Berenpak

Oorsprong, 2013, schets

2013_oorsprong_k

Het gezag

Ook al wast hij zich met veredeld zeep, door zijn dweepzucht wordt
de stijfkop nooit week. Hij is uitvoerend, dienend, deze diender.
Zijn prietpraat komt uit het koeterwaals. Deze matte bezongen
waterval blijkt de filosofische hoorn des overvloed.
Met suizende oorvijgen denkt hij ogen te kunnen openen, maar de
tijd trapt daar niet in. Die waait liever als blauwe spuitfontein van
bekkens naar baden en laat daarbij het verdriet in de deingolven.
De meeste dragers hebben veel last van ingewikkelde drift.
Met striemende stembanden geselen ze de stilte, ze hagelen de
berg. Ze hebben vingers en hand ingeleverd aan het loket van de
bevoegde instantie.  Wanneer hand en vingers weer ter beschik-
king zijn beslist de nog hogere hand. Hand gaat over hand, hoofd
over hoofd. Dat zijn de regels. Dat is het spel.
Pas op voor natte vingers in de pap. Je kunt je lelijk bezeren.
Wacht tot het bevoegde loket en de nauwlettende, blauwe per-
soon erachter ongevraagd zijn hoofd op je schouder legt. Spreek
niet tegen! Ga mee in onder de duim en muizig masker. Doe desnoods
een berenpak aan.
Alleen de aan een bloedbad ontstegen bader verschijnt opnieuw
brandschoon terug in zijn paradijs.

Doler

Dubbel hand, dubbel hoofd, 2012, schets

2012_dubbel hand hood_schets_k

Het hoofd

Hij was een droommens, een doler. De werkelijke werkelijkheid
was hem niet groot genoeg. Veel te saai.
En als hij geen droommens was, was hij vaak een engel in verval.
Zijn overbeladen kop knalde rood aan van doorlopende inspanning.
De afgrond voelde niet alleen dichtbij, maar wàs ook dichtbij. Best
eng. Daarbij hingen de wolken als wolven boven de gebraden ber-
gen. Je moest echt leeuwenogen hebben om niet stekeblind te
worden door het lage, valse gebedelde licht. Onafwendbare orkanen
hoorde je verbazingwekkend snel aansuizen.
Dan is er echt geen tijd voor geneugten in de toekomst. Je staat op
springen en je slechtste masker jubelt in extase. Op zo’n moment
wilde hij zich het liefst in laten sneeuwen. Al was het alleen maar om
wat af te koelen. Waarschijnlijk zou zijn overproductie aan gloeiend
rood de verse sneeuw laten smelten, om vervolgens als roofzuchtige,
meanderende rivieren de aarde kaal te spoelen.
Zijn leven was best zwaar, tenminste zo zag hij het zelf.
Anderen vonden hem meer een weerzinwekkende vlinder zonder
vastigheid en lieten, waar mogelijk, uit religie hun baard groeien. Zo
dachten ze hun stemband uit te wissen.
De mottige spiegel wist wel beter.

Kunst

Winterzon, 2013, schets

2013_winterzon_schets_k

Hoekboek
(schets voor schilders)

verknoopt aan het anekdotische
lezen modernisten hoekboeken
maken zich klein, voelen hoger
zogenaamde intellectuele dimensie
zegt niets over ons bestaan
narratieve verhalen horen bij soms
verzamelaars slaan oprichting toe

Een nogal cryptisch verhaal zul je zeggen of gelukkig maakt de
onderliggende tekening alles enigszins goed.
Wat ik toen eigenlijk precies wilde zeggen weet ik niet meer, maar
in de basis is ergens beslist een lichte boosheid te bespeuren. Een
gezonde boosheid zou ik zeggen, want uit die boosheid groeit de
spruit die zich voortplant tot een boom.
Misschien vond ik toen en nu dat vele kunstenaars zich bedienen
van mooie geleende woorden. Ze vissen er zeeën mee leeg, om zo
hun oorspronkelijkheid te bedekken. Bereid tot het diepste, het
uiterste dekt allang de lading niet meer.
Dat soort kunstenaars hebben de adem van de haast in zich. Zij
weten niets van de lange geduldige wind, die alles vrij laat vallen
op onverwachte plekken. Nee, zij leven liever in hun stinkende
stad, waar de wegwerpwaaiers van hand tot hand gaan.
Kunst is iets wat begonnen moet worden. Je raakt in een staat van
niet-zijn.
Je kunt kunst niet strelen. Dan struikel je snel. Kunst heeft alleen
maar belangstelling voor ja, voor nee heeft zij geen aandacht.
Als de maker erachter over zijn macht zingt is het mis , bedenk ik
nu.

Stemming

Toevallige ontmoeting, 2015, computertekening

2015_toevallige ontmoeting_ct

Heel mystiek

Ze zit in een chromatische maalstroom, al is het vast van korte
duur. Ze zou zich zelf niet zo ernstig moeten nemen, daar word
je alleen maar wazig van en dan zie je geen enkele zee meer
oplichten.
Als stemmingen negatieve invloed hebben is het misschien een
idee om het bladerbos op te zoeken. Bomen kennen geen boos-
heid. Ze geven je een stortvloed aan natuurlijke omhelzingen,
ze laten je weten dat je welkom bent en dat de mensenwereld
stinkt.
Overdreven?
Ik denk het niet. Vaak genoeg, als ik mijn navelbodem heb bereikt,
troost het bos mij. Zij geven mijn verwarde takken een nieuwe
stam. Dan is het niet morgen mooi weer, maar gelijk nu al volop
zonneschijn.
Ik heb eens een boom horen zeggen dat als mensen diepe inge-
vallen wangen hebben zij neerslachtige mensen zijn. Bomen weten
veel.
Als je je warm zingt staan je wangen immers blozend bol. Dat komt
door moeder, die denkbeeldig over je hoofd strijkt en bemoedigend
ja tegen je knikt. Je mag er echt zijn, je doet er toe.
Een bos lijkt een paradijs zonder mensen.
Zo denken de sterren er ook over.

Schouder

Hand, hoofd, 2o12, computertekening

Working Title/Artist: Hanako Department: Drawings & Prints Culture/Period/Location:  HB/TOA Date Code:  Working Date: probably ca. 1908 photography by mma 2001, transparency #2a scanned by ES retouched by film and media (jn) 9_5_06

Onderweg

Het heden is eigenlijk niets anders dan een vermomd verleden.
De roestige wasteil heeft je nooit verlaten. De zachte zeep kleeft
nog aan de zinken rand.
De papieren zakken,  vol geblazen lucht , knallen nog steeds in de
ruimte om de mensen te laten schrikken. Takken klampen zich voor
eeuwig vast aan de hemel en er komt altijd een lente.
Wat bij daglicht vreemd is wacht je meestal op in het donker. Dat is
allang bekend. De tijd kookt weg. Om te leven moet je al je angsten
overwinnen.
Het zou gemakkelijk zijn van een pluchen haasje te houden. Een
haasje om mee in bed te kruipen, hem dicht tegen je aan te sussen.
Haasjes zwijgen, roeren zich niet, zijn net zo warm als jij. Hun ogen
staan vol bewondering, stil, groot. Je doet ze dicht met je warme
kinderhand.
Het beestje slaapt gelijk.
Samen zijn jullie één. Niet meer met anderen.

Dit schreef ik ergens in 2003 en weet niet meer waarom. Geen idee.
Het had vast een duidelijke reden. Misschien was mijn rug even krom
van een teleurstelling en stond het leven me tegen als een nutteloos
medicijn.
Ik wil alleen maar van jou dromen, zou het troostbeestje nu tegen
mij zeggen,
Ik registreer nu een milde glimlach en zelfs die glimlach licht ik niet
toe (het voelt alsof ik in mijn eigen schouder bijt).

Tast

Op zoek, 1984, bewerkte foto

1984_op zoek_bf

Beschaving

Vreemd: van mijn ogen zeiden ze dat het mijn ogen waren.
Ik werd eraan herkend. Kun je dan de ogen van een ander
hebben? Is er een ruilbeurs?
Moet je je ergeren aan zo’n opmerking?
Ik denk het niet, men is alleen wat verdwaald in het zwarte
vlak. Men staart naar een eigen voet waarin net is geschoten.
Het pijnlijk dolen wordt beleefd van regel tot regel. Men zoekt,
de ontsnapping is ver weg. Laat staan de zelfverdwijning, die
wordt gewurgd door het dichterlijk spreken. Het woord wat ik
sprak was te dichterlijk en daardoor niet gesnapt.
Elk woord wat ik er nu aan besteed is alleen aan mij besteed.
Voor een ander blijft het vage fictie. Mijn ik lijkt ontvreemd
te werken vermoed ik. Misschien moet ik een gedicht gaan
schrijven met de titel: aan mijn vrienden die ik niet wil ver-
noemen…
Dat is net zoiets als over mijn ogen zeggen dat het mijn ogen
zijn. Zelfs de spiegel van de ziel kan hier niets mee. Die voelt
zich kaal en anoniem.
We moeten dus maar tastenderwijs bestaan. Zoeken.
Wachten in de ruimte, die misschien het hart mag heten.
Het hart heeft tenslotte zijn eigen taal. Het hart is zichzelf.
Altijd.