Donker

Nachtbeet, 2012, computertekening

Die nacht

Als het nacht is hoef je niet meer te oogsten in de dwaaltuin.
Dat scheelt. Onnodige, onmondige onzichtbaarheden bestaan
niet meer. Pas als een bundel licht de duisternis verlicht krui-
pen de kreten van de kamer uit alle hoeken te voor schijn.
Zij tonen de zwarte stilte en de schreeuw van de dove in de
keel.
Ook al hebben alle getuigen zich verschanst, in een verse
bundel licht zijn ze het bewijs van het knevelen en kwellen in
deze o zo potente tijd.
Laat het liever donker blijven, zodat men ogen en oren sluit.
Juist in die nacht werd een streep weggeveegd en zag je twee
verkreukelde koppen. Het laken stond nog in het gezicht. Ver-
waaid en eerst onbeweeglijk lagen ze naast elkaar. Alles wat
waar was hoorde er niet te zijn. Zij waren geen paar. Zij waren
levend brood, aten elkaar op. Hun lippendiensten waren blij-
moedig bij elkaar aan het pootjebaden. Het brood werd pap,
als karton in te lange regen.
Een buurman die gehurkt op het bed met zijn oor tegen de
muur stond te luisteren zei: Ik fluister in een vergiet, geen
liefde, geen verdriet. Daarna at hij nog meer lucht. De nacht
had hem stevig beet.
En zo versleet iedereen de nacht op zijn eigen manier.
De waan van de raadsels vervolgde het leven.

Stille tong

Saskia, 2008 – 2012, bewerkte foto

Kijken

De tong is stilgevallen.
Het oog is overvol.
Vandaar.
Hier zit geen gevaarlijk mens. Er kloppen geen kikkers in zijn
keel. Hij is afwezig voor alle anderen, hij is even één met het
werk aan de muur.
Dat mag.
Het vuur kijkt hem aandachtig aan en heet Saskia, net als de
vrouw van Rembrandt. Sterker nog: ze is zijn vrouw. Je ziet
het aan haar blik. Na alle eeuwen verlaat ze in een lauw uur
haar ijszeeslaap. Saskia is nog maar net wakker, haar oogje
staan nog klein. De geur van bessenijs spat van het doek.
Is dit misschien het overgevoelige uur?
En waar is Rembrandt gebleven? Gesmoord in zijn vergren-
delde cabine? Geschrokken van zijn ellendige blanke hand?
Hij is waarschijnlijk tot in het merg van de deur verdwenen.
Weg in zijn laatste, slopende solo.
Daar valt je tong toch van stil?
Andere ogen dan de zijne zullen haar zien. Met wilde regel-
maat. Saskia is niet gratis meer. Op de treeplank van deze
tijd zie je dat ze en grijs masker draagt. Om zich te bescher-
men tegen al die betaalde blikken. Ze wil haar schatkamer
niet leeg laten roven. Ze likt de hielen van de hoop en streelt
in gedachten haar vervagende heerlijkheden.
Het wordt tijd niet meer op de wil van de rijken te letten.

Boswandeling

Kind kind, man man, 1994, acryl, 100 x 80 cm

Vader, zoon

Toont dat je toont!
Naast al de verschillende houdingen die je toont hoe mensen
zich gedragen mag je toch de houding van het tonen niet ver-
geten.
Zoiets zei mijn vader tegen zijn zoon terwijl ze in het bos wan-
delden. Ik was toen nog te jong om alles te begrijpen en knik-
te alleen instemmend. Dat leek me althans het beste. Ik zou
voortaan altijd tonen wat ik te tonen had. Zeker ambachtelijk.
Wat je met veel inspanning levert is altijd de moeite waard
om naar te kijken. Het vergemakkelijkt het inzicht en inzicht
is of geeft handel.
Ik moest er aan denken door een werk wat ik zag op een ex-
positie. Daar wordt het tonen zeker getoond! En nog wel op
een bijzondere manier. Alle pronkstukken worden vergeleken
terwijl ze op zichzelf bestaan.

Gek

Gold touch, 2012, boek 103, pagina 40



Proces

Hij had het akelig vertrouwen mooi uitgelegd. Dat kon omdat
hij beschikte over waardevaste wilskracht. De mensen rilden
bij zijn verklanking van zijn walmend hart.
Zijn hondstrouwe mogelijkheden leken nog niet uitgeput, zelfs
niet in de huidige monocultuur. Hij leerde zijn hulpkrachten
zwijgen, zodat zijn zonnestralen meer effect hadden. Vleugjes
geduld maakten vrolijks dansjes en spoelden tenslotte van
zijn dij.
Omdat je nu eenmaal nooit zeker kan zijn van de mensen om
je heen kun je maar beter op je zelf zijn, scheen hij te denken.
Al hebben ze honderd keer gezegd dat ze van je houden, je
kunt er niet op rekenen. Op een volgend moment zullen ze
zich misschien weer bedenken als ze tijdelijk geprikkeld wor-
den door iets anders. Daarom maken we misschien ook afspra-
ken, tekenen we contracten, sluiten we huwelijken. En als het
dan toch mis gaat ligt het nooit aan jou. Ik heb geen fout be-
gaan, ik heb het goed begrepen, jij niet. Die houding.
Ik dwaal af, terwijl het zo mooi begon.
Hij was geen bitterman. Met vreugde getuigde hij zelfs een
soort waarheid:
Niets blijft ons bespaard. Alles wordt ons afgenomen.
Nergens is een veilig plekje. Iedereen is gek.
Breng daar maar eens iets tegen in.
Veel succes had zijn schrijverij trouwens niet. De laatste keer
dat hij iemand aan het huilen kreeg was niet met een gedicht
maar met een scherp gerecht. Te veel kerrie! Al na twee hap-
pen stroomden de tranen over de wangen.
Tussen twee happen door pufte het slachtoffer: het fijne bij
dit eten is dat je altijd zo opgelucht bent als het op is!
(gevolgd door een gesmoord snikken)

In broei

Dode dichter, 2012 boek 103, pagina 8

Gegeven

Als hij zong: hier ben jij niet, hier ben je niet, dan was hij er
juist wel. Waarschijnlijk net teruggekeerd uit de wolken van
eigen damp. Een ander woord wat aan hem kleefde was door-
bunkering, hij hield nooit op. Onverzadigbaar.
Sommige ervoeren deze man als een levende dode dichter. Ze
roddelden dat er niets meer uit zijn hand kwam en dat hij een
dode tak was geworden. En die is monddood.
Dat konden natuurlijk alleen maar oppervlakkige mensen zijn
die dat beweerden. Want in werkelijkheid was hij nog lang niet
dood of aan het verdwijnen. Hij was een zwemmer in een ver-
borgen zee, stagneerde hoogsten even en dat kan af en toe
juist heel gezond zijn. Zo verroest je niet.
Straks zal je zien dat hij met nog meer lef iets nieuws, iets fris
gaat lanceren. Nu staat hij in stand broei. Het bloed kruipt om
zichzelf in stand te houden.
Dan zal hij zeggen: ik ben een woord, ik ben buitennissig.
De dichter zal doordringen tot diep in de aarde. Men gaat met
aandachtige gezichten lezen, horen. Het oor zal nooit meer
loom zijn. De nieuwe uitgestoten woorden laten s’ avonds via
een maagd voor het raam haar licht vallen. Onder haar be-
sneeuwde toppen zal men in huilen uitbarsten, zodat de bo-
men beter kunnen drinken.
Het is een gegeven dat dichters gevoelige voeten hebben.
Zo houden ze goed contact met de aarde. De aarde weet
alles van ernst en ergernis, is er mee opgegroeid.
Ieder vermoeden is allang een eindeloze herhaling.

 

Weerklank

Keuzekop, 2012, bewerkte foto

Halve gare

Doorgaans geef ik mezelf de schuld voor mijn smakeloze
vruchten. Anderen mogen wel zeggen dat ze iets mooi of
fraai vinden, zelf doe ik dat niet graag. Maar toen iemand
mij vals beschuldigde van een houten kop, sloegen alle
stoppen door.
Ik voelde het lot in mijn handpalm gutsen. Onder de een-
zame mannenlamp krijgen dingen vaak een dubbele scha-
duw. Een schaduw die je bovendien ook nog steeds in wil
halen. Als student schreef ik daar al een gedicht over en
noemde het Paranoya.
Ik zal je de puberale heethoofdigheid van die tijd maar
besparen, maar het ging over een zeer nerveuze fietser
die zichzelf steeds maar inhaalt. Later blijkt hij gewoon
in de nacht onder de lantaarnpalen door te fietsen, die
hem die schaduwbeelden gaven (iets wat ik zelf als stu-
dent in het holst van de nacht, na mijn nachtwerk, vaak
beleefde).
Hoe dan ook, vanaf mijn kinderjaren zag ik iedereen op
hun rug. De logica daarvan ontging me totaal. Nu nog.
Mijn vader zei dat dat over vaderschap ging. Hij riep mij
op tot zoonschap. Ik moest hem volgen, maar deed het
niet. Liever keek ik naar een oude eik. Die bewaart ten
slotte alle winden en stiltes als een goed bewaard geheim.
Kijk, de meeste mensen vergeten boom tot boom. Een
weg zonder einde houdt dan niet op. Dan moet ik weer
komen met mijn gouden sleuteltje, anders gaat er geen
enkele deur open. Ik ontvouw nu eenmaal de geschiedenis,
tot voorkort nog een dicht, eenzaam lied.
Als leidsman loop ik recht naar voren en sla de vonken uit
de sneeuw. Mijn dubbele weerklank antwoordt in jouw
plaats, terwijl de donkere nacht tegen de wind in vaart.
Boomwortels krijgen mijn stroom, in je boomgaard wordt
het licht.
Aldus een halve gare.

Inlijsting

De blik, 2012. bewerkte foto

Eigendunk

Op de open plaatsen van je kladpapier is jouw handschrift
onherkenbaar voor een ander. Misschien sloot je te veel com-
promissen of luier je te veel in je leven. Misschien.
Terwijl je kalm of hysterisch in de bruine duisternis met alle
woorden een gevecht aangaat, lukt het je niet dat te zeggen
wat je wilt zeggen. Woorden zijn geen stukjes hout op een
schaakbord. Wat je schrijft is niet wat je aanraakt.
Misschien heb ik je ooit verkeerd begrepen, ging de inkt bui-
ten mijn pen. Dat kan zijn, maar ik heb nergens spijt van.
Als ik onderweg met woorden en zinsdelen je hebt vermoord
dan kwam het door mijn schrijftafel. Die doet mijn woord-
groepen, mijn zinnen en geeft mijn ideeën gestalte.

Een eigen inlijsting kan dus geen kwaad, ik ken mijn waarde.
Een hoffelijk onthaal duwt me ferm omhoog. Mijn onsterfelijk
handwerk kent geen broddel, hoewel ik weet uit de duistere
voorvallen van het leven dat schrijven nooit het leven is.
Schrijven is een vluchtmarathon.
Een wit, leeg vel is wat het is en hoort te zijn. Een pen en de
greep van de hand dat is schrijven. De pen hanteren daar
gaat het om, dat impliceert lijden en verblijden. Immers het
schrijven tilt het zwaarste rotsblok even omhoog voordat het
weer naar beneden valt.
Het schrijven kent geen wettelijk voorgeschreven metaforen.
Onderwerp en bijwoordelijke plaatsbepaling zijn vrij. Het enige
wat je als schrijver moet doen is in beelden te denken en niet
bezorgd te zijn omdat er mensen op het punt staan je te lezen.
Je moet je vuur belichten.

Spiegels

Verkoolde clown, 2012, computertekening

Leeg nieuws

Je kon de verkoolde geschiedenis gewoon ruiken. Je werd
door de omhoogkringelende rook gestreeld. Op die manier
werd de horizon schoongewreven van alle mensen.
Wij bleven alleen over.
Ondanks alle grijzigheid voelde ik de temperatuur van je
gezicht. Je wangen kleurden als vuur van een zelfontbran-
dende roos.
Ik kwam niet dichterbij, ik zou me misschien schroeien.
Mijn hartkloppingen laten het tweemaal gestorven maanlicht
in mijn keel zien. Het is bijna als sneeuw wat instort als voor-
teken van een groot geheim.
Je bent even mystiek als een zwaan.
Ik zou een gemeend gedicht voor je kunnen schrijven.
Maar ik doe niets, ik houd afstand. Je verlichting zou me
ontregelen. Het enige wat telt is de aftelling als een soort
hunkering, mijn verwrongen klaagzang.
De zoektocht, ik zoek nog het juiste woord hiervoor, voelt
niet alleen angstaanjagend, het is ook eindeloos mooi. Net
als jij. Of nee, niets kan zo mooi zijn als jij bent. Als ik me
met jou vergelijk ben ik verkoold deeg. Zou dat die rook, die
geschiedenis verklaren?
We zijn elkaars vlam, of ik zou dat graag willen.
We zien elkaars spiegels en plukken elkaars verwachtingen,
schrijven met elkaars meeldraden in een inkt van gemaakte
leegte.
Hoever is de omarming? Ik wil je plunderen, zingen van bloed
en vlees.
Ik hoorde dat je niet ongebonden bent.
Het murmelende maanlicht heeft het me zelf verteld.
Ik doe niets.

Mijmering

In het zicht van de haven, 2012, boek 103, pagina 42


Naderende kaden

Vandaag ben ik me bewust van de lucht. Dat weet ik omdat
er dagen zijn die ik niet zie of voel omdat ik in de stad leef.
Dus nu ben ik met mijn hoofd in de wolken en zie ik geen
enkel gevaar. Ik onderzoek mezelf en ken me niet. Het maakt
me nieuwsgierig, willerig.
Daarvoor deed ik nog niets wat nut had, verspilde ik mijn tijd
met het warrige interpreteren van niets. Die kleurloze droom
bracht opnieuw niets.
Wolken…ze zijn mijn alles, zij ontwrichten het werkelijke. In
die wanordelijke overgang tussen hemel en aarde leven de
impulsen, die je ver van het dagelijkse lawaai vrolijk maken.
Pas als je denkt dat je aan alles hebt gedacht trekken de wol-
ken snel voorbij. Dan vergaat alles weer in de herfst als op-
gebrande lucifers, die links en rechts op de grond liggen.
Zoiets kan je bedenken als je slaapdronken bent.
Dan doet je hart zeer als een vreemd lichaam.
Dan slapen je hersenen alles wat je voelt.
Dan is de lucht en mijn ziel zonder glimlach.
Geef mij de wolken en de dag zal geen einde kennen.
Bovendien: in het zicht van de haven ziet men de naderende
kaden. Een hele opwinding en troost.

Denken is ondanks alles meestal handelen.
Alleen in de absolute mijmering, waarin niets actiefs zit, alleen daar
kan een volledig afzien van alle handelen worden bereikt. Je kan dan
even heerlijk wegzinken in een soort vochtige modder.
Misschien is dat het moment dat je jezelf even kan zien als de natuur.
Je kijkt naar je indrukken als naar een open veld en voelt je wijs.
Dit is natuurlijk maar een theorie of uitspatdroom.
Of het leven goed of slecht is weet ik niet. Ik wil er niet eens over na-
denken. In mijn ogen is het een verrukkelijke droom en wat kan het
mij schelen wat het voor een ander is?
Het leven van een ander past niet bij mij.
Verder ben ik nooit te oud voor mijn gevoelens.
Ook mooi.

Tegenwicht

Zwarte dag, boek 103, pagina 55

Feestdag

Het zou onze feestdag moeten zijn, maar zij hoort hem hard
schelden. Zijn rechter oogwit trekt daarbij steeds een beetje
naar rechts, wil kennelijk naar zijn kin. Terwijl hij aldoor een
hand vol pinda’s eet blijft hij stevig schelden. Het blijft haar
een raadsel, want hij wou zelf bij haar op bezoek komen.
Kennelijk zat hem iets dwars en moest hij al zijn gal spuien.
Terwijl hij zo doorschiet ziet zij ook dat hij bang is om te ver-
dwalen.
Aan zijn broeksriem hangt een enorme bos sleutels. Je zou er
mank van gaan lopen als je je niet tegenwichtig opstelt.
Daarna doet iets vreemds: hij steekt de sleutels één voor één
in de appels van de fruitschaal op tafel. Niet normaal. Voor
hem lijken het veelbetekenende punten. Zij heeft nog nooit
zoiets gezien. Gaandeweg snoept hij wat gevallen vrucht-
vlees, dan is er even een kleine pauze in zijn tierende tirade.
Gelukkig wordt hij na een tijdje rustiger. Alle sleutels hebben
hun plek gevonden.
Ze gaan zitten kletsen. Gewoon zoals altijd.
Uit zijn rechter ooghoek valt iets zwarts. Het is net alsof het
daarom buiten nu donker wordt. Het zou een gave kunnen
zijn.
Kijk, zegt hij wijzende naar dat zwarte, daar hebben we de
vreemdeling, die mij dwars zat!
Beide moeten we lachen en maken een flesje wijn open.