Oud jong, jong oud

Noot of adem, 1998, A4 tekening

1989_noot of adem_k

Mooie woorden

Hoe oud moet je zijn om jong te blijven?
Waarschijnlijk moet je dan eerst het wanhopig verlangen uitzetten
en hardop zeggen dat taal en geloof belangrijk is. Pas in die wrange
machteloosheid levert je geest een bundel aangrijpende kunst.
Kunst hoort jong te zijn, jong van idee, niet van uitvoering.
Een niet uitgesproken conclusie is meestal van grote waarde.
Het zogenaamde modernisme moet worden achterhaald. Kunst is
zoiets als het verhemelte in de mond. Door die nadrukkelijke vorm
kunnen we de woorden zo uitspreken als we graag willen. Het is een
akoestische werkelijkheid, geen corruptie van het woord.
Een kunstwerk uit de mond vertoont iets wat  uitgesproken wordt,
het heeft het tijdelijke verlaten en is ineens monumentalistisch.
Anderen spreken natuurlijk van droomprojecties, slappe aftreksels
van het woord.
En graaf zo maar verder.
Als de lippen leeggeroofd zijn is het stil. Lekker stil.

Blauwe schijn

Blauwe kamer, 2014, bewerkte foto

2014_blauwe kamer_bf

In de nacht

Aan de oppervlakte van mijn herinnering drijft iets van de gouden
glans, die op het water ligt wanneer de laatste zonnestralen erop
schijnen. Ik zie mij als het meer dat ik heb bedacht en wat ik in dat
meer zie ben ik zelf. Ik weet niet hoe ik dat beeld of symbool moet
uitleggen. Wel weet ik dat het ergens met mijn grootvader te maken
heeft. Dat voel ik zo.
Misschien hoort het denken van zoiets wel bij de kwalijke dingen van
het denken. Wie met zijn verstand denkt is verstrooid, wie met zijn
gevoel denkt slaapt, wie met zijn wil denkt is dood, las ik een keer.
Ik denk met alleen mijn verbeelding, dus dat zit vast goed.

Hoewel mijn grootvader in hetzelfde jaar stierf dat ik werd geboren,
heb ik toch een beeld van hem. Hij komt regelmatig rondspoken,
meestal zie ik alleen zijn bleke hoofd. Dat zal ook wel met dat denken
te maken hebben. Heel enkel is hij slechts een schimmige schaduw of
een donkerblauwe weerkaatsing in het water waaruit algen opstijgen.
Als ik dan stil sta en kijk, gaat het water als vanzelf rimpelen en omdat
ik dan ga nadenken trekt de zon zich snel terug.
De natuur heeft zo zijn eigen eigenaardigheden.
Van alles wat gezegd of gezien wordt, blijft slechts de donkere nacht
over. Een nacht vol dode glans van de meren, in een kale, vloeiende,
natte en sinistere vlakte zonder wilde eenden.
Dit heb ik zo beschreven, maar niet gezegd, op 23 januari 2011.

Broer

De deur, 2014, computertekening


2014_de deur_ct

Binnen

Keek hij naar zijn broer, dan zag hij zichzelf.
Wandelden ze samen dan gingen de voetstappen gelijk op, alsof er
maar één persoon liep. At zijn broer, hij proefde dezelfde kost. Zelfs
als zijn broer een opmerking maakte dan was het net alsof hij het
zelf had bedacht. Zonder er over te praten droomden ze hetzelfde.
Kortom zij begrepen elkaar zoals broers dat horen te doen.
Toen zijn broer verkering kreeg met Manja kwam hij opeens op de
tweede plaats. Dat voelde vreemd, raar.
Met genoegen zou hij ook onder de rok van Manja hebben gekeken,
maar daar was geen sprake van. Het werd hem zelfs verboden. Het
alles delen was abrupt afgelopen. Men sloot hem uit.
Daarom werd hij een wilde binnenloper.
Hij ging met de vloer praten. Binnen praat het veel rustiger. Daar
woont alleen de ruimte en die heeft altijd een gewillig oor.
Hij bouwde zichzelf een vloerhutje en hakte wat hout voor het koken.
Als het hout slecht wou branden kneep hij erin. Liet het vocht eruit
sijpelen en zei dan: mijn broer heeft er zeker weer op gepist…
Daarna slachtte hij een tokkel-kippetje, fantaseerde over de poten
van het beestje dat zonet nog zo parmantig liep.
Een dag is zomaar om wist hij. Ook zonder gemiste broer.

Gekwakkel

Kunstenaarsperspectief, 2014, bewerkte foto

2014_kunstenaarsperspectief_bf

Aan het voeteneinde gebeurd veel

Ik ben er altijd van overtuigd gebleven dat er soms een vrouwen-
hand nodig is om iets zichtbaar te maken, zoals ik ook altijd ben
blijven geloven dat de draad van Ariadne alleen maar vuil-geel kan
zijn – schreef Cornel Bierens ergens eens.
Ik ben dat om de één of andere reden blijven onthouden, kon het
nooit vergeten. Soms zie ik iemand op staat lopen die daar aan
doet denken. Dezelfde gele broosheid. Beschadigd, kwetsbaar.

Laatst passeerde een bleke blonde vrouw mij en ik voelde dat zij die
ochtend humeurig naar het voeteneinde van haar bed had gekeken.
Zij volgde daar haar eigen verveelde blik, werd er niet vrolijker van.
Waarom doet zo’n vrouw dat ook? Waarom zwelgt zij in haar eigen
blik?
Zij had pijn. Was net geopereerd.
De chirurg had te laat gezien dat er iets mis was. Hij had de operatie
verprutst. Haastig werd een noodverband aangelegd. Kort daarop
kwamen een aantal specialisten fronsend aan haar voeteneinde staan
om de schade op te nemen.
Terwijl ze zo zorgelijk aan haar lichaam porden noemden ze haar be-
leefd mevrouw, was haar opgevallen. Het deed haar zichtbaar goed,
het was gelijk al de helft van de genezing.
Verder werd er veel gezwegen, alleen de instrumenten praatten.
Nu, na wekenlang gekwakkel, was zij weer thuis en deed voorzichtig
haar eerste stappen buiten. Frisse lucht doet goed. Verse zuurstof.

Dit denk ik dan als ik zo’n bleekneus voorbij zie schuifelen.
Zij is echt geen uitzondering, bij ieder mens op straat heb ik direct
een verhaal. Het gaat gewoon vanzelf.
Om moe van te worden.
Om blij van te worden.

Thuis

Hoofdstad, 2013, boek 110, pagina 28

2013_b110_p28_cult.hfdstad Lwden_k

Nieuwe stad

Geen huis, geen steen, geen stem.
Ik denk kijkend op en denk dat ik iets vergeten ben.
Gelukkig is daar het licht. De kracht van de frisse snelheid zoekt
en vindt nieuwe beelden. Ik zuig het op, in mijn overvolle schedel
is altijd nog wel een plaatsje voor nieuwigheid.
Ooit ben ik hier in deze stad langzaam en smal geboren, nu is dat
koude circus allang vertrokken. Mijn lange leven kan niet zomaar
doodbloeden. Ik ben een ster, geen doorgehaalde streep.
Mijn fladdervleugels vliegen voorbij de kirrende marsmuziek, ik
geniet. Hoor maar, ik rinkel!
Als ik in de straat met de nieuwe naam ben waar ik nu woon, dan
laait mijn oude taal weer op. Ik ben er kennelijk thuis, ik versta alles.
Laten we een foto maken, zei vader hier op de hoek en ik trok uit het
niets een gek gezicht. Later zei hij bij het zien van de afdruk, dat dat
zo jammer was, maar ik vond het juist zo mooi en bewaarde de foto
met zorg.
Vroeger was mijn mond nog een klein bed, ik sprak niemand toe.
Nu is het een wonderbus, er rolt veel moois uit. Alle wartaal ging door
de schoorsteen naar buiten, het verdachte woord zit me niet meer op
de hielen.
Toen toen is nu nu geworden.

Gewenst

Zeemansvrouw, 2013, boek 109, pagina 79

2013_b109_p79_zeemansvrouw_k

Ritme

hoge golven sluipen
de man van de zee
omringt woelig water
woelig omringt hem
verschil in golfslag
is gewenst

een angstige arm
graait beneden
de rokband knelt
een hand beweegt
verschil in tempo
is gewenst

de frisse lucht zal zingen

Buur

Nachtdief, 2014, A4, tekening

2014_nachtdief_k

Nachtbezoek

En daar is dus buur.
Ik bedoel, daar woont de buurman, met wie ik niks heb. Toch zijn
we buren. Die kwaliteit staat vast in de straat. We hebben een
relatie waarin we afstand goed bewaren. Vraag me niet waarom, we
bewaren het en dat is het. De korte afstand tussen de muren en /of
verdiepingen is ons domein. Dat deel ik met hem en hij met mij.
Ergens zijn we dus gelijk, maar toch blijf ik de afstand voelen. Ik ben
me ervan bewust dat ik erken dat ik vooral zelf afstand schep. Het is
mijn minder mooie kant. Ik hou van onthechting, bemin het min
of meer. Al het andere is te benauwd.
Buur zijn is een ingewikkeld ding. Net zoals liefde iets complex
is. Als logica logisch is waarom voelt liefde dan niet als liefde?
Ik denk dat het van de holle muren komt. Die pakken me en
geven mij een verkeerd perspectief.
Misschien ben ik wel buurweigeraar van natuur.
Alhoewel, ik houd op mijn manier ook van de buur. Ik houd van zijn
nabije afstand, die we samen in stand houden. We zullen nooit
hechten, maar toen hij vandaag vroeg: Waar ga je naar toe
zei ik prompt: Naar iets ondeugends…..
Zijn licht zal nu de hele avond branden. Zijn hersens staan op
springen. Ik ga hem echt niets vertellen.

Verlichte kunst

Afwezig, 2014, bewerkte foto

2014_afwezig_bf

Iets overbelicht

genoodzaakt wordt dit
want onvermijdelijk is dit

Dit schreef ze eens in een woordspelige toestand. Kennelijk was
er veel tijd en ruimte om zo iets te doen. Misschien was ze ook
bang om het te vergeten en schreef ze het daarom op, een afwezig
woord is een vergeten woord.
Toen was er een zekere logica te bekennen in de bewering, nu
weet ze totaal niet meer waar het eigenlijk op sloeg. De nood-
zaak en het verband ligt voor altijd verborgen in het verleden.
Waarschijnlijk was het de taal van een overbelichte jongedame.
In elk geval was ze actief in de poëzie. Ze kende de genezende
kracht ervan. Gedichten schrijven was net zoiets als een heilzame,
genezende handeling. Kunst verlicht altijd, actief en passief.

Ze verwacht veel van haarzelf. Eigenlijk alles.
Toen ze nog student was kon ik veel onder de noemer van
Romantische Droom plaatsen. Wendingen vielen op hun plaats
door brokstukken van samenhang, wist ze. Dat is iets van een
andere dementie, een andere gedachte.
Ergens ben je dus altijd bezig met een soort verlossing, je leegt
je als mens en hoopt zo, op zijn best, geschiedenis te maken.
Anderen, meestal leken, zullen zeggen: Wat? Alweer? Voor de
hoeveelste keer?
Dan hoop je maar dat het spottend bedoeld is.
Aan de andere kant, als haar vliegwiel eenmaal draait is het niet
meer te stoppen. Ze kan zich niet indikken tot vertraging.
Gedichten wijzen haar een weg. Alles moet aan flarden. Weg met
de dwaze dwaalwegen.
Zo verlost ze zichzelf en dat is ook een fijne hobby.

Kronkel

Verdieping, 2014, bewerkte foto

2014_verdieping_bf

Gekaapt

In het verbleekte bos stond geen boom meer overeind. De schui-
mende heren hadden het verboden. Ze stonden boven op de tafel
luid te schreeuwen: weg met dat bos! Kappen die handel!
De slapende stad werd wakker, nam lallend en lachend van plezier
het land. Alleen uit de hemel viel een ontzaglijke bui, zodat alle grond
onder de voeten werd weggespoeld.
Men vond het zonde en jammer want op een klonterige brei valt
het niet mee om iets te bouwen. Men mekkerde hevig.
Later:
hier en daar kwam een vliering weer op , zodat de plaatselijke
dienstmeisjes thee konden gaan zetten voor de dorstige  heren.
Even leek het gezellig te worden, maar het was meer gecellig, dus
onvrij ondanks de kleurige uitnodiging in het avondblad.
Uitnodiging?
De burgemeester, dat vet varken, had zijn burgers uitgenodigd om
de verlepte tong met engelen geduld te beschrijven. Wie het beste
verhaal had kreeg het stuk bedorven land en mocht er weer bos
van maken.
Het was een rare, bestuurlijke kronkel, zoals je er zo vele hebt in
deze tijd. De mensen roken hun kans en deden hun uiterste best
om iets moois te verzinnen. Hebzucht maakt mensen meer creatief.
Wellustige wetten werden snel overtreden, wat eens ontbindend
was gestorven stond weer op, tussen de glazen vielen de scherven,
helse stenen pijnigden het hoofd. Het leven was één groot o-la-la.

Uiteindelijk vond de burgervader geen enkel verhaal goed genoeg
om te prijzen en bleef het land tot aan de horizon een kale heuvel.
Het wachten is nu op frisse lentekleuren.
Op een dag is het grauw ontgroend en omarmt ons het sappig groen.
De gestaalde natuurwet hoeft geen dromende vuilnisman in dienst te
nemen, zij gebruikt alles.

De natuur schrijft geen mooie verhalen, wacht niet, leeft niet van
vrees. Daarom is de mens van vlees en bloed, niet van natuur.

Niet te veel

Achter het behang, 2014, computertekening

2014_achter het behang_ct

Het geheim

Je kerfde ooit een sleutelgat in mijn lichaam, maar je weet toch wel
dat je de wereld niet kan veranderen door zo’n achtergebleven vorm.
Het lichaam, daarentegen, blijkt veel meer voorlopig te zijn en een
veranderlijk gegeven. Na verloop van tijd valt alles uiteen in anatomi-
sche platen.
Ook kun je mij niet en nooit bezitten. Ik ben van mij. Ik ben mijn
eigen losbladig atlas. Af en toe dwarrel ik neer, telkens op een andere
manier opnieuw geordend, het oude omgesmeten.
Uiteindelijk maak ik van mijn lichaam mijn laatste kunstwerk, iets
waarmee ik mijzelf hoop te onttrekken aan de taal. Ik denk dat ik
pas vanuit mijn verhemelte de hemel iets kan beloven.
Anderen beweren dat er boven de wolken niets te vinden is, maar
als ik zeg: hoe weet je dat, ben je er dan geweest? valt dat nooit goed.
Ik bedoel maar, men kletst veel vanuit en over de lucht.
Aan de andere kant ben ik nu zo ver dat ik de wereld niet meer hoef
te verbeteren: ik ben allang ontsnapt uit mijn eigen voorbeeld.
Laatst zei iemand tegen mij dat ik aan mijn eigen vacuüm sabbelde.
Dat is natuurlijk helemaal niet waar, ik verlang alleen af en toe naar
wat afzijdigheid, leegte en antimaterie.
Dat is toch niet te veel gevraagd?