Dankbaar

De terugblik, 2010, tekening, A4

Vreemde man

Hij was een Einzelgänger zei men. Eenzelvig, onbereikbaar.
Men praat wel meer onzin. Hij was gewoon gelukkig met zichzelf
en schreef mooie brieven voor zijn hoofdkussen:

Jij, die diep in mijn woud bent geweest en gevochten hebt met mijn
vocht, jij verdraagt mijn vluchtige dronkenschap.
Puur uit gewoonte laat jij mijn ogen iedere nacht weer sluiten.
Daar ben ik je dankbaar voor, dat weet je, want ik gehoorzaam je.
Geboren uit lichte veren en dons lig je graag onder mijn hoofd.
Soms omhels ik je of sla je in vorm.
Nooit zeg ik je naam, dat is te gevaarlijk, het zou mij wakker houden.
Jij beveelt, dus ik volg en slaap mijn slaap.

Steeds werd het briefje onder het hoofdkussen gelegd.
Altijd was het ’s morgens weg.
Klaas Vaak is een rover.

Alter ego

Zekere angst, 2008, boek 99, pagina 87

De andere ik

Een ander begrijpen is een illusie, niemand begrijpt een ander. We zijn immers
eilanden in de levenszee. Tussen ons stroomt de zee, daarom zijn we voor altijd
gescheiden. Hoewel eigenlijk iedere inspanning om meer van een ander te weten
ergens zinloos is proberen we toch. We willen een schaduw pakken.
Beter kun je tevreden zijn met wat er is. Jezelf begrijpen is al moeilijk genoeg.
In dit verband is kunst erg belangrijk: het heeft waarde omdat het je weghaalt bij
iedere waarheid. Je wordt beloond met iets nieuws en dat voelt fijn.

Over dit onderwerp hoorde ik laatst op een opening van een tentoonstelling iemand wat rond-filosoferen.
Hij wist zogenaamd niet of hij wel kon voelen, denken of zelfs bestaan. Hij was
niets en niemand of  volgens eigen zeggen heel misschien een zinloze, rond-
slingerende, onverkochte spiegel.
Ik dacht nog zijn hart is er niet bij, maar hij meende het echt. Dus vertrok ik
plotseling als een vlieg vanaf een stuk papier, ging naar buiten voor veel frisse
lucht. De witgroene lucht trok een donker en gemeen gezicht. Het zou spoedig
gaan regenen. Ik vertrok.
Buiten hoorde ik mezelf mompelen: Ik bezit mijn lichaam niet. Hoe kan ik er dan
mee bezitten?
Soms begrijp je je eigen ik niet.
Dan ben je weer helemaal  illusie.

Eindelijk rust

Gal, 2010, tekening, A4

Vreemde gedachte

Zij loopt sneller terug dan ze kan denken. Wil naar haar kamer gaan, aarzelt en
loopt door. Haar wandeling brengt haar uiteindelijk naar een park waar doodse
slaap heerst.
De steeds smaller wordende lanen laten de dode schoonheid, slaperigheid van de
stenen banken zien. Ze rilt en probeert het verdriet weer te voelen waarmee ze
over hem droomde vannacht. Ze verlangt.
Het lukt haar niet. Eindelijk rust. Ze is alleen en kalm. Dit zou een goed moment
zijn om je te bekeren tot een godsdienst, maar niets trekt haar naar boven, ook
niet naar beneden. Ze bestaat en dat moet voldoende zijn.
Eindelijk rust, ja een rust, een grote kalmte, zachte en nutteloze rust. Het lijkt
alsof alle gelezen bladzijden werkelijk leeg gelezen zijn. Er is niets meer te zien.
Alles is vage schemer. Iets omringt zichzelf met zichzelf.
Zij is een dromer. Zij heeft het geld om een dromer te zijn. Haar triestheid is
omringt door comfort en luxe. Zij peinst ziekelijk in een voorouderlijk kasteel.
Onzichtbare butlers doen de rest, zij dragen zorg voor het huis en voedsel.
Ineens krijgt ze een heldere gedachte: een mens mag zijn gezicht niet zien, anders
had hij op meerdere plekken ogen gehad. Misschien is je eigen gezicht zien wel
het meest vreselijke wat je kan overkomen.
De menselijk ziel moet zich voorover buigen om gebukt zichzelf in het water te
kunnen zien. Dat bukken moet wel symbolisch zijn.

Later thuis gooit ze alle spiegels stuk.
Even weet ze niet of ze nu is afgedwaald of niet meer weet hoe het moet.

Verloren blaf

Lovers, 2012, computertekening

Als de liefde liefde is

Ik droom en ben dus niet. Ik droom dat ik niet ben, gewoon voor de grap. Ik
droom dat ik eet en drink terwijl ik slaap. Ik droom voor jou. Als dat geen liefde is
dan trap ik een deur in. Een deur waar achter jij zit, zodat we voor altijd bij elkaar
kunnen zijn. Dat droom ik.
Mijn dronken oog is te sterk voor mijn koppig oog. Ik schrik er zelf van. Dus doe ik
rustig aan. Naarmate mijn oog beter ziet wordt alles rondom steeds bonter. Het
lijkt wel een driedubbele goocheltruc.
Soms voel ik me te onbeweeglijk om te kunnen verlangen, terwijl je juist zo dicht-
bij bent. Onze ongelovige ogen vliegen wild op en neer tussen angst en hoop. Pas
als we onze borst ontbloten stroomt het wederzijds geluk. We geven de maan gul
melk. Een enkele hond blaft verloren.
De volgende dag:
Alleen wat vlinders bleven wakker, terwijl de zon aan het martelen was. Hoog in
de keiharde, blauwe lucht vallen vogels quasi te pletter. Vlak voor de grond
schieten ze weer grappig omhoog. Onder een brandende muur dartelt een
insectenwolk. Romantische jagers, met hun addersogen, slaan op de vlucht.
Ergens anders is vast meer geluk.
Ik ga liggen en bouw van mijn schouders een nestje. Voorzichtig legt ze haar hoofd
erin. Een korte winterslaap volgt. We zijn stapelvee geworden. We zijn smoor in
deze glanzende hoop van de zomer.
Als de telefoon rinkelt weet je dat de winter lek geprikt is.
Over onze wimpers glimlacht ze naar mij.

Dagboek

Ongeloof, 2012, computertekening

Beter van niet

Een oude antiquair hield niet van zijn gezicht. Daarom verborg hij
het meestal met lappen. Hij stonk daardoor uren in/uit de wind.
Het was ook niet erg hygiënisch, de vraatzuchtige natuur vrat zijn
etsende weg. De slappe lappen hingen er zodoende vaak doelloos bij.
Het werd tijd dat het licht met een oorveeg zijn ogen voorgoed ging
openen. Gemakkelijk ging dat niet, de man bleek een sterke geest
te bezitten.
Toch was hij niet echt alleen.
Vele vrouwen vielen voor deze viespeuk. Hij leste menig dorst aan
te grijze borsten en beschreef al zijn veroveringen in zijn rode, zwaar
beduimeld, dikke dagboek.
Toch waste deze oudere man zich wel degelijk, met veredelde zeep,
waardoor zijn dweepzucht nog helderder werd. Als later op de dag
de dansende martelmuggen zich te goed deden aan zijn nieuwe
viezigheid, bleef hij stoïcijns strak voor zich uit kijken.
Prik mij maar volkomen lek – scheen hij daarbij te denken.
Het deed hem zo te zien helemaal niets. De muggen taaiden dan
snel af, ze hadden er geen zin meer in, de lol was er totaal af.
De buurt wist echter wel beter: verdriet gaat in golven door het
leven, nooit is het bad te diep – wisten zij – en muggen komen
altijd terug. Altijd!
Gelukkig vertelden ze hem die wetenschap niet. Het was beter
hem met rust te laten, anders zouden ze iedere dag veel last
krijgen van zijn hoge toorn. Hij kon namelijk flink fonteinen in
keurig koeterwaals en andere prietpraat.

Tijdelijk dubbel

Het gezin, 2012, bewerkte foto

Die ander

Omdat zij zichzelf was, genoot ze beetje bij beetje van het verzinsel van een
ander. Straks zou ze twee keer zoveel kunnen eten en drinken als ze durfde. En
twee keer zoveel lachen natuurlijk. Een dubbel leven heeft veel voordeel.
Heel even was zij even een ander, ze werd een lelijk dier in hemdsmouwen. Ze
was gewelddadig en drukte de ogen van anderen uit. Zomaar, zonder reden. Dat
was haar vrije natuur, zei ze dan. Daar, waar alleen de echte schaduwen en
bomen zijn, daar woonde ze. Het leven was nu even geen groot vraagteken meer.
Achter iedere twijfel werd onmiddellijk een pijlsnel punt gezet. Zij was haar eigen
geliefde tiran, die slaven lieten trillen op hun te passieve en onvaste pootjes.
Vage visioenen deden haar niets, liever was ze een warrig geheel. Verzonnen
overtuigingen, gewaarwordingen moesten hopeloos door elkaar liggen. Dat was
pas lol! Op de grond liggen en je leeg schudden door te  lachen was haar doel.

Vermoedelijk deed het tijdelijke dubbelleven haar goed.
Ook een beetje pijn.
Daarna ging ze enigszins afzijdig in het midden leven.
Haar wil rustte, er was geen behoefte meer aan, waardoor bepaalde herinnerin-
gen, bepaalde verwachtingen langzaam opstegen naar haar bewustzijn.
Klein en toch duidelijk kon je ze zien vanaf de top van een berg.