Bezigheid

Zwaaiman, 2013, schets, A4

2013_zwaaiman_k

Het afscheid

Je bent te laat gekomen.
Voordat je kwam is er zoveel gebeurd.
Nu sta je voor me en herkent me niet eens.
Je geeft me geen hand.
Ik heb werkelijk alles geprobeerd om je te bereiken, maar nu je
tegenover me staat weet ik niet meer wie ik heb achtervolgd.
We zijn vreemden voor elkaar geworden, ondanks mijn wind die
nooit ophield met blazen. We kunnen elkaar niet eens opnieuw
verlaten omdat we elkaar niet meer zien.
Je bent niet gekomen.
Je zag mijn zwaaihandje niet zwaaien, omdat je wereld te klein
bleek voor de mijne. Ik neem het je niet kwalijk, je kunt er niets
aan doen. Je genen werken niet echt mee.
Als je aan een deur moet trekken ga jij uit onmacht juist duwen
en zeggen dat een ander je heeft opgesloten. Je bonkt net zolang
op je ziel dat zij murw is en dan bloedt de wereld in rode vlekken
door.
Je zegt dat de lucht zo rood kleurt door het vele kwaad in je.
Het kwaad neemt je, het bezit je en maakt dat je niets meer bent
dan een verkreukeld bierblikje.
Tenminste dat voel je zo.
En dan is dat waar.
Maar het is niet mijn schuld. Ik zie wat ik al wist vanaf onze eerste
ontmoeting en heb het zo niet gewild.
Er komt teveel stoom onder je motorkap vandaan. Je ruikt naar ver-
schroeide olie. Ik kan er niets mee. Echt niet.
Vandaar dit afscheid zonder woorden.
We leven verder in onze eigen kleine besognes.
Kalm in het besef dat we niet alles onder controle moeten hebben.
Dat moet genoeg zijn. De nieuwe stilte zal kalmerend werken.
Andere werelden zullen zich vanzelf weer aandienen.

Geluid

A H spiegel, 2013, boek 109, pagina 12

2013_b109_p12_aha spiegel_k

ha is aha

eindelijk applaus
na honderd maal optreden
weet men mijn rol
het wankel tussenspel
doet alle lust wankelen
beroemde ontroering
volgt beroerd

de ontwonden drijfveer
blijft tegendraads
weet de inner-ik
de fraaie dwaasheid
doet zijn mond open
we wanen groots en
verdraaien ieder getal

iedere levensbron
klatert veel zachter
dan een dwergenhart
weet de schemering
laat klimop ogen sluiten
de gebroken onrust
zal immers groen zijn

in de leegte, in die verte
verslaan stomme stemmen
zovele zuivere lippen
weet de machtige mond
het laatste geluid
heeft het eeuwige leven
en zegt eindeloos aha

Moment

Droom, 2013, schets, A4

2013_droom_schets_k

verlangen

het verlangen
de minste hoop
die wens
dringt zich op
tussen zonnestralen

dode vormen
geloven, ik niet
mijn popelend verzoek
woont in mij

alles wat openbaart
is mijn moment
tot het eindelijk
is bereikt

zonder stem
zegt mijn adem
je hebt het zelf gevonden
het is je natuur

laat de loden lucht
nu maar zweven
het zware zwart
is moe en zinloos

Oude geur

Rose kussen, 1986, bewerkte foto

1986_rose kussen_bf

Belichte tijd

Even leek het leven uitzichtloos, daarna kwam de wisselvalligheid.
Hij kwam dan ook geen enkel onbeschadigd persoon tegen, het
was alsof hij een leedmagneet in de broekzak had. Af en toe raas-
den de horzels  door de tunnels van zijn menselijk vlees. Het erge
was dat hij het zelf deed. Hij zat tot aan de oksels vol scherven.
Vond dat herkenbaar prettig. Ondertussen tikte de klok meedo-
genloos.
Gelukkig werd het leed later altijd gevolgd door een schonkige
bron van verwondering. Verborgen engelen roerden in de ver-
schrikkelijke brei en voeden gelijk zijn mateloze oog.
Hij zag het roze kussen weer op het bed liggen. Die lichte bode
bracht hem weer over de donkere drempel. Aan de andere kant
heerste het getij van de vrije geest. Het maakte van de verrader
en redder.
Zijn horizon was zo groot als het avondrood, hij kreeg er kippen-
vel van. Waarom zou ik in de modderpoel gaan liggen als deze
prachtige tempel mij roept, was zijn gevoel.
En zo werd hij door een wellustige wolk vurig verrast.
Oosterse geuren deden de Noorse keuken snel vergeten.
Zijn hart jaagde en kuste alle lachende duiven (daar moet je
sterke lippen voor hebben).
Een warm moederhart keek achter een sleutelgat en liet zijn
lichaam branden. Zijn zoete adem vloog in haar neusvleugels.
Vanuit het vriespunt ging het nu vuurwaarts. Zijn vruchtbare
ogen bouwden een graf voor al het boze. Het gif kwam niet
meer op, alles was al uitgezaaid.

Rollend

Een zeker gevoel, 1985, bewerkte foto

1985_een zeker gevoel_bf

De reis

Er is een tijd geweest dat ik kon zeggen: het paard kent alle wegen,
maar de ruiter niet. In het verre blauw was toen nog niets te zien.
Ik leefde zo’n beetje in het verdwaalde hart van de reiziger. Tenslotte
ontmoette ik mezelf, zonder me alleen te voelen.
Met mijn nieuwe arm wees ik de richting aan. Mijn verlegenheid hield
niets tegen. Ik, die de wegen niet kende, stond met mijn baard en
staart in de blinkende, gouden zon en wou meer. Veel meer zelfs.
Zo rolde ik van het één naar het ander, zonder me ergens druk om te
maken. Achter mij werd de weg een grote stofwolk, die mij vanuit
het verleden onzichtbaar maakte. Toen zei een stem in mij: alles
op aarde is alleen.
Het besef keerde terug, ik leerde bescheidenheid.
En nu weet ik dat liefde het onvoorziene leest. Het is een soort ge-
heimschrift voor de goede verstaander. Tussen de regels door staat
alles. Je kan het zo grijpen. Na ontcijfering ligt de beloning trillend
klaar. Liefde kent geen limiet, iedere gouden minuut is nooit geërfd.
Echte liefde begint vaak laat. De kleine uurtjes vertellen zoveel meer,
alhoewel tijd niets met liefde heeft te maken. Doe daarom je horloge
af bij liefde. Liefde heeft haar eigen tijd. Liefde kent geen nog even.
In een machtige melodie biecht zij in een roze nevel haar aangezicht
tot je keel geen adem meer kan krijgen.
Daarna komt het overleven en vegeteren weer. De muziek neemt
gelijk afscheid na foute woorden. De doorweven klanken van harts-
tocht vallen stil. De aarde is weer voor de mensen, de dieren, de na
tuur, niet voor de mythen.
Het lot kiest zijn masker, zoekt onzeker zijn weg. Vindt.

Prettig oud

Reïncarnatie, 1980, bewerkte foto

1980_reincarnatie_bf

Weder

Wat is dat toch met dat weder?
Weder is voor mij een bijwoord.
Weder is: ik zag haar weder. Zij komt het eerst boven. Door het
weder is alles lang geleden en toch opnieuw en moet ik denken
aan mijn mooiste tijd tussen mijn dertigste en veertigste jaar.
Alles leek toen nog zorgeloos en zonder haast. Toch schreef ik in
diezelfde tijd:
De dag hakt me halverwege af. Zonder waarschuwing ben ik moe,
wil ik gaan slapen terwijl er nog zoveel te doen is. Ik zou willen sla-
pen, maar moet werken, afspraken maken, telefoneren, woorden
zeggen. Ik kan niet liegen en morgen doen. Ik ga vandaag door.
Ik zie dat ik het heb geschreven, maar voel het niet. Mijn hoofd
proeft de tijd niet meer. Ik ben te moe. Mijn ene hand reikt naar een
tablet, de andere pakt een glas water. Opkomende koppijn. Nu mag
een vlieg niet zoemen.
Even later:
Ik ga douchen. Verschoon mij weer, dat maakt me prettig nieuw.
Mijn haren gaan er verzorgd uitzien. Mijn nagels zijn goed knipbaar.
Ik pak mijn koffer, sluit mijn kamer af. Ik ben kalm en vertrek.
Nog later:
Ik leef. Sedert vele jaren, voor en na vandaag, leef ik vol vreugde.
Voel me jonger dan ik ben. Ik ben me bewust van al mijn vermo-
gens, want ik heb een vliegend lichaam. Eigenlijk ben ik alleen
door mijn geheugen, de gewoonte van mijn spieren, verbonden aan
de aarde. Mijn vlees is zoveel meer.
Nog even en dan zal ik verticaal vallen en in nieuws veranderen.