Diep

Jong geluid, 2010, boek 100, pagina 30

2010_b100-30_jong geluid_k

Nachtwerk

Midden in de nacht, de grensbewaking uitgeschakeld, begon zij te
zingen. Haar geluid had iets van een kleine vogel, ze piepte dun
en toch mooi. Het volume nam na wat aarzeling in volume toe, af
en toe afgewisseld met wat geneurie.  Er ontstond een kooi van
elektriciteit, waarin ik mij volkomen zwevend kon houden. Groot
geluk. Er was een bestaan buiten mij om, zonder mij. Iets wat ik
het laatst had gevoeld toen ik nog om mijn moeder riep.
Nu schoof het kettingslot zich daar een raam omhoog, omdat er
zoveel liefde naar binnen wilde. De zware bewaking was geen held
meer of juist wel: hij liet alles los. Mijn weke rozenmond broddelde
iets onverstaanbaars moois.
Soms heb je van die gelukkige momenten, soms zijn je bange voeten
in bed gebleven.
Ik druppelde van vreugde door haar zacht geluid, ik was blij dat ik
haar kon zien en horen. De stilte van laatst was totaal voorbij. Ik
verwonderde me over iets uit mijn voorbije jeugd. Ik hervond het,
had het plotseling terug.
De maan daalde op ons neer toen we ons daarna verenigden. We
vaarden zoet en elegant in een loom landschap. Als dit niet de
bladeren waren, niet de bloesems, niet de vruchten, niet de takken,
dan was dit de stam met de wortels.
Ik raakte los van iedere werkelijkheid.
Een kat sprong binnen. Een korte plof brak de betovering.

Dienaar

Loshandige architect, 2015, boek 113, pagina 65

2015_b113_p65k

Gave

Daar gaan wij, op de tast van de fantast. We gaan gewoon de diepte
in. Omdat wij dat willen. Ons gezelschap is samengesteld uit personen.
Wij moeten wel, hebben geen personeel. In de rust van afzondering
maken wij veel lawaai, soms wat tumult. Wij wenden ons af voor de
stervende wereld van gister, noemen het liefde voor het vak.
Zonder ons is het huis een haleluja-bunker, waar de mens onder een
bommenregen sterft. Wij wenden ons af van deze domme zielen.
Geheel beveiligd houden wij onze handen en ogen droog, wij wensen
te denken, te sluimeren en fluisteren het daarna anderen toe. Het is
een grote gave, zonder ons houdt de wereld op, zij woekert weg.
Dwars door de verwarringen van de waan zijn wij uw geheime dienaar
van alle eeuwigheden, wij betreden immers geen schemerland. Onze
ideeën baden in eeuwenoude rivieren en zijn vaak kilometers lang.
Wij gieten de geest uit de verstopte fles, wurgen de worm uit de slang.
Luie geesten zullen het nooit begrijpen, zij houden zichzelf liever klein
en kunnen zeker niet snel denken.
Er is van alles, maar niet op zijn plaats. Dat weten wij, dus doen we
net genoeg: nooit te weinig, nooit te veel. Alles uit de losse hand.

Herfst

Verloop, 2015, boek 113, pagina 63

2015_b113_p63k

Verval

grote haast
het gebeurt buiten zichzelf
is is de tijd
of de noodzaak
de oude natuur
is niet besluiteloos
het gebeurt
uit gewoonte

geen enkel blad
weigert te vallen
blijven zitten
is geen optie
laat staan
de weg vragen
bladeren dwarrelen
in het late licht

aan de bosrand
verdwijnt ieder perspectief
zonder aarzeling
loopt het terug
naar ons toe
je moet luisteren
naar die natuur
wij zijn het zelf

Idee

Het zwarte gat, 2015, computertekening

2015_het zwarte gat_ct

Kaal

Het gat zegt wat het is: een gat, geen snotneus.
Levend is het woord.
Anderen zeggen dat dit misschien een slopende zomersla is of een
stuk vlieg.
Mij maakt het niets uit. Ik vergrendel mijn cabine nooit, besteed
veel aandacht aan mijn lenige geest. Ik kan bij wijze van een steen
drinken.
Andere ogen zien nooit mijn verte, ik ben er aan gewend. het is dus
draaglijk. Ik kan goed oogsten in eigen dwaaltuin en ook lachen om
hoog gezeten ideeën.
Nu bedenk ik ineens dat dit werk een afbeelding is van een verkoold
oog. Een nachtschrik doofde het ziende oog, liet de nachtuil zingen.
Voortaan zal deze persoon voor de blanke schone knielen zonder
haar te zien. Schoon en omwolkt zal zij voor hem blijven.
Toch is het leven dan niet kaal. Je kan gewoon de lichtsmid laten
komen en je hebt weer zicht.
Beelden schamen zich nooit beelden te zijn.

Vader

Wandeling, 2015, bewerkte foto

2015_wandeling_bf

Ooit

Ik zag mijzelf lopen in een ver ver verleden. Een bleke geest met
een donkere hoed diep op de voorhoofd. Onbescheiden zat de
schimmel diep in de lucht. Wat ik dacht? Dat pijn geen getal heeft.
Herinneringen zijn feitelijk ontstoken brillen. Je kan niet helder zien.
De scherven op het geleden vuur maken lichte duisternis.
Zulke gedachten krijg je bij langdurige regen, zoals nu. Door emoties
omstrengelde pijpenstelen brengen oude schaduwen terug. De vuile
was is niet in de kuil vergaan. De herinnering is een koppige ezel.
Wat moet je er mee?
Ik scharrel wat mompelend in het donker tegen de tafels en de
stoelen. Mijn vader is de laatste gast van alle schaduwen en stoffige
hoeken. Hij staat daar maar wat te staar staan en zegt: raak mij
niet aan als ik sterf!
Het wordt tijd voor de zon.
Ongedwongen springt het licht in mijn gezicht.

Gif

Handberg, 2015, bewerkte foto

2008_handberg_bf

Vaarwel

Een meester zette wat kleurvlekken op de wand omdat zij helemaal
wit was. Iets kleuren is een daad en doet er toe. Zonder kleur kan
de papegaai niet paaien. Goed gekleurd goed gekeurd.
De kleurenman staat daarbij aan gevaren bloot, men kan gaan
spotten met zijn daad. Het giftige cadmium zal altijd terugslaan.
Bij nadere beschouwing maakten de vlekken een warme hand, een
adieu, geen kleurloos lied.
Toen de schilder met al zijn vingers schilderde was zijn hoofd vol
goud, de schellen vielen hem uit de mond. Hij gaf troost aan het
beton. Het zoeklicht van de liefde heeft meer dan tien vingers aan
één hand. De verf druipt uit zijn baard.
De kunstenaar droomt wat de bezoeker ziet. Het is zijn kiekeboe
carrière. Zijn bron is vuur op het water, er is geen andere bron. Hij
houdt de bron schoon en schudt de kleuren van het onwerkelijke,
ook voor de kleingelovigen.
Voortaan wordt er gehoord, gezien hoe het leeft voor de dood.
Zo werd het verwekt, zo werd het ontdekt. Wat niet zoekt moet
worden gezocht.