Murmel

Nap, 2013, tekening boek 109, pagina 51

2013_b109_p51_nap_k

In het hoofd, uit het hoofd

Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu.
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schuren
de bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam.
Het geluid bleef
lange tijd in mijn hoofd zitten.

De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een onduidelijk
landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
leggen de woorden op onze weg.

Ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast witte schimmen zien.
Het is toegestaan. De natuur wil. Er zullen kleine witte vrouwen of
meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot het slechts
onmogelijke vouwen zijn in mijn lakens.
Was het maar nacht, dan kon
hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, alles is goed, niets
gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.

Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.

Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag, want
het is allemaal van je alledaagse jou.

Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop.
Je slaap droomt verder.

Lust

Na de nacht, 2000, tekening boek 72, pagina 82

2000_b72_na de nacht_p82_k

Later

Later, laten we zeggen over duizend jaar rijs ik als gras uit de grond.
Dat moet een geweldig moment zijn zo vanuit de traditie van het
hemelse: enkel en alleen de zon te aanbidden, hopen op wat regel-
matig vocht.
Maar ja, het is nu en nog lang niet later. Nu moet iedereen oppassen
voor deze oude heiden. Ik kan gewelddadig zijn als het moet. Ik kan
best duister zijn, als mijn buik vol bittere verhalen zit.
Als schrijver, die op de drempel van zijn zeventigste jaar begrepen
heeft dat de zogenaamde werkelijke wereld om ons heen al genoeg
dood is, schrijf ik niet over droefenis en vernietiging. Dat komt in mijn
proza niet voor. Geef mij maar de romantische heldenmoed die ikzelf
te weinig bezit.
Ondertussen lust zich het leven voort.

Mooi

Alles = Oeuvre, 2008, tekening, A4

2008_oeuvre-alles_k

Schoonheid (via Pablo Neruda, vrij vertaald)

Mijn lelijkerd, wat ben je toch mooi kastanje ongekamd.
Je schoonheid is prachtig verward in de wind.
Je mond staat in volle ontevredenheid, dat zie ik graag. Je denkt
een schoonheid te bezitten, maar die is er niet. Echt niet, ondanks
je frisse vruchten-kussen.
Mijn lelijkerd, met je verborgen borsten, die minuscuul zijn als
twee bekers rijst. Wanneer wordt het nog wat? Ik wil torens van
jouw soevereiniteit!
Mijn lelijkerd, alle rimpels in je voorhoofd vragen om een nacht
zonder licht. Je weke taille is niet van goud. Je lijf ribbelt als een
stijf stuk strand nadat een wilde zee even langs is geweest.
Weet je nog dat toen het ovarium liefhebbend smachtte, jij de dans
ontsprong door je niet-zijn?
Ach, al het zweet met verlangen hijgt me nog steeds na. Waar blijft
de zee van omhelzing? Mijn levende bliksem, mijn stoot van de
gloeiende kool, werd nooit volledig ontladen.
Mijn lelijkerd, ik ken je macht.
Dus als ik sterf doe dan jouw handen op mijn ogen. Strijk je frisheid
nog één keer langs mijn gezicht. Ik wil dat je blijft leven om de zee
te ruiken die ons beider zo lief is.
Blijf daarom in bloei, lelijkerd van me.
Bedenk dat later mijn schaduw door je haren zal wandelen.

Open handen

Suzanne, 2014, computertekening

2014_suzanne_ctk

Maannacht

Zelfs in een tuin vol puin mag het hart niet hard zijn.
Geef de stenen alle tijd, terwijl elke gedachte een aanblik is. Een
aandenken nadert. Je ontwakende ogen mogen nu genieten.
En als de handen open gaan bij volle maan, drijven zij een bloem
naar de dag. Dat is ook zo’n mooi, lang moment. Het is zichtbaar
voor de geletterde nacht.
In de diepte en onder grote zwijgzaamheid rusten je overbodige
ogen uit. Daar is de nacht voor. Als het stijfsterre licht schijnt, dan
verheft de ronde maan zich. Je zou nu kunnen gaan liggen op de
nacht. De nacht is zo dik dat je er om moet lachen. Niet hardop,
maar voorzichtig, tevreden binnensmonds. Grote geluiden zijn voor
de lichte dag. Het bijna zonnige gezicht van de verschrikte sterren
laat zich opnieuw kussen door de maan.
En als de zon weer gaat schijnen ruik ik de sterren nog steeds.
Het kan ook zijn dat dat door een meisje komt, zij heeft bloemen
rondom de mond. Zij is nog jong en weet niets van een oud
verhaal. Haar bliksem moet nog uitzweten.

Levende steen

Vijvervrouw (lezing), 2005, bewerkte foto

2005_lezing Vijvervrouw_bfk

Ondertussen

Soms zie ik traag, ’s ochtends, mijn eigen stilstand in de lucht.
Tussen het haastig trillen van het licht verschijn ik bedrieglijk als
een fantoom van spiegels. Dan weet ik nauwelijks wie ik ben.
Mijn eigen lichaam, vol geduld en ongeduld, roteert als wilde wind
om de ronde aarde.
Meestal ga ik daarvan zwerven.
Soms is het onderling donker, daar moet je je niets van aantrekken.
De groene, grote wijze wereld kust mij sidderend met zijn gevaarlijke
lippen. Met alle geleidelijke ogenblikken verbijt ik daarna het begin
en het einde. Er ontsnappen veel a’s en o’s tussen mijn ja en nee.
Op mijn best bedenk ik dat het altijd gaat om het vertrek. Niet om
het stuk daarna.
In het oorverdovend licht moet je je vleugels durven uitslaan.
Zwaaiend roep je dan dat je er aankomt. Bloemen zullen je geurig
begroeten. Soms vraag je je af waar de warme oren van je eiland
zijn gebleven.
Doe dat niet! Zoeken heeft helemaal geen zin.
De aarde is in alle eerlijkheid meesterlijk gebeeldhouwd. Het wentelt
en streelt de hand van de meester. Ik woon daar. Zo is het begonnen.
Zo wandelt het vreemde in onze ogen. Het maakt ons blij.
Later kun je dan met gemak sterven als een levende steen.

Zonziek

Nachtdenker, 2014, computertekening

2014_nachtdenker_ctk

Publiekelijk verval

De kijkers buigen hun zwanenhalzen over je gevleugelde oerdrift.
Hun ledematen staan strak gespannen, zij denken dat hun leven er
vanaf hangt.
Dat is natuurlijk niet waar, zo heb je het nooit bedoeld, jij schilderde
als een moordenaar onder het moorden. Jij was sneller dan terloops.
Uit alle knagende elementen leest men goedgelovig troost. Ik denk
dat men, in dit geval, met gemak kei en kiezel slikt als krenten.
Steeds groter wordt je echoput, die allang versteende stemmen laat
horen. Gestileerde zuchten en kreten kennen geen tijd.
De wind, de trouwe Hollandse wind, verfde je ogen tot spitse felle
vlaggen, je gaf je over, werd zonziek.
Soms zie ik je benen bengelen uit verre wolken, op dat moment
gaan de honden huilen als teken van groot gemis. Stel je nu eens
voor dat je was blijven leven, wat was er dan van Picasso terecht
gekomen? Een kakelend ei, dwalend naar een hemelse bode?
Hoe dan ook je verveelt je vast niet. Waarom zou je?
Toevallig zag ik vaak je geest in het licht blinken.
Je bent groter dan een oceaan in deze mislukte eeuwigheid.
Je wist: alles ziet er binnen anders uit dan van buiten.