Morgen

Warme gedachte, 2013, boek 110, pagina 45

2013_b110_p45_warme gedachte_k

Het rood bloedt door

Hij had geen enkel idee hoe blij hij haar had gemaakt met zijn
telefoontje. Zij was meteen een ander mens geworden, kon gelijk
zweven. Hoe is het toch mogelijk dat zoiets kleins zoiets groots
kan worden. Hij kon haar steeds opnieuw laten zwellen.
Zij noemde zijn afwezigheid, zijn niets van zich laten horen, altijd
aanvallen van wreedheid. Zij wilde het geluk van zijn aanwezigheid.
En als het dan niet anders kon herlas ze zijn brieven van vroeger.
Zelfs al was het kort geleden, het maakte haar altijd aan het lachen.
Hij kon zo grappig, lief schrijven.
Daarna dacht ze altijd: morgen zal hij bellen. Ze verlangde nu al
naar haar ‘poppetje’. Zij was de baby van haar poppetje en baby’s
houden altijd heel veel van hun poppetjes en willen ze altijd bij
zich hebben, nietwaar?
Haar nachtrust rustte niet. Ze sliep heel licht, terwijl diepe dromen
haar bedrogen. ’s Morgens was haar hoofd leeg. Akelig leeg en alsof
zij gedurende de dag niet al treurig en bezorgd was geweest kreeg
ze na het eten een ontzettend hevige hoestbui, dat haar hart het
bijna begaf. Ze viel flauw, haar ogen draaiden omhoog of keken
schichtig scheel.
Haar familie moest haar naar bed dragen, ze was er verschrikkelijk
aan toe. Die dag lag ze meer dood dan levend op bed. Er werd een
dokter gehaald, omdat men vreesde dat ze morgen vast niet meer
op zou staan. Wat een toestanden!
De dokter stelde vast dat het rood van de liefde bloedde. Ze had te
veel verlangen, kon de troost niet vinden. Ze moest meer aanvaar-
den, het verdriet verlichten.
Hij zou niet bellen die dag.

Slaapbol

Wattenhoofd, 1996, tekening, A4

1996_wattenhoofd_k

Dicht hoofd

Hij heeft de tijd opgezocht om niet langer met eeuwige zaken te
vechten. Soms is het beter tijdelijk te stoppen met denken. Soms
maakt de muziek alleen dorre takken. Soms zingt de mist een aria.
Hij stopt dus met zijn creatieve vertalingen.
Zoals ’s avonds de nacht valt zo zal de ochtend weer opstaan. De
tijd leert je alles, verminkt de stilte. Kikkers kwaken als tikkende
klokken.
Als je hoofd vol is of dicht voelt, is het verstandig de slaap  als ver-
trouwd adres te zien. Als je wakker bent weet je toch niet wat je
bezocht. Je hoeft niet altijd die grijze filosoof te zijn die alles weet
en citeert. Onder de hoge maan is het goed rusten. Laat de warmte
lekker waaien terwijl je de oogleden toe hebt.
Hij gunt zijn eigen hoofd een alles verguldende slaapbol. Alles is
ergens voltooid. Het stoffig oor hoeft het eeuwig geluid niet altijd
te horen. Iets wat verloren is hoef je niet altijd te gaan zoeken.
Soms is het beter om juist iets voor altijd kwijt te zijn. Dan kan het
tenminste niet meer gaan rondsluipen.
Eigenlijk hoeft hij zich voortaan alleen maar te vermaken en te ver-
bazen. Dat is genoeg om zo weer de hoofdpersoon van het heelal
te zijn. Even de getallen verkeerd becijferen met verdraaide getallen
en klaar is kees: welkom in razend dwazenland.
Maar nu is hij nog stil, alsof hij in de buik van een dood mens zit.
Niemand rust, iedereen slaapt bij nacht en volle maan.

Tabak

Ziekbed, 2013, boek 109, pagina 73

2013_b109_p73_ziekbed_k

Plaats

Je ligt in het bed en ik ken je bed. Je hebt me er vaak welterusten
in gezegd. Ik zag daar iedere tand van je, als je even lachte.
En nu ben je bezweet alleen en telt de dagen. We kijken vanaf ver-
schillende plekken naar de maan en zeggen onafhankelijk, tegelijk
het lijkt op niets!

Ik ga naar bed, maar het is mijn bed niet. Ik zoek de restjes van
de dag en vind je daar al denkend. We passen in elkaars leven
zoals water in de bron. Het kon niet beter. Straks bel je me voor
mocht ik me verslapen. Bij voorbaat dank.
Ik hoop dat je gauw weer beter bent. Dan kunnen wij weer vijgen
met onze duimnagels open splijten en met likkende lepels een hoe-
veelheid wijnrood vruchtvlees uit de gapende vijgenschil scheppen.
Of buiten zoeken naar zuiverheid, vol verlangen zien dat de vogels
in het felle zonlicht opgaan, los van elke bron worden.

Als je wilt kunnen we een sigaretje roken om daarna de geur op
onze krullen af te likken en de tabak in elkaars mond te proeven.
Tabak is niet alleen de aura van de man, het maakt ieder lichaam
opwindend. Door tabak wordt het lichaam herkenbaar, eetbaar,
aaibaar. Tabak is een dimensie in de nacht, vroeg of laat drijft het
de lucht in zonder precieze timing.
En nu ben je ziek en vertrekt de tijd. Je zei zo mooi: ik vertrek
even uit het moment in het moment. Je blijft altijd een dichter!
Ik kan nu niets anders doen dan de verschillende werkelijkheden
overlappen. Met al wat vlees is tast ik de grenzen van het bestaan
af. Ik verken de marges van het leven en jij bent mijn bron daarbij.
Misschien is alles wel een grote schijnbeweging.

Leegte

Verwerking, 1987, bewerkte foto

1987_verwerking_bf

Andere tijden

Ooit, in koude tijden, heb ik eens gegeten bij vreemde, magische
mensen. Zij waren beide kunstenaar en hadden voor alles begrip.
Beide zo dun als een lampenglas, bleek en altijd perfect zwart ge-
kleed. Hun hele leven leek trouwens voornamelijk zwart-wit.
Zij hadden een vrij groot huis op het platteland en konden goed
leegtes creëren. Ze brachten de leegte tot spreken, zeiden ze op
een manier dat je het niet waagde anders te denken. De leegte
komt tot spreken om ervan te getuigen, orakelden zij. Het was
een openbaring waar je het koud van kreeg.
De woorden woonden volop in dat huis. Woorden bleven maar
komen, oorstrelend en vooral leeg. De leegte nodigde uit, waar-
door verwondering op de gezichten kwam. Soms zag je zelfs
overgave, extase. Onschuld, genot en bevruchting wisselden el-
kaar af. Je werd als het ware steeds opnieuw geboren in dat huis,
wat op zich heel prettig is.

Ik was hun een tijd uit het oog verloren, maar las in een rouwadver-
tentie van een landelijke krant dat één lampenglas was gestorven.
De andere wilde daardoor niet meer. Het schijnt dat hij met veel wil
zichzelf de ruimte in dreef. Ergens bleef hij nog wel achter, maar
maakte geen deel meer uit van het aanwezige. Hij werd levend
dood, verdween in eeuwige rook om bij haar te zijn.
Anderen vinden dat leven in alsof.
Die leven dan ook op een zeepplaneet.

Stotterwoord

Plant op tafel, 1969, bewerkte foto

1969_plant op tafel_bf

Nieuwe start

Licht moest er komen in het huis en licht kwam er. Licht en hoogte.
Ademruimte. Hij wou een huis waar alles nieuw was. Een huis
zonder herinneringen.
Want wat heb je aan herinneringen? Misschien zijn een paar van
belang. Zijn herinnering liet hem allang in de steek. Hij zou alles
willen vergeten en alleen maar poëzie en wat anders willen schrij-
ven. Het liefst met hersenen die even gevoelig zijn als de huid van
de vingers van blinden.
Je kunt jezelf net zo veranderen als de ruimte rondom was zijn
stelling. Sterker nog: je kunt zelfs zeggen dat niets je meer interes-
seert zonder daarbij ongelukkig te zijn.
Dus schreef hij over gelukkige gedachten op gelukkige dagen.
Op het schoolplein voetbalden kinderen in trainingspakken. Verderop
had een werkster een hoop dorre bladeren in brand gestoken. De
herfst rook lekker. Het knetterde grote regendruppels. Men ging nog
lang niet naar huis. De plant stond nog midden op de tafel. De stad
werd steeds bonter, het weer steeds zonniger.
Om kort te gaan, hij luisterde die dag veel naar muziek.
Hij had een rustgevende plaat van Pink Floyd, waarop je heerlijk
kon insluimeren en ver wegdromen. Blauwe wolkjes verschenen
vanzelf in de woonkamer. Zachtmoedige dieren nestelden zich
voorzichtig tegen hem aan. Mooie kleuren ontwikkelden zich traag.
Hij was onder de indruk van zichzelf. Moest er bijna van huilen.
Amper tien minuten later stortte hij in het voorbijgaan in. Zomaar.
Tot hier was de lijn getrokken. Je moet nooit verder gaan als de
bocht. Verderop wordt je overal herkend en bekeken.
Hij voelde zich te klein voor deze grote ruimte.
Deed het licht uit. Sloot de ogen.
Puntjes groen en geel passeerden in een heftige krioel.
Hij voelde zich een in stukken getrokken stotterwoord.
Hoe dan ook, wij ruilen niet!

Dichterlijk

Testa Rosa, 2001, bewerkte foto

2001_testa rosa_bf

Zacht en eros

Op een zolder vindt ik een notitieboekje en stop het snel in mijn
zak. Notitieboekjes op zolder zijn cryptisch en bewaren geheimen.
Thuis lees ik:

                  Alles blijft, niets gaat verloren, denk je.
                  Alles is terug te vinden langs de wegen.
                  Je naait je een beschermend masker.
                  Je kleed je om onheil af te weren.
                  Je verzamelt dieren rond je huis.
                  Je noteert en registreert alle geluiden.
                  Je steelt alle bagage uit het alledaagse.

Daarna kwamen er nog een paar doorgehaalde zinnen. De persoon
die dit ooit heeft geschreven moet wel goed georganiseerd zijn. Hij
of zij zocht naar een geordend evenwicht, maar twijfelde ook aan
van alles. Dat zie je door de toevoeging in de eerste zin: denk je.
Er spreekt een zekere teleurstelling uit, misschien. Al doe je nog zo
best, het zal nooit zo gaan als jij wilt, zoiets.
Al doorbladerend vond ik nog iets:

                   Er zijn problemen met het licht.
                   Soms verzwakt het licht in geringe mate.
                   Ik ben de enige die het merkt.
                   De laatste dagen wordt het erger.
                   Soms werkt het licht niet op de overloop.
                   Ik steek vooraf kaarsjes aan.
                   Zet die bij een foto van Suuz.

Vreemd om dat laatste erbij te noteren.
Vooral Suuz prikkelde mij. Wie is toch die Suuz? Een zus?
Ik voel aan dat het hier om een geliefde gaat. Een geheime liefde.
Een onontkoombare liefde van hetzelfde geslacht. Ik weet het nu
zeker. Niet dat ik dat erg vind. Integendeel, zo lang ik maar het
gevoel heb dat alles een belangrijke rol kan spelen in mijn fantasie
ga ik door met de spokende aanjagers, associatie sentimenten, pra-
tende monden, oude elementen. Zo maak ik mijn verhaal.
Even kijken of ik mezelf ergens heb tegengesproken.
Valt alleszins mee, zo te zien.