Genot

Vlinderlikken, 2012, boek 103, pagina 7

Tijdgeest

De weelde van de koele razernij dreef bedachtzame mensen
dichter bij elkaar. Zij toosten op de harde macht. Eigenlijk
was hier sprake van gespeelde emotie. Het rondvliegend
spektakel van dialoog en spetters deed heel wat stof op-
waaien.
Tot ver in de portiek vochten ze hun schaduwgevechten uit.
Het publiek keek toe, genotzuchtigen tellen voor twee.
Het grote vlinderlikken was begonnen.
Men gunde elkaar het licht niet in de ogen. Op zijn hoogst
misschien wat weinig licht, als het moest. Als dobbelstenen
in de duisternis werden plannen steeds herschikt of omge-
gooid. Je zou er uitslag van kunnen krijgen als zenuwlijder.
Sommigen vergeleken een bepaald persoon met een van
insecten bezeten sneeuwvlokje, die op alle wanden van de
wereld nieuwe Eskimo’s weigerde en vervloekte.
Dat was niet erg fraai, maar wel vermakelijk. De persoon had
het er dan ook naar gemaakt, hij had zijn grenzen moeten
weten.
Nu is het zo dat alles er binnen anders uitziet dan buiten. Het
doornen doolhof van de regering is daar een voorbeeld van.
Zij lopen tegen beter weten in nog met gemak op drijfijs. Waar
een ander kruipend op uitglijdt verdraaien zij Gods hand met
kinderlijk gemak.
De licht bevonden schapen laten heel het land branden.
Zij kunnen en willen niet anders.
Zij leggen uit dat ze vuurvaste handen hebben.
Zij kunnen mist in wijn veranderen.

De herder denkt:
Een ondoordringbaar woud bestaat uit veel schaduw en veel
hout dat vlug ontvlamt. Het verdrijft de zwijnen naar alle
kanten.

Eigen collectie

Draagboek, 2012, boek 103, pagina 38

Portret van een dikke duim

Als hij ’s morgens verschijnt, glanst hij vrolijk. Het is geen
act. Voor je het beseft staat hij omhoog gericht.
Huizen zijn meestal mooie maskers, dicht hij. Hij bezit een
huis dat hij voortdurend klein houdt. Of houdt juist het huis
hem wel klein. Ergens heeft hij het al jaren verlaten terwijl
hij er nog steeds woont. Hij leeft in dat dorre bosje en gooit
met regelmaat een gloeiende steen in zijn literaire vijvertje.
Dan kan ie mooi groeien, zegt hij daarna.
Als je op de juiste momenten en tijden werkt en niet luiert
ontlast je jezelf. Zeker als je het glas leegdrinkt en het gras
aan de koeien teruggeeft.
Kijk, iets mooiers dan waanzin is er niet. Het moet je pad
flink doorkruisen. Zo ontstaat je eigen collectie. Doe er een
verbleekte zegel op of een kushand in het donker en de
wereld zal er aan gaan kleven.
De in niets oplosbare kleefstof is nooit wanhopig. Dat kan
hij/zij niet. Al het gepluk en getrek helpt niets. Ook alle
wegwerpbewegingen zijn volkomen vruchteloos.
Bedenk wel dat alles zijn prijs heeft.
Je leeft niet in de woestijn, maar in de straat. All wijsheid
kan zomaar verdwazen als je je gedrag wijzigt. De taal waar
je doorheen moet waden is wel degelijk zuivere mensentaal.
Eeuwenkunde zit meestal in de dikke duim. Dat mensen zo
slecht kunnen vertalen is heel iets anders. Bovendien bestaan
mensen korter dan wormen. Toen de mensen nog niet beston-
den, waren er al wormen om ze op te vreten.
Vergis je dus niet!
Er is van alles, alleen vaak niet op zijn plaats.

Luchtmens

Even a snowman, 2012, boek 103, pagina 47

   werktafel, 2012

Na de witte dagen

In oude tijden toen de vele vogels nog sneeuwden was er
altijd een leegte in de verste verte. Het was daar stil, want
zelfs de zuiverste lippen stonden zomaar stijf van de vorst.
Ruw en laag wandelde daarna de regen alles weer zacht.
Waarheen zijn die dagen toch gegaan?
Wolken bleven wit over. Alles leek stom en van steen.
Toen kwam ineens het lied met het geluid van het eeuwig
leven. Eerst buigend en bevend, daarna vol van lip.
Het weinige van de werkelijkheid werd steeds meer en meer.
Vleugelslagen werden voetstappen. Het gezicht van de stilte
had te veel adem en maakte er steeds wat moois van. Men
sprak nu glimlachend over de leegte. Mensen kregen een
warme gloed van de aardgeest op de wangen. Ze zongen
naakt en darteldansten vrolijk in de diepe avonddalen.
Koude sneeuwmannen smolten, raakten in snelle ontbinding.
Wat achterbleef waren de zwarte kooltjes, nu losgelaten van
hun vriespunt. Die vruchtbare ogen gingen voortaan vuur-
waarts in glimmende haarden om tenslotte te eindigen in de
altijd ontvangende aslade.
Kortom ieder mens was nu een echt luchtmens zoals het
hoort na de warrige witte dagen. Zij waren voor altijd ver-
bonden met een goed  evenwicht.
Allemaal heel innig dus.

Fantasie

Kleurkop, 2012, computertekening

Onrust

Het razende wiel in het oor maakt hem wat van streek. De
lange jabroer eist zijn tol. Even lijkt het te wemelen van
elastieken halzen, maar dat gaat gelukkig snel over.
Hij springt op naar een nieuwe maan. Zijn kokende hand raakt
het snel aan. Tenminste in de koninklijke roos van zijn ver-
beelding.
Als kind had hij al een te grote fantasie. Het was zijn onbegre-
pen onrust. Hij smoorde zo de akelige alarmen.
Anderen noemden hem een zacht fluitende flapdrol, wat hij op
zijn beurt een eer vond, hij was tenslotte muzikaal. Hoe dan
ook, zijn kolkende brein werkte altijd op volle toeren. Op die
manier word je behoorlijk oud en niet voorgoed vergeten,
scheen hij te weten.
Geen dood doet hem schrikken, hij heeft toch veel te veel
kleur voor die lege brokken. Zijn hartstocht doet menigeen
behoorlijk schrikken. Men is te gauw jaloers.
Op andere tijden zingt hij soms als robot een verlossend lied.
Dat wordt op prijs gesteld, men hoort wel duizend zingende
violen. Ieder gat wordt mooi dichtgeknepen door de mooie,
gevoelige klanken.
Onder de ruisende kruin van het geheugen wordt alles opge-
slagen, klank voor klank, bladzij voor bladzij.
In iedere stoffige bovenkamer wordt een souvenir een relikwie.
Uiteindelijk, als zijn gelaat alleen nog maar een kamerplant is,
ontkleurt alles tot het grijs van een verlaten wrak. Achter de
bleke oogkleppen kleppen de noodklokken al.
Alles eindigt tenslotte.
Tussen de blozende dovemansoren ligt veel herinnering.

Donker

Nachtbeet, 2012, computertekening

Die nacht

Als het nacht is hoef je niet meer te oogsten in de dwaaltuin.
Dat scheelt. Onnodige, onmondige onzichtbaarheden bestaan
niet meer. Pas als een bundel licht de duisternis verlicht krui-
pen de kreten van de kamer uit alle hoeken te voor schijn.
Zij tonen de zwarte stilte en de schreeuw van de dove in de
keel.
Ook al hebben alle getuigen zich verschanst, in een verse
bundel licht zijn ze het bewijs van het knevelen en kwellen in
deze o zo potente tijd.
Laat het liever donker blijven, zodat men ogen en oren sluit.
Juist in die nacht werd een streep weggeveegd en zag je twee
verkreukelde koppen. Het laken stond nog in het gezicht. Ver-
waaid en eerst onbeweeglijk lagen ze naast elkaar. Alles wat
waar was hoorde er niet te zijn. Zij waren geen paar. Zij waren
levend brood, aten elkaar op. Hun lippendiensten waren blij-
moedig bij elkaar aan het pootjebaden. Het brood werd pap,
als karton in te lange regen.
Een buurman die gehurkt op het bed met zijn oor tegen de
muur stond te luisteren zei: Ik fluister in een vergiet, geen
liefde, geen verdriet. Daarna at hij nog meer lucht. De nacht
had hem stevig beet.
En zo versleet iedereen de nacht op zijn eigen manier.
De waan van de raadsels vervolgde het leven.

Stille tong

Saskia, 2008 – 2012, bewerkte foto

Kijken

De tong is stilgevallen.
Het oog is overvol.
Vandaar.
Hier zit geen gevaarlijk mens. Er kloppen geen kikkers in zijn
keel. Hij is afwezig voor alle anderen, hij is even één met het
werk aan de muur.
Dat mag.
Het vuur kijkt hem aandachtig aan en heet Saskia, net als de
vrouw van Rembrandt. Sterker nog: ze is zijn vrouw. Je ziet
het aan haar blik. Na alle eeuwen verlaat ze in een lauw uur
haar ijszeeslaap. Saskia is nog maar net wakker, haar oogje
staan nog klein. De geur van bessenijs spat van het doek.
Is dit misschien het overgevoelige uur?
En waar is Rembrandt gebleven? Gesmoord in zijn vergren-
delde cabine? Geschrokken van zijn ellendige blanke hand?
Hij is waarschijnlijk tot in het merg van de deur verdwenen.
Weg in zijn laatste, slopende solo.
Daar valt je tong toch van stil?
Andere ogen dan de zijne zullen haar zien. Met wilde regel-
maat. Saskia is niet gratis meer. Op de treeplank van deze
tijd zie je dat ze en grijs masker draagt. Om zich te bescher-
men tegen al die betaalde blikken. Ze wil haar schatkamer
niet leeg laten roven. Ze likt de hielen van de hoop en streelt
in gedachten haar vervagende heerlijkheden.
Het wordt tijd niet meer op de wil van de rijken te letten.