Vergane glorie

Verkleefd figuur, 2010, boek 100, pagina 30

Verschuiving

Hij was in zichzelf herrezen, als een soort nieuwe Adam. Zijn vrouw zag hem met
nieuwe ogen en al snel lagen kleren en tijd op de grond. Aan de rand van de we-
reld herrees een eeuwigheid.
Wat zij echt zo mooi vond was dat het dagdromen geen einde meer kende. Alles
leek op alles in de vochtige vormen van haar geest.
Ondertussen maakte hij nogal wat herrie. Het dierlijke in hem kwam kennelijk los.
Wanhoop, wellust en weelde werden woest. Hij was een beul in eigen gedachten
en misschien ook wel in de hare.
Pas toen de wrede wereld van de klok de uren weer aangaf doofden de vlammen.
Het kreunen, kermen, piepen, mauwen en zuchten was voorbij. De stilte werd
hoorbaar.
Verdamping is vergane glorie. De grot wordt tunnel en tenslotte sloot. Algen zijn
opnieuw haren. Zijn bulderende bas blaft niet meer. Als een kip zonder kop zijn ze
alle kleine woordjes vergeten. Wat rest zijn de brandende probeersels.
Het bed is weer een dommig ding.
Het is zondag. Tijd om een ingezonden brief te schrijven.
Niets daarvan. Alleen verkreukelde proppen vullen de prullenmand.
Hij zwijgt na deze verschuiving.

Hij/zij

David, 2010, tekening, A4

Fictief terug

Hij:
Ik kom net terug van mijn zuster, het is al laat, ik ga meteen naar bed, ik ben
geradbraakt. Ik was blij met je belletje en vond het jammer dat ik je niet echt zag.
Maar waarom schreef je me niet?
Zij:
Morgen wacht ik op je in ons café. Ik zal werkelijk goed gehumeurd zijn en leuk.
Je komt toch? Het is niet dat ik niet van je houd, wees niet verbaasd als er geen
briefje van mij is. Ik wacht graag en dan is het te laat.
Hij:
Ik geloof je. Uiteindelijk is papier ook maar papier en beetje bij beetje zegt mijn
verstand dat ik niet zo ongeduldig moet zijn. Een dag zonder post is een dag niet
geleefd. Ik zie je nog de straat uitlopen zonder dat je achterom keek. Wat ben je
wreed. Ik zou zo graag een wandeling met je willen maken.
Zij:
Wat zullen we nu hebben? Ik zeg alles met mijn eerlijkste ogen en dat moet vol-
doende zijn. Als je me niet meer wilt wil je het dan zeggen?
Moet je horen, ik ben heel erg, maar dan echt heel erg toegewijd aan je. Denk
daar liever aan. Vertrouw rechtstreeks op mijn oprechte liefde voor je.
Hij:
Je maakt me meer dan gelukkig. Vandaag is het precies een maand geleden dat je
me je foto stuurde. Ik kan mijn blijdschap nog niet op. Ik heb nu het volste ver-
trouwen in je. We hebben elkaar tenslotte al vijf keer gezien.
Het komt goed als het al niet goed is.
Dat is waar ook, het schiet me net te binnen dat ik morgen….ach, laat maar, het is
niet belangrijk. Ik zie je morgen in ons café. Ik ga nu echt naar bed.
Zij:
Doe dat. Duizend maal pardon dat ik je lastig val. De veer van de oude gedachte
die ik in mijn hoofd heb is gesprongen en mijn verstand, dat toch al niet bestond,
deed even tr-tr-tr-tt-rrrrr.
Ik ga ook slapen, precies op het moment dat ik het zeg.

Minstreel

Rood hoofd, nastudie, 2010, tekening, A4

Vreemd

Een mens laat zich graag likken door licht en geluid. Als je daar bij stilstaat is dat
op zijn minst vreemd. Vooral omdat één oog al diep in de huid kan boren.
Dat laatste is immers nodig om in de diepte van hart en nieren te komen. Je moet
het proeven om geen ijspegel voor elkaar te blijven.
Zijn lege, gouden kaken vingen niets meer op. Hij schaamde zich omdat hij niet
goed had opgelet en was gefotografeerd tussen dronken vrouwen. Wat een mens
al niet moet ondergaan! Rood werd dus het hoofd.
De mens is iets wat nog begonnen moet worden. Overwinningen en zegetochten
krijg je niet zomaar cadeau. Dus haalt hij zijn neus uit de vuilnisbelt en wordt later
een held door tegen de vrouwen te zeggen dat niet vet vlees goed vlees is.
Zij zijn al te graag slank en struikelen niet over zijn geminstreel. Hun zachte, roze
buiken gaan er hemels van glimmen en zetten vol op.
Maanden later blijkt de zon een natte neus te hebben. Onverwacht baren ze hun
kind. De hartlijn kent nauwlettend de melkweg.

Oud verdriet

Schraalhans, 2012, computertekening

De brieven

Beste Lucy,

Meeliften op de tranen van oud verdriet, zo zou ik je laatste werk omschrijven.
Tegelijk vond ik het ook een mooie zin. Wat zou het eigenlijk betekenen?
Misschien vind je mij een pratende dode steen of gewoon een mopperkont.
Dat kan en mag. Ik mag ze beide even zeer en ben geen watje.

Hartelijke groet, Kees.

Beste Kees,

Ik was even weg, ik bedoel niet echt weg, maar andere dingen aan het doen.
Bij jouw rotsen is mijn heuveltje natuurlijk nietig en niks, maar dat komt doordat
rotsen nu eenmaal rotsen zijn. Kan je dat volgen?
Vraagje: kun je mij niet een recept geven om af te komen van mijn eeuwige getob
over wat er eerder was: het idee of de uitvoering ervan? Ik bedoel wat is nu eigen-
lijk een werk?
Misschien kun je het me uitleggen bij een etentje in Amsterdam. Waar hou je niet van?

Groet, Lucy.

Dierlijk medemens

Aardappeleters, 2012, computertekening


Boze Vincent

Draag meer vuur aan, draag meer water aan, zet de aardappelen op het vuur.
Zullen wij branden of verdrinken?
Nee, wij zullen ons buikje rond eten!
Zoiets moet Van Gogh hebben gedacht, toen hij zijn Aardappeleters schilderde.
Met intense bravoure riep hij de geesten van thuis op.
Vroeger sloegen ze met stokken, maar hij stak als een schorpioen. Hij duwde met
eigen kracht de hele lente weg door zich alleen maar bezig te houden met de
waarheid. Zijn waarheid dus.
‘Ik zal een monument oprichten voor mezelf, schreef hij aan zijn broer, ik ben
geen nietsnut en denk mijzelf te kennen. Zij die denken mij te kennen, weten ook
dat ik woorden schilderachtig, karakteristiek en krachtig dierlijke instincten van
mijn medemens kan optekenen’.

Terug naar de Aardappeleters:
Zij haalden de zon naar beneden, het is donker.
Zij namen bezit van het licht zelf. Zij hadden het vuur.
Zij zetten de dampende aarde in beweging.
Toen het werk klaar was zeiden de mensen dat het een pleidooi van een gek was.
Van Gogh wist wel beter en bleef gelukkig enthousiast. Hij pestte de mensen
terug door te zeggen: allen zijn we dood, alleen ben ik ontkomen, alleen ik ben
over. Nu kan ik alleen mijzelf liefhebben. Ik zal de wereld omarmen en de wereld
mij. Mijn meest gevoelige zenuwen zijn niet aangetast. Ik sta open, ik voel het. Als
mijn innerlijk als een glas troebel water is laat ik het staan zodat het weer helder
wordt. Het bezinksel op de bodem, dat zijn jullie.

De zon

De late reis, 2012, computertekening


Af en toe

Soms weet je het zeker: je draaft maar wat door in je eigen bedrijf.
En als je piepertje je niet oppiept in je borstzak, grabbel je maar wat door tot je er
bij neer valt. Ingeblikt en onverplicht krijg je vervolgens de zak.
De zak?
Ja, de zak van fluim en plof. Je kan er behoorlijk ziek van worden. De spiegel laat
dan je vaagste evenbeeld zien. Het enige wat je nog goed afgaat is verblind en
doof door het leven vegeteren.
Je zou ten einde raad moeten zijn, maar je bent zo vermagerd dat je boterzuchtig
snel het verkeerde kiest. Om aan jezelf te werken en te bouwen moet eerst de
glorie van een rijke goeroe langskomen. Die draait je dan opnieuw een loer en
maakt je nog meer kapot.
Af en toe, in een vlaag van besef, heb je genoeg gehoord en gezien en weet je de
ruïnegekte af te breken. Op weg naar de leefbare wereld klinkt al snel een nieuw
en opgewekt lied. Alle hoop en verwachting staat op scherp.
De zon doet de rest en maakt van jouw god en een andere god.