Broertjes weten altijd
beter, ongeacht hun leeftijd en zijn daar door juist zo beperkt.
Het meisje is niet onder de indruk en maakt een volgend werk.
Kijk zegt ze tegen haar ongelovige broer, nu ga ik de tranen van
de zon schilderen. Hij verwacht dat ze nu een flinke regenbui zal
gaan schilderen, maar ineens groeit er een bloeiende gouden
regenboom op het vel papier. De gele bloesems zijn de tranen van
de zon, legt zus uit.
Vreemd genoeg is het broertje nu wel stil en zelfs wat verbaasd.
Hij ziet in de bloesems alle liefde voor zijn zus. Veel en kleurig.
Het ontroert hem. Hij wil de gele bloei voor haar plukken om er
een mooi kransje van te vlechten. Dat zal haar vast blij maken.
Toch bedwingt hij zijn verlangen om te plukken en na een tijdje
ziet hij de bloesems verwelken, bruin worden. Akelig. Hij krijgt
een grote, pijnlijke schok.
Het meisje kliedert rustig door, ze weet van niets, ze zingt van
binnen. Verstrooit neemt ze een slok van het kwastenwater, merkt
niets van haar vergissing. Het was de eerste keer dat ze kleuren
dronk.
Ze staart ineens in de ogen van de zon.

Donker

Nachtneger, 1997, bewerkte foto

1997_nachtneger_bf

Zwart werk

Eeuwen oud is het beeld een neger in de nacht zie je niet.
Dat stamt natuurlijk uit en andere, koudere wereld. Blankenpraat.
Het doet me denken aan een oud kindertijdrijmpje:
Tien kleine negertjes.
Een kinderversje om je taal te ontwikkelen, waarin na elke strofe
een negertje verdwijnt.

Tien kleine negertjes gingen uit eten langs verre wegen.
    Eén stikte in zijn drankje – toen waren er nog negen.

    Negen kleine negertjes praatten tot diep in de nacht,
    Eén kon niet wakker worden – toen waren er nog acht.

    Acht kleine negertjes kwamen op een eiland aangedreven,
    Eén zei, dat hij niet verder wou – toen waren er nog zeven.

    Zeven kleine negertjes kapten hout met een kapmes,
    Eén sloeg zichzelf in tweeën – toen waren er nog zes.

    Zes kleine negertjes hielden een honingbedrijf,
    Eén werd gestoken door een bij – toen waren er nog vijf.

    Vijf kleine negertjes kregen met het recht gemier,
    Eén kwam terdege in de knoei – toen waren er nog vier.

    Vier kleine negertjes gingen naar zee en zie,
    Eén rode haring verzwolg er een – toen waren er nog drie.

    Drie kleine negertjes gingen naar Artis mee,
    Eén grote beer drukte er een fijn – toen waren er nog twee.

    Twee kleine negertjes gingen naar het zonnebad heen,
    Eén schroeide de zon een gat in zijn bast – toen was er nog
    maar één.

    Eén klein negertje bleef helemaal alleen.
    Hij hing tenslotte zich maar op – dus bleef er toen niet één.

Er bestaan varianten van dit rijmpje, het loopt ook wel eens
positiever af, bijvoorbeeld:

    Dat ene kleine negertje
    Dat had je moeten zien
    Dat trouwde met een negerin
    Toen waren er zo weer tien

Zulke versjes mogen niet meer. Hetzelfde aftelthema zie je soms
in een andere vorm terug, zoals in een film:

Een film speelt op een eilandje voor de Engelse kust.
Tien personen krijgen een uitnodiging van een vage kennis om
een weekend in een landhuis op het eiland door te brengen. Op
de eerste avond krijgen de tien gasten via een grammofoonplaat
te horen dat ze stuk voor stuk worden beschuldigd van een
misdaad. Meteen daarna valt de eerste gast dood neer.
Als een aantal uren later een tweede gast dood wordt gevonden
slaat de angst toe. Er is een moordenaar en omdat ze slechts met
z’n tienen op het eiland zijn moet één van hen de moordenaar zijn.

Hoe dit afloopt laat zich raden. Zulke dingen beleef ik nooit.

 

Beller

Open mind, 2000, bewerkte foto

2000_open mind_bf

Doodlopend straatje

Ik zal je vertellen wat er net is gebeurd, nog geen uur geleden.
Ik zat aan mijn bureau te werken, er werd aan de deur gebeld –
ik vertel je zo wie het was – en ik schrok me rot, want mijn bel
is nogal luid en plotseling. Ik stond op om naar de voordeur te
gaan, toen zag ik iets op de muur geschreven, dwars over een
schilderij. Ik slaakte een verbaasde en boze kreet en vergat
daarna de deur open te doen.
De beller bonsde daarna kort op het raam, waardoor ik nog eens
een hartaanval kreeg. De persoon zei: Doe snel open er ligt iets
op de stoep! Je moet de politie gaan bellen!
Ik keek dus even door het raam, aan de veilige kant en er lag
inderdaad iets op het trottoir. Het kon een oude hond of een vies
schaap zijn. Moeilijk te zeggen.
Zo zo, wat heftig zul je zeggen en hoelang lag dat geval er al?
Ik denk dat dat beest of geval er al drie dagen lag. Ik kom
niet zoveel de deur uit moet je weten, ik heb genoeg in huis.
Een dag of drie de pijp uit en niks merken is best lang, vind ik nu.
Totaal opgeblazen was-ie. Dat doet de natuur om iets duidelijk te
maken. Als ik nog langer had gewacht was het dier vast boven de
vensterbank uitgekomen en dan had ik het wèl gezien. Dus die
persoon had mij helemaal niet hoeven storen. En waarom belde
hij zelf eigenlijk niet de politie?
Ik deed dus niet open. Belde niemand, sloot de gordijnen en ging
gewoon verder met mijn werk.
Later bleek dat het geen dier was maar een mens, las ik in de krant.
Er misten wat menselijke delen, vandaar dat ik dacht dat het een
beest was. Toch wel wat vreemd zo midden in de stad.

Beoordeling

Achter de schermen, 1998, bewerkte foto

1998_achter de schermen_bf

Verklaring

Hij wil zo graag grondig nadenken, maar is vaak snel afgeleid.
Alleen een simpele verklaring is niet genoeg, dat is net zoiets als
winkelen, een soort biecht.
Al zijn verlangens liggen eigenlijk open en bloot voor het grijpen,
maar hij is te bang voor de open zenuw pijn. Dus zorgde hij liever
voor anderen, hij beschermde ze tegen hun werkelijke honger.
Machtsstrijd gaat vaak tussen de perverse genoegens van twee
mensen. Pardon, ik had dat, zeggen ze dan tegen elkaar. Ze willen
beide tegelijk eigenaar zijn en dat kan niet. Ik wordt daar verveeld
van en haak gelijk af, vind het zonde van mijn tijd.
Ik weet: je wordt gekeurd.
Men beoordeelt, men kiest.
Je kiest natuurlijk altijd zelf, je bevingert je dol, wijst af, vindt iets
te veel of juist te weinig op een ander moment. Je bedenkt iets en
de ander moet dat dan maar kopen. Het is een spel.
Het spel is meestal van een magere kwaliteit als het niet jouw soort
is. Jouw aangewezen plek moet goed genoeg zijn voor anderen,
anders hoepelen ze maar op. Per directo!
Zelf deed ik lang aan een vorm van Altruïsme: het geven en ont-
vangen zonder tegenprestatie. Nu ben ik misschien meer de kant
op gegaan van Wederkerigheid: ruilen en delen op basis van weder-
dienst.
Waarschijnlijk is dat gewoon een menselijke groei.
Minachting zal nooit in mijn mondhoek hangen, daar ben ik te in-
levend voor. Ik ervaar alles als iets moois.
Er zijn dagen dat ik verlang naar dat ene… dan loop ik ergens bin-
nen en daar is het dan. Men heeft het voor mij bewaard, apart ge-
houden. Dan word ik helemaal blij, omdat de duizelingwekkende
chaos voorbij is. Ik heb mijzelf even terug gevonden.
Daarna komt meestal de teleurstelling van bedrog.

Gevoelig

Schrijver, 2002, acryl, 30 x 40 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Soort leven

Achter het uiterlijk vertoon van zelfverzekerdheid vinden we een
gevoelig en verlegen mens. De schrijver legt in zijn boek eindelijk
zijn masker af.
Hoe beschrijf je een veelbewogen leven?
Hij begint goed: ik ben gezond geboren en mijn familie was nor-
maal. Als er iemand niet normaal was, was ik het. Niet normaal
omdat ik te gevoelig was. Iedereen is niet even gevoelig.
Even later: ik ben altijd vrolijk geweest, moet ik zeggen, ik was
een heel levendig kind. Het leven ontplofte pas tussen mijn
vingers doordat ik door mijn ouders vals werd beschuldigd.
Voortaan was ik alleen, ik splitste me in tweeën.
Hoe zag je je ouders daarna?
Schrijver (S): aan tafel, bij het eten. Mijn vader zat aan het eind
van de tafel, mijn moeder aan het andere eind, tegenover hem.
Samen eten was belangrijk geloof ik, het moest de indruk wekken
dat alles klopte waarschijnlijk, maar niks klopte.
Waarover werd er bij jullie thuis gepraat?
S: Eigenlijk nergens over. Ik kan me nu niets herinneren. Er was
een zekere afstand tussen mijn vader en moeder wat mij hinderde.
Mijn vader was behoudend, mijn moeder was ergens altijd op zoek
naar verandering. Dat laatste bleef bij pogingen, niets lukte echt.
Zijn je ouders uit liefde getrouwd?
Ja, uit liefde, dat moet wel, anders is het niet te verklaren. Maar
hun huwelijk was nooit zo gelukkig. Ze konden niet zonder, niet
met elkaar. Ze werden beide ontevreden, eenzelvig.
Had je al vroeg belangstelling voor literatuur?
Ja, ik las veel. Ik las vooral stapels geïllustreerde boekjes. Kreeg
er nachtmerries van door mijn te wilde verbeeldingen. Ik was zo
overgevoelig dat ik er ziek van werd. Toen mocht ik niet meer lezen
van de dokter, terwijl de ziekte aan logica lag. Ik zag alles in mijn
leven niet op een normale manier. Nog steeds trouwens. Ik begon
op een bepaald moment te slaapwandelen en werd steeds op tijd
vlak voor het open raam wakker. Mijn zintuigen slapen nooit.
Viel je nooit op straat?
Nee, ze haalden me bij het raam weg en stopten me gewoon weer
in bed terug en ik sliep verder. De volgende dag wist ik er niets
meer van, is mij verteld.
In die zelfde tijd ontdekte ik mijn seksualiteit, ik fantaseerde dat
mijn moeder een minnaar had. Het wond me op. Ze deden dingen
die ik niet kon weten.
Had je moeder veel minnaars?
Wie weet. Misschien wel, misschien niet. Ik heb het vaak in mijn
boeken beschreven, dus ik zal wel iets gezien hebben. Die mannen
waren altijd sportief, aardig, bescheiden.
Wist je vader ervan?
Mijn vader was levendig oud, ontkende alles wat zorgen gaf. Als hij
het had geweten, had hij het zeker voor zich gehouden.
Vond je dat normaal?
Nee, voor mij is niets normaal. Dat is mijn gave.

Misverstand

Deurkruk, 2013, boek 108, pagina 33

2013_deurkruk_bk108_p33k

Rare droom

Het was nog vroeg, ’s ochtends om half zes, de bel ging de klingel
bel en nog een keer. Vijf agenten stonden op een stoep, de zaklan-
taarns gevaarlijk in de aanslag. Ze smeten hem in een hoek, haalden
alles overhoop. De vrede van het huis sprak ineens rare taal.
Hij verzette zich niet, voelde zich niet schuldig.
Een smeris beet hem smerig in de nek. Hij werd afgevoerd.
Later bleek het een foutje te zijn, natuurlijk een foutje, dat is iets
gewoons voor hun.  Een klein incidentje was het geweest, hij moest
er maar niet over gaan klagen.
Waar was hij dan van beschuldigd vraag je je misschien af?
Hij had de vleespotten verjaagd naar zijn eigen woonerf en dat mag
niet. Hij had ook nog eens zijn kraag daarbij opgezet om niet gelijk
herkend te worden. Maar hoe je je ook inspant, de wind waait je
kleren met gemak weg, de regen sijpelt zomaar langs je lichaam,
je valt zomaar om als je even niet oplet en dan ben je er bij.
Tegen dit soort beweringen kun je niets inbrengen. Je kunt hoogstens
zeggen dat de andere kant niet spoort, maar zwijg liever, het zou het
nog erger maken.
Omdat het een klein misverstandje bleek te zijn werd hij naar huis
gestuurd.
Weer thuis leek alles rustig. Hij ging op de bank liggen, languit,
sliep snel in. De droom haalde hem in:
In een telefooncel staat een man te gebaren. Hij heft zijn vinger
tegen hem op. Waarschuwt met de woorden ik breek je! Maar hij
breekt niet, want hij kan niet breken, hij heeft het nooit geleerd.
Dus opent hij een deur. De kruk voelt kleverig aan. Hij zoekt een
richting en ziet in het half duister een meisje. Zij knielt snel als ze
hem ziet. Hij leunt op zijn beurt licht op zijn paraplu en weegt met
zijn hand het moment.
Een goed moment om weer wakker te worden.
Aldus.