Iederdier

The Plain Truth, 1987, solo expositie Voorheen Schoolholm, Groningen (uitgekraste kalk op raam)

 

1987_the plain truth groningen1987_p.t

Rondom de vensterbank

Ziehier een dolfijn. Ziehier een verlaten ziel, een iederdier.
Het zeldzaam goede van dit moment blijft onopgemerkt, ondanks
mijn zicht hierop.
Wat hier gebeurt is duurzaam en raakt nooit uitgedoofd.
Misschien is het vrij staren in de verte wel het mooiste nul-moment
van je leven. Misschien is dat het moment dat je hersens zich gaan
hergroeperen, er was even tijd, alles wat niet meer van toepassing is
wordt verwijderd. Niet definitief, dat zou zonde zijn, maar ergens
diep, ver weggestopt voor nog bangere dagen.
Deze dolfijn heeft even geen wolfshonger, zij strijkt haar gladde
lichaam glibbersoepel. Een miezerig bootje voert al haar gedachten
weg in een wellustige, woeste oceaan. Dolfijnen kunnen fijndenken.
De vlezige kleur van de hemel maakt alvast de nomade van de
liefde wakker.
Ik ben hier een starende man en getuige van het onverholene.
Later zal ik er over vertellen. Niet nu. Mijn stem is nog niet levend.
Nu blijft nog even nu.
Of was het toch al toen geworden?

Herinnering

Familiegeheim, 2005, boek 87, pagina 55

2005_b87_familiegeheim_p55

Egovriend

Ik weet niet waar mijn huis en tafel volgend jaar staat om deze tijd.
En dat is maar goed ook, zo blijft het leven vol verrassing zitten en
kraait de haan niet naar zijn doos vol treurnis.
Liever laat ik de wakkere knuppel waaien in het hoenderhok.
Het dak en de muren stromen vanzelf een keertje weg om ergens
anders weer met veel beringde handen iets nieuws op te bouwen.
Soms word ik in mijn oude ik opgeblazen wakker uit een droom van
de laatste zware loodsen. Ik tril dan nog een kwartiertje na en dan
weet ik niets meer van die dromen, dan doe ik mijn andere ik.
Ik herinner mij de liefde, de getekende gevechten, de eenzaamheid.
Het is verleden, sissende bloemen gingen groeien. Op mijn bevel
rijd ik verder. Ik jaag naar nieuwe letters voor mijn verhaal. Doop
me in vrije muziek. Overal stroomt mijn oog en oor. Laat nu de zomerse
lavendel maar geuren!
Ik zal de kracht van water en aarde zo goed mogelijk doorstaan.
Voor aangeschoten wieken is nu geen plaats.
Luister: ik heb honger!
Hier gaat gaat het tenslotte om: eten om niet gegeten te worden.

Nacht

Der Mahler, 1984, acryl, 40 x 60 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Kleine man

Hij weet het zeker deze keer, hij is zijn eigen reus. Hij kan een rots
als pap met één hand doen splijten.
Met die stemming gaat hij eigenmachtig op stap. De buurvrouw van
boven kijkt hem hoofdschuddend vanuit een raam na.
En als hij dan tot slot zijn vaste kroeg heeft herontdekt klont hij aan
de bar vast, terwijl hij van zijn eigen schaduw geeuwt.
Hoezo oude reus? Hij is een nachtman.
Zo de boter in een warme pan smelt, zo zal men blijven praten tot
de kroegbaas de bel luid voor het rode licht, terwijl de muziek
nog maar net in het brein zit.
Het alarm komt boven de harde muziek hard aan. Ineens wordt de
wereld zo zwart als de pit van een net uitgeblazen kaars. Het volk
loopt op vers gesneden pantoffels weg. De reus valt tijdelijk neer en
lijkt nu meer op een weke, slappe knaap, naakt als proppen natte
watten.
Hij had net iets te veel geoefend in zijn veelvoud.
De verstilde sfeer wordt even niet meer door hem aangeblazen.
Hij is zijn eigen horizontale grondtoon geworden.
Het is lang nacht.

Stel

Namiddag, 2015, computertekenig

_2013_namiddag_ct

Zo kon het ooit

Zij had hem stil, doch hartelijk lief, zoals ze dat vroeger zeiden.
Hij was een hartendief, ook al zo ouderwets.
Dus konden zij met volle vreê recht vertrouwelijk praten of
zoiets. Speculeren met veel gevoel.
Waar? In het landhuis uiteraard.
De nacht omhulde de top des wouds.
Het paartje koutte er vrolijk op los, van heerlijk weer en de lelijke
kanten des levens. Men herkauwde het geheellijk. Wel meer dan
duizend wissewasjes passeerden het gevoelige oor zonder dat het
een rel werd.
Geld en deugd was toen o zo schaars, onverstand iets raars.
Vele complimentjes passeerden oogverblindend. Het was een waar
genot. Niemand brandde zich aan het koude water.
Later bleek dat ze in armoede stierven, omdat ze beide twee linker
handen hadden.
Daar krijg je subiet geen schatergrijns van.
Wat morgen rood,’s avonds dood!
Haar hupse gezichtje tolt een laatste minnedichje.
En de kat? Die krolt aan heur voet in den namiddag.
Komt alles toch nog goed.

Onwaar

Rode waas, 2015, bewerkte foto

2013_rode waas_bf

Toen en toen

Hij kon geweldig goed klagen. Vooral over de oude windstoten in
hun ritme van de zee. Hij kon zich geweldig opwinden, waarin wij
als toevallige medemensen opnieuw wilde windstoten kregen.
Om uiting te geven aan ons gevoel begonnen we dan ook flink te
weeklagen, liepen snel rood aan.
We zeiden dan de gebruikelijke, hatelijke woorden, slaakten daarbij
enkele diepe zuchten en luisterden ondertussen steeds naar de wind.
De gierende wind, vooral ’s nachts in het donker, vond met groot
gemak alle hoeken in het huis. Je moest je luid schreeuwend ver-
staanbaar maken.
Pas als de ochtend de wind liet liggen zag je de opwinding van de
vorige nacht overal op straat liggen. Grote aantallen vette woorden
lagen her en der in een rode waas verspreid. Je kon er geen touw
aan vastknopen.
Niet dat dat zin had, maar bij wijze van.

Ineens bedenk ik me dat dit toch helemaal niet waar was, want ik
zag met mijn eigen fantastische ogen een vrouw net nog een diepe
kreet wegslepen. Ze had geen oog voor andere objecten, laat staan
voor de ruzie van anderen.
De hele geschiedenis bracht me in een terloopse vrolijke bui.
Ik was blij met het mooie van de verandering en smolt helemaal
samen met wat dan ook.

Kunst

Goudkamer, 2015 computertekening

2015_Goudkamer_ct

Andere ruimte

De ruimte had een vaal en groezelig geel licht gekregen.
Het voelde wat overdreven die slappe, gele kleur. Bovendien werd
ruimte tussen de dingen daardoor groter en klonken de geluiden
gescheiden op de één of andere manier. Alles wat je hoorde hield
abrupt op omdat ondertussen de tijd werd afgebroken.
Toen kwamen zij en alles werd warmer, intenser, terwijl de witte hitte
zelf koud leek.
Ik stond op een kier afstand, in de andere kamer en zag hun hoop-
volle houding. Terwijl zij zo aanwezig tortelden, had ik mij meer
als bloemblaadjes in de kelk gesloten, trok me terug in verreweg
de verste blauwe hoek.
In de ontstane compositie van de ruimte kwam een ander verband
dan iets als platte vlakken. Je zag dat de felle kleuren alles braken.
Daarna deed ik de vensterluiken dicht en was de rust weer gekeerd.
Een grijnslach verdween en droogde op als het levenloze slijm van
een naaktslak. Het glinsterende snot van het subject stelde niks voor.
Kunst is een noodzakelijk idee.

Zwarte schim

Studie tot inktzwam, 2012, boek 101, pagina 52

2012_studie t. inktzwam_boek 101_p52k

Donkere fase

Kunnen vreemde dingen eigenlijk wel bestaan of is het alleen
bedoeld als een raadsel voor de zielige ziel?
Als droom en werkelijkheid door elkaar lopen is het dan wel echt
of alleen een donkere afspiegeling van een zwarte fase?
Ik zou het niet weten. De herinnering overspoelt mijn wildste
gedachte, creëert chaos. Een wonderlijk geluid blokkeert mijn oor.
Ik sluit mijn ogen kort, ben even schijndood. Daarna kom ik weer
tot lief leven en was ik even deel van een zwaar beschonken schim-
menspel.
Een akelig koude, zwarte waas neemt de diepe nacht in beslag.
Alleen zijn bollingen kaatsen nog het blinkwit van de dag.
Verloren katjes doen hun blanke pantomime. Het gebaar waarmee
ze hun uitgebloeide hoofdjes in de nek gooien is deels geheimzinnig,
deels door de natuur ingestudeerd. Soms buigt een tak diep naar de
tafel, alsof ze een gesprek probeert op te vangen.
Vervolgens beeft ze geschrokken terug, verbleekt tot het witste wit
en verstard stijf in de vaas. Daarbij hoorde je nog net een handen
wassend, zepend gebaar.
Gelukkig went een mens aan alles.

Plant

Zwarte lente, 2015, boek 113, pagina 67

2015_b113_p67k

Leven

De plant had nog het meest van een levend beeld met opgeheven
hand. Je verwachtte dat in die hand kort van te voren nog een glas
bier had gezeten, nu was het meer een rug van klei.
De winter was klaar en de lente maakte korte metten met de ruimte.
Niks bleef overtollig. Het maakte hem warm. De langzame looppas
van de kou was voorbij.
Elk nieuw geschapen beeld kon gelijk zelfstandig bestaan en raakte
snel vertrouwd met de nieuwe omgeving, werd vriend. Hij glimlachte.
Hier ben ik – zei de nieuwe plant – en er is geen ander beeld van de
dood dan een levend beeld.
Stevig bleef hij staan tussen de voortrazende vluchtigheid. De natuur
heeft een sterke natuur en begrijpt een stevig lichaam, dat zowel in
je geest als in je handen thuis hoort.
Drie geheime wachtwoorden spuwden een wachtwoord na elkaar,
zodat ze gelijk konden oversteken. Het geluid van een lekke goot
tikte ritmisch zijn weg. De wind is als honingstroop tussen personen.
Hij ademde vrij.
Vissen in de vijver kwamen naar boven, zochten zuurstof.
Een ontblote borst gaf gul melk aan de maan. Dierbaar geluk.
De ongelovigen voelden de warme lucht vol angst. Hun ogen vlogen
op, vergingen tenslotte. Lente maakt blind.

Bijbaan

The art of side jobs, 2015, boek 113, pagina 66

2015_b113_p66k

Taal

Iemand stond geruisloos voor het licht van een raam.
Wilde een dankwoord uitspreken, maar mistte klank en ritme.
De tijdelijke beginletter was te tijdelijk en zwom weg. Stabiele
massa verdween in het veld. Het klankspel was vooraf, bleef
over, associaties verhuisden constant. Openingszinnen die alleen
moeten aansporen, experimenteerden voluit. De korte A kreeg
niets met zijn aanblaas H. Het vrije woord regeerde.
Elke drummer zou nu een slag op zijn bekken geven, zodat de
solist de volgende zin af  kon maken, maar ja, er gebeurde niets,
het toeval heeft kennelijk ook zo zijn grenzen.
Wat overblijft, is het streven. Pardon, een streven.
Iemand verdween uit het licht van een raam, stond even stil in
de tijd.
Toen ging hij verder met zijn bijbaan: leven.

Sterk

Anywhere, 2015, computertekening

2015_anywhere_ct

Het tijdsgat

Huizen zonder deuren zijn huizen zonder cultuur en zonder
romantiek. In zo’n huis is echt geen plaats voor vermoeden,
er is geen in- of uitgang, alleen domme, zuurstofarme lucht.
Muren fantaseren fluisterend de saaiste roddels. Die zijn meestal
voortgekomen uit de resten van eigen chaos. Vage herinneringen
van ooit en toen. Alles is naar binnen getrokken. Het verborgene
van daarginds laat kruimelend zijn verbeelding los, is tenslotte
bijna werkelijkheid.
Het mooiste van dit gemiste vermoeden is natuurlijk de algehele
verlatenheid: de zwakte van de mens.
Als alles werkelijk achtergelaten is komen de schapen vanzelf.
Overal zijn schapen te zien en dat werkt verzachtend in het grote
tijdsgat.
Je begint je er zomaar thuis te voelen.
Sommige huizen zijn nu eenmaal onverwoestbaar.
Overal en nergens.