Mijmering

In het zicht van de haven, 2012, boek 103, pagina 42


Naderende kaden

Vandaag ben ik me bewust van de lucht. Dat weet ik omdat
er dagen zijn die ik niet zie of voel omdat ik in de stad leef.
Dus nu ben ik met mijn hoofd in de wolken en zie ik geen
enkel gevaar. Ik onderzoek mezelf en ken me niet. Het maakt
me nieuwsgierig, willerig.
Daarvoor deed ik nog niets wat nut had, verspilde ik mijn tijd
met het warrige interpreteren van niets. Die kleurloze droom
bracht opnieuw niets.
Wolken…ze zijn mijn alles, zij ontwrichten het werkelijke. In
die wanordelijke overgang tussen hemel en aarde leven de
impulsen, die je ver van het dagelijkse lawaai vrolijk maken.
Pas als je denkt dat je aan alles hebt gedacht trekken de wol-
ken snel voorbij. Dan vergaat alles weer in de herfst als op-
gebrande lucifers, die links en rechts op de grond liggen.
Zoiets kan je bedenken als je slaapdronken bent.
Dan doet je hart zeer als een vreemd lichaam.
Dan slapen je hersenen alles wat je voelt.
Dan is de lucht en mijn ziel zonder glimlach.
Geef mij de wolken en de dag zal geen einde kennen.
Bovendien: in het zicht van de haven ziet men de naderende
kaden. Een hele opwinding en troost.

Denken is ondanks alles meestal handelen.
Alleen in de absolute mijmering, waarin niets actiefs zit, alleen daar
kan een volledig afzien van alle handelen worden bereikt. Je kan dan
even heerlijk wegzinken in een soort vochtige modder.
Misschien is dat het moment dat je jezelf even kan zien als de natuur.
Je kijkt naar je indrukken als naar een open veld en voelt je wijs.
Dit is natuurlijk maar een theorie of uitspatdroom.
Of het leven goed of slecht is weet ik niet. Ik wil er niet eens over na-
denken. In mijn ogen is het een verrukkelijke droom en wat kan het
mij schelen wat het voor een ander is?
Het leven van een ander past niet bij mij.
Verder ben ik nooit te oud voor mijn gevoelens.
Ook mooi.

Tegenwicht

Zwarte dag, boek 103, pagina 55

Feestdag

Het zou onze feestdag moeten zijn, maar zij hoort hem hard
schelden. Zijn rechter oogwit trekt daarbij steeds een beetje
naar rechts, wil kennelijk naar zijn kin. Terwijl hij aldoor een
hand vol pinda’s eet blijft hij stevig schelden. Het blijft haar
een raadsel, want hij wou zelf bij haar op bezoek komen.
Kennelijk zat hem iets dwars en moest hij al zijn gal spuien.
Terwijl hij zo doorschiet ziet zij ook dat hij bang is om te ver-
dwalen.
Aan zijn broeksriem hangt een enorme bos sleutels. Je zou er
mank van gaan lopen als je je niet tegenwichtig opstelt.
Daarna doet iets vreemds: hij steekt de sleutels één voor één
in de appels van de fruitschaal op tafel. Niet normaal. Voor
hem lijken het veelbetekenende punten. Zij heeft nog nooit
zoiets gezien. Gaandeweg snoept hij wat gevallen vrucht-
vlees, dan is er even een kleine pauze in zijn tierende tirade.
Gelukkig wordt hij na een tijdje rustiger. Alle sleutels hebben
hun plek gevonden.
Ze gaan zitten kletsen. Gewoon zoals altijd.
Uit zijn rechter ooghoek valt iets zwarts. Het is net alsof het
daarom buiten nu donker wordt. Het zou een gave kunnen
zijn.
Kijk, zegt hij wijzende naar dat zwarte, daar hebben we de
vreemdeling, die mij dwars zat!
Beide moeten we lachen en maken een flesje wijn open.

Binnenwaarts

Tweelicht, 2000, acryl, 180 x 110 cm

Paperglance, 2000, pagina 10

Open raam

Hij droomde van ver binnenwaartse blikken.
Het was een prettig gevoel, het was niet beklemmend.
Zwijgend liepen ze gezamenlijk over de vochtige, bemoste
grond. Ze sloegen daarbij steeds de boomwortels over, wil-
den kennelijk niet vallen.
Het zwijgzame had geen ernstige reden, er viel gewoon niets
te zeggen. Ze kenden elkaar tenslotte ook al lang. Te lang
voor het uitvergroten van niemendalletjes.
Alle overpeinzingen gebeurden dus van binnen.
De slanke, rijzige, teer bebladerde bomen leken klaar hun te
kalmeren. Zij werkten in ieder geval op zijn minst mee. Het
bos is van nature erg vriendelijk en rustig als het licht van
een schemerlamp.
Ze liet alles kalm op zich inwerken.
Het was een waar genot. Ze voelde zelfs een nieuw soort lief-
de opbloeien. Zonder het te zeggen was ze volkomen vrij.
Ze glimlachte en haar glimlach kwam zo vrolijk op de natuur
over dat zij die als het ware kuste. De bladeren zagen alles
en ritselden herfstachtig om deze merkwaardige liefkozing.
Van dat lawaai werd zij wakker.
Ze deed snel het klepperende raam dicht.
Stond op.

Zwarte dag

Modderman, 2012, bewerkte foto

De modderkop

Iemand gedroeg zich als een spotlijster achter een paniekkat
aan. Niet heel lang, maar lang genoeg om erg hanig en peste-
rig het leven van een ander flink zuur te maken. Wat de ander
ook deed om er onderuit te komen, niets hielp. Woorden wer-
den niet verstaan of omgedraaid. Er werd veel modder gegooid.
Maar op een dag, een zwarte dag voor de modderspotter,
kwam iemand anders op het idee hem eens een lesje te le-
ren. Hij had een grote mond en scherpe tanden, dus beet hij
hem diep in het nekvel. Door zijn oude pak had de spotter
het niet zien aankomen en was ineens levend willoos. Hij pro-
beerde zich nog wat los te rukken, maar dat deed alleen maar
meer pijn.
Beschreven levens zijn vele malen interessanter dan levende
lijven, siste de aanvaller en beet de spotter dood.
Heel de buurt was blij met deze daad en men vertelde het
toch wel wrede verhaal nog jaren lang door. Minutieus werd
beschreven hoe die nare man met één enkele doodbeet aan
zijn einde was gekomen.
Vertel me alles van het begin tot het eind, langzaam en met
alle details, zei men dan. Het was heel opwindend ondanks
de bekende, lugubere afloop.
Voortaan heerste er een vredige rust in de wijk.
Vreemd genoeg hunkerde men af en toe stil en stiekem naar
de verdwenen, dode pestkop. Soms denkt men in een wolk
het gezicht van de plaaggeest nog te zien. Dat is zijn wraak.
Daarna gaat het heel vaak zo hard regenen, dat het lijkt alsof
de hemel brekend leegloopt.
Hij kan nog steeds geluk is onmogelijk doen.

Ikvreter

Blauwe waas, 2012, computertekening

Blauwe waas

Het is zo maar een kamer. Een kamer zonder muren. Het is
zijn kamer. Slappe strengen verbinden hem met het univer-
sum. Zijn hersenen wachten af, kunnen niet anders. Hij is
nogal zwak. Altijd in de afwachting. Altijd bleek verlegen.
Maar er wordt wel beslist. In die beginnende megafase is
het niet stil bij een ander. Dat kun je horen. Het tast hem
aan. Hij schaamt zich blauw.
Aarzelend steekt hij zijn hand op. Men kijkt zijn kant op. Hij
heeft vijf vingers in de lucht, een wonder. Elke vinger heeft
een verleden en een toekomst. Die hand sluipt bij de men-
sen binnen. De ikvreters zijn stilgevallen en klokprikken niet
meer.
Zijn stille hand vergruist de inwisselbare handdrukkers.
Hij zegt: Ze hebben me ingefluisterd bevolen dat het nu,
ja nu, noodzakelijk is. De nood is hoog! Het is noodzakelijk
dat we niet meer spreken. Niet en nooit meer.
En daarna deed men het, men zei O.K. met een gebogen
hoofd. Men is toen ouder geworden.

Verkoold

Jackie Lisa, 2012, computertekeningen

Geen gezicht

Ze had een gezicht dat veel weg had van een laatste, bijna
weggewaaide bloem. Haar lichtpaarse gelaat verbleekte per
seconde. Ze was doodkoppig.
De doodkoppigen zijn stellig of stil. Ze drijven met hun ogen
de wolken weg en wijzen zomaar iemand aan. Hun handen
zijn hard, in tegenstelling tot hun oren, die omhelzen het hart.
Waar het buiten koud en zwart is, daar waar de wolven graag
zijn, laten zij hun warme kant zien. Zij huilen mee, zodat de
stenen in de zon willen dansen en de insecten wegschieten
als een net geknapt stuk elastiek.
Meestal is er weinig licht. Alles lijkt dan schaars en niet onder
controle. Hoe anders is de lichtstad! Met z’n tienduizenden
leest men daar boeken. Boeken over het menselijk bestaan
of varianten daarop. Alles onder de loep. Niets mag verloren
gaan tot de grond is vergaan. Pas als alle bladzijden uitgele-
zen zijn gaan ze naar bed. De vacht van de huiskat neemt het
over en ronkt zich rood, omdat het licht beslag legt op het ge-
luid. Zo wordt alles groot wat klein was.
En zo spugen de bleke doodkoppigen het eten weg. Zij bezit-
ten het geheim en bezingen het in de nacht. Hun tanden bloe-
den als gevulde bonbons. Dat is nog eens lachen!
Als je oud en wijs wilt zijn moet je eerst ontdekken dat dorst
iets nats is. Dan pas gaan planten en bomen uitlopen.
Terwijl ik dit schrijf denk ik: ik lijk wel gek. Knarsetandend gek.