Beetje misselijk

Oud nieuws, bewerkte foto, 2012

Filosofische notitie

In mijn agenda staat: handelen is uitrusten.
Is dat zo? Het is waar, geen enkel probleem is oplosbaar. Het wezen van een
probleem is dat er geen oplossing is. Iets zoeken betekent dat er iets niet is,
anders zoek je niet. Denken is dus niet kunnen bestaan. Lekker dwars!
Zulke uitspraken kunnen je vermoeid maken, omdat je het bijna snapt. Die
geestelijke vermoeidheid is gewoon niets anders dan ongeduld. Het voortdurend
wegrukken uit je gewenste werkelijk voelt dodelijk, maar is het niet. Het is een
simpel genot van je hersenen, zij vieren feest. Zij vertellen je dat je ergens aan
lijdt, dat je iets mist waar je naar verlangt. Een ander stuk zegt dan ook nog dat
het lijden eigenlijk geen lijden is maar creativiteit. De samenstelling van je angst
dicteert. De onbestaande herders doen ongevraagd hun werk. De ziel heeft als het
ware spierpijn, waardoor je je wat misselijk voelt.
Een dichter schreef ooit: ik ben misselijk uit begeerte. Dat vond ik een mooie zin.
Daarom heb ik hem onthouden.

Zo heftig is mijn leven niet. Ik wil daarom misschien ook schrijver zijn. Graag wil ik
wonen in een overmaat aan vale, donkere stiltes. Daar dondert het heerlijk en
plotseling op een eerlijke, haastige manier. De mechanische echo die daarop dan
volgt, daar lust ik wel pap van. Ik zal bij herhaling net zo onaangekondigd met mijn
ogen veelzeggend gaan knipperen, terwijl de ademhaling tegelijk nogal zwaar is.
De glazen stolp van mijn leven tot nu toe kan op dat moment spontaan uiteen-
spatten.
Dit alles in de waarschijnlijke zin.
Ondertussen ben ik een soort speelkaart, een oude, onbekend van kleur voor een ander.
Het spel is nog lang niet zoekgeraakt.
Ik ken mijn waarde. De fictie vergezelt mij als mijn schaduw.
En nu wil ik slapen.

Tweevoudig

Rode hand, bewerkte foto, 2012

Ondergang

Hij komt maar niet over zijn tweevoudigheid heen. Zijn verstand wil niet groeien.
Ondertussen knaagt het volwassen worden allang aan de rand. Af en toe heeft
hij zelfs een briljante gedachte. Het maakt hem dan even bijzonder.
Tweevoudig?
Iedereen kent dat wel, we bestaan uit intelligentie, die groot kan zijn, en de
domheid van onze inferieure onervarenheid. Pas als je volwassen wordt en
minder boos, voltrekt zich de eenwording in ons. Enkelen kunnen of willen dat
niet bereiken.
Geen enkele gedachte kan ingang vinden als ze alleen gevoed wordt door dom-
heid. De massa, zeker zijn massa, doet zo. Per definitie is collectief denken dom,
niets passeert dan de slagboom omdat er geen tolgeld is. Hij blijft dus steken in
het lompe handelen van de jeugd. Onervaren is een ongekend woord.
Dus is hij bokser geworden. Je ziet het aan zijn neus. Zijn hoofd duizelt nog weken
na, het gevecht laat niet los. Dat hij zo dom verloor zit hem dwars. Hij gleed uit
door zijn zweet en ving een rake klap op. Je hoort niet te verliezen van zo’n kas-
plant, zo’n minkukel.

Berusten is zich onderwerpen en overwinnen is berusten. Verslagen worden is op
zich niet erg, elke overwinning is een gotspe. De overwinnaars verliezen altijd alle
eigenschappen van onvrede met het heden.
Zij die tevreden zijn hebben geen overwinnaarsmentaliteit. Alleen degene die
nooit slaagt overwint. Het beste kun je dus altijd waardig afstand doen.
Zoiets?
Ik voel nu het rode handje al meppen…..en suizebol de wijde wereld in.

Vergane glorie

Verkleefd figuur, 2010, boek 100, pagina 30

Verschuiving

Hij was in zichzelf herrezen, als een soort nieuwe Adam. Zijn vrouw zag hem met
nieuwe ogen en al snel lagen kleren en tijd op de grond. Aan de rand van de we-
reld herrees een eeuwigheid.
Wat zij echt zo mooi vond was dat het dagdromen geen einde meer kende. Alles
leek op alles in de vochtige vormen van haar geest.
Ondertussen maakte hij nogal wat herrie. Het dierlijke in hem kwam kennelijk los.
Wanhoop, wellust en weelde werden woest. Hij was een beul in eigen gedachten
en misschien ook wel in de hare.
Pas toen de wrede wereld van de klok de uren weer aangaf doofden de vlammen.
Het kreunen, kermen, piepen, mauwen en zuchten was voorbij. De stilte werd
hoorbaar.
Verdamping is vergane glorie. De grot wordt tunnel en tenslotte sloot. Algen zijn
opnieuw haren. Zijn bulderende bas blaft niet meer. Als een kip zonder kop zijn ze
alle kleine woordjes vergeten. Wat rest zijn de brandende probeersels.
Het bed is weer een dommig ding.
Het is zondag. Tijd om een ingezonden brief te schrijven.
Niets daarvan. Alleen verkreukelde proppen vullen de prullenmand.
Hij zwijgt na deze verschuiving.

Hij/zij

David, 2010, tekening, A4

Fictief terug

Hij:
Ik kom net terug van mijn zuster, het is al laat, ik ga meteen naar bed, ik ben
geradbraakt. Ik was blij met je belletje en vond het jammer dat ik je niet echt zag.
Maar waarom schreef je me niet?
Zij:
Morgen wacht ik op je in ons café. Ik zal werkelijk goed gehumeurd zijn en leuk.
Je komt toch? Het is niet dat ik niet van je houd, wees niet verbaasd als er geen
briefje van mij is. Ik wacht graag en dan is het te laat.
Hij:
Ik geloof je. Uiteindelijk is papier ook maar papier en beetje bij beetje zegt mijn
verstand dat ik niet zo ongeduldig moet zijn. Een dag zonder post is een dag niet
geleefd. Ik zie je nog de straat uitlopen zonder dat je achterom keek. Wat ben je
wreed. Ik zou zo graag een wandeling met je willen maken.
Zij:
Wat zullen we nu hebben? Ik zeg alles met mijn eerlijkste ogen en dat moet vol-
doende zijn. Als je me niet meer wilt wil je het dan zeggen?
Moet je horen, ik ben heel erg, maar dan echt heel erg toegewijd aan je. Denk
daar liever aan. Vertrouw rechtstreeks op mijn oprechte liefde voor je.
Hij:
Je maakt me meer dan gelukkig. Vandaag is het precies een maand geleden dat je
me je foto stuurde. Ik kan mijn blijdschap nog niet op. Ik heb nu het volste ver-
trouwen in je. We hebben elkaar tenslotte al vijf keer gezien.
Het komt goed als het al niet goed is.
Dat is waar ook, het schiet me net te binnen dat ik morgen….ach, laat maar, het is
niet belangrijk. Ik zie je morgen in ons café. Ik ga nu echt naar bed.
Zij:
Doe dat. Duizend maal pardon dat ik je lastig val. De veer van de oude gedachte
die ik in mijn hoofd heb is gesprongen en mijn verstand, dat toch al niet bestond,
deed even tr-tr-tr-tt-rrrrr.
Ik ga ook slapen, precies op het moment dat ik het zeg.

Minstreel

Rood hoofd, nastudie, 2010, tekening, A4

Vreemd

Een mens laat zich graag likken door licht en geluid. Als je daar bij stilstaat is dat
op zijn minst vreemd. Vooral omdat één oog al diep in de huid kan boren.
Dat laatste is immers nodig om in de diepte van hart en nieren te komen. Je moet
het proeven om geen ijspegel voor elkaar te blijven.
Zijn lege, gouden kaken vingen niets meer op. Hij schaamde zich omdat hij niet
goed had opgelet en was gefotografeerd tussen dronken vrouwen. Wat een mens
al niet moet ondergaan! Rood werd dus het hoofd.
De mens is iets wat nog begonnen moet worden. Overwinningen en zegetochten
krijg je niet zomaar cadeau. Dus haalt hij zijn neus uit de vuilnisbelt en wordt later
een held door tegen de vrouwen te zeggen dat niet vet vlees goed vlees is.
Zij zijn al te graag slank en struikelen niet over zijn geminstreel. Hun zachte, roze
buiken gaan er hemels van glimmen en zetten vol op.
Maanden later blijkt de zon een natte neus te hebben. Onverwacht baren ze hun
kind. De hartlijn kent nauwlettend de melkweg.

Oud verdriet

Schraalhans, 2012, computertekening

De brieven

Beste Lucy,

Meeliften op de tranen van oud verdriet, zo zou ik je laatste werk omschrijven.
Tegelijk vond ik het ook een mooie zin. Wat zou het eigenlijk betekenen?
Misschien vind je mij een pratende dode steen of gewoon een mopperkont.
Dat kan en mag. Ik mag ze beide even zeer en ben geen watje.

Hartelijke groet, Kees.

Beste Kees,

Ik was even weg, ik bedoel niet echt weg, maar andere dingen aan het doen.
Bij jouw rotsen is mijn heuveltje natuurlijk nietig en niks, maar dat komt doordat
rotsen nu eenmaal rotsen zijn. Kan je dat volgen?
Vraagje: kun je mij niet een recept geven om af te komen van mijn eeuwige getob
over wat er eerder was: het idee of de uitvoering ervan? Ik bedoel wat is nu eigen-
lijk een werk?
Misschien kun je het me uitleggen bij een etentje in Amsterdam. Waar hou je niet van?

Groet, Lucy.

Dierlijk medemens

Aardappeleters, 2012, computertekening


Boze Vincent

Draag meer vuur aan, draag meer water aan, zet de aardappelen op het vuur.
Zullen wij branden of verdrinken?
Nee, wij zullen ons buikje rond eten!
Zoiets moet Van Gogh hebben gedacht, toen hij zijn Aardappeleters schilderde.
Met intense bravoure riep hij de geesten van thuis op.
Vroeger sloegen ze met stokken, maar hij stak als een schorpioen. Hij duwde met
eigen kracht de hele lente weg door zich alleen maar bezig te houden met de
waarheid. Zijn waarheid dus.
‘Ik zal een monument oprichten voor mezelf, schreef hij aan zijn broer, ik ben
geen nietsnut en denk mijzelf te kennen. Zij die denken mij te kennen, weten ook
dat ik woorden schilderachtig, karakteristiek en krachtig dierlijke instincten van
mijn medemens kan optekenen’.

Terug naar de Aardappeleters:
Zij haalden de zon naar beneden, het is donker.
Zij namen bezit van het licht zelf. Zij hadden het vuur.
Zij zetten de dampende aarde in beweging.
Toen het werk klaar was zeiden de mensen dat het een pleidooi van een gek was.
Van Gogh wist wel beter en bleef gelukkig enthousiast. Hij pestte de mensen
terug door te zeggen: allen zijn we dood, alleen ben ik ontkomen, alleen ik ben
over. Nu kan ik alleen mijzelf liefhebben. Ik zal de wereld omarmen en de wereld
mij. Mijn meest gevoelige zenuwen zijn niet aangetast. Ik sta open, ik voel het. Als
mijn innerlijk als een glas troebel water is laat ik het staan zodat het weer helder
wordt. Het bezinksel op de bodem, dat zijn jullie.

De zon

De late reis, 2012, computertekening


Af en toe

Soms weet je het zeker: je draaft maar wat door in je eigen bedrijf.
En als je piepertje je niet oppiept in je borstzak, grabbel je maar wat door tot je er
bij neer valt. Ingeblikt en onverplicht krijg je vervolgens de zak.
De zak?
Ja, de zak van fluim en plof. Je kan er behoorlijk ziek van worden. De spiegel laat
dan je vaagste evenbeeld zien. Het enige wat je nog goed afgaat is verblind en
doof door het leven vegeteren.
Je zou ten einde raad moeten zijn, maar je bent zo vermagerd dat je boterzuchtig
snel het verkeerde kiest. Om aan jezelf te werken en te bouwen moet eerst de
glorie van een rijke goeroe langskomen. Die draait je dan opnieuw een loer en
maakt je nog meer kapot.
Af en toe, in een vlaag van besef, heb je genoeg gehoord en gezien en weet je de
ruïnegekte af te breken. Op weg naar de leefbare wereld klinkt al snel een nieuw
en opgewekt lied. Alle hoop en verwachting staat op scherp.
De zon doet de rest en maakt van jouw god en een andere god.

Slappe kleur

Nachthand, 2012, acryl, 30 x 30 cm

In het licht van de nacht

Het licht had een overdreven slappe kleur gekregen, een vaal en groezelig beige.
Daardoor leek de ruimte tussen de dingen groter dan normaal. Ook klonken de
geluiden gescheiden van elkaar, maar dat had je wel mee in de nacht. Als je ze
hoorde hielden ze abrupt op, alsof er iemand was die alles afbrak. Vreemd genoeg
voelde alles wel warmer aan, wat beslist prettig was, het werd nooit een onver-
draagbare hitte.
In die atmosfeer sloten alle bloemblaadjes om een nieuwe, mooie compositie van
de ruimte te maken. Licht en kleur kunnen soms in onderling verband onverwacht
verfrissend uit de hoek komen, daar weten kunstenaars alles van.
Ik dacht ook dat de nacht alleen maar kon heersen omdat hij de dag achter zich
liet. Zonder iets te zeggen natuurlijk. De nacht is nogal donker en heimelijk.
Ik kon dat bedenken omdat ik benieuwd ben naar gevoelens en als het nacht is
voel ik meer.
Het duurt even, maar dan merk ik mijn andere gevoel. Het is een bijzonder sterk
en beminnelijk gevoel, ik ben vrij. Niets kan mij meer afleiden, het interesseert me
niet of alles nog op zijn of haar plaats is. Ik ben één met mijn tijd.
Dan komt er zomaar een soort beloning, die alleen voor mij bestemd is, aan.
Ik voel me licht gestreeld in mijn ijdelheid, maar doe of het de gewoonste zaak
van de wereld is. Wat dan volgt is een prettige wijze van zin zonder moeheid.
In het licht van de nacht ben ik de koning, dan vergeet ik zelfs mijn intellect,
omdat ik met alles leef en niet denk.
Soms denk ik dat de nacht mij bemint. Dat zal wel te dichterlijk zijn. De nacht
vindt me hoogstens sympathiek.

Hansworst

Beheerst toeval, 2008, boek 97, pag.34

Nozelhoofd

Geef mij maar het hoofd van een te pletterloper. Het onnozele ervan is dat het
geen weet heeft. Geen weet van alles rondom. Het hoofd lijkt beheerst maar is
onnozel. Ook het gemoed wil niet uitpuilen. Deze persoon bukt zich voortdurend
voorover om iets onzichtbaars op te rapen.
Een oud woord voor deze figuur is schraalhans of kaalhans. Bij hem is niks te
halen of het zou armoede moeten zijn. En wie zit daar om verlegen? Je kunt ook
maar beter niet bij deze hansworst gaan eten, er ligt niets op het bord.
Ik weet dat ik mijzelf moet schrappen voordat ik te pletter loop, hoorde ik hem
laatst nog zeggen. Maar het was al te laat. Alleen de laatste woorden bleven
hangen. Hij had zich bevrijd van zijn onnozelschap, hij zou niemand meer lastig
vallen. In de sfeer van verrukking was dit een mooi lied. Ook mooi was dat deze
dooie hans nooit het verlangen naar emotie kende. Hij mistte het dus ook niet.
Op die manier heeft hij zichzelf behoed voor veel pijn, angst, verlangen.
Hij moet veel tijd over hebben gehad, zeg ik als groot vertolker van het leven.
Kijk, ik weet hoe de liefde zijn geur verspreidt: onder de lindenboom.
Ga daar maar eens zitten. Het liefs naakt in een joppertje. En als de schemer het
lage licht van geduld prijs geeft, dan laten ijverige spinnen je het geheim zien.
Probeer het maar eens uit en mail me je bevindingen.