Lentester

Tunnel of Love, 1997, tekening, 50 x 65 cm


ooit, toen, af

zij was de aarde en de lente
wij plukten wilgenroosjes
en kamden onze haren
alles kwam samen en stierf weer af

er was een trilling in de lucht
wij speelden ontdekkingsdoosje
en keerden ons weer om
alles kwam samen en stierf weer af

ik was mijn eigen trouwe schipper
wij verloofden onze vingers
en trokken onze rimpels glad
alles kwam samen en stierf weer af

zij was een meisje toen, nu ooit
we dwalen langs de winteroevers
alles kwam samen en stierf weer af

Hij voelde zich een ster van de eerste grootte.
Zijn manier van dichten was eenvoudig en meteen zo sterren-
wachtelijk groot, dat je bang was iets te missen bij het lezen.
Hij vonkte in zijn verzen zonder het iemand volledig uit te
leggen.
En dat was knap. Zelf ervoer hij zich meer als een lelijk eend-
je, moeizaam zwemmend door het stugge, groene kroos.
Steeds de weg bijna kwijt. Als de grote zwanen kwamen piep-
te hij gelijk: pik mij maar dood! (en dan deden ze juist niks)
Hij zag de Melkweg als een verlichtend lint in een nachtelijk
Heidenland en kon goed vervloeien. Gemakkelijk lag hij in
zijn pluche leuningstoel te genieten van het zonnig tafelkleed
van zijn ouders, om daarna zich verbaasd dood te schrikken
over zijn eigen vreemde filosofie. Een goede plek kan zomaar
scheef voelen en dan glijdt je weg.
Hij raakt verward en zegt hardop: Hoor! Hoor dat ben jij!!
Niemand snapt er iets van, maar hij loopt gebogen, krom
naar de achterdeur.
Logisch gezien ben ik slecht – voegt hij er nog aan toe. Dat
geeft te denken. Dat zoeken naar de waarheid doet hem nog
eens de das om.
Dan verspert ineens een wolk de zon en weg is de poëtische
dichter.

Dol

Fluwelen tong, 1997, tekening, 65 x 80 cm

Swami raaskal

Kort gezegd zal het mysterie een beetje verschuiven en dat
zal een nieuwe diepte, glans opleveren. Waarom zou je an-
ders al het alledaagse moeten zo intens moeten beleven?
De wonderlijke mogelijkheden van iedere dag, van iedere
seconde, van iedere draai, van iedere blik in de ogen van
een ander zou anders nul betekenis hebben en dat is vast
niet de bedoeling.
Met mijn opgewekt plichtsbesef win ik iedere dag tijd *).
Al decennia lang. Het zal je misschien wat verbazen, maar
mijn daden en inzichten zijn niet gering. Mijn leervermogen
bezit dan ook een jeugdige kracht. Ik heb geen idee waar dat
vandaan komt. Het is er gewoon.

Naar mijn idee is het goed mogelijk dat ik all voorgelegde
problemen kan oplossen. Het resultaat mag er wezen.
De meeste mensen zijn vaak zo overprikkeld, dat ze, verward
en opgejaagd, zichzelf steeds dieper in eigen brij wroeten.
Begroet gelijk de opvolgende overspannenheid en burn-out
maar.
Mijn informatiegolf is gauw te hoog voor de meesten.
Dan gaan ze piepen of vallen stil. Ze laten zich wegspoelen.
Zomaar. Willoos. Teleurstellend.

Voorlopig hangt dus alles af van wat ik met jullie doe. En als
ik mijn bijzondere vermogens aanwendt wat doen jullie er
dan mee? Waarschijnlijk niets.
Passieve proefkonijnen zijn geen pioniers, dat is bekend.
Een beetje meer medewerking zou wel zo prettig zijn. Het is
aan jullie wat je met je leven doet. Of het wat zal opleveren
lijkt mij een warrige woekergedachte.
Besef dat tegenslagen en successen uitzonderlijk voelen maar
niet zijn. Je deelt ze met 999 anderen.
Dat zeg ik je als nr.1000.
Doe dus je voordeel met mijn inzicht.
Mijn hulpvaardigheid komt voort uit mijn ruime levenserva-
ring. Wat daarin aan kracht, potentieel, knowhow en kennis
is opgeslagen laat zich niet beschrijven. Ik zal er daarom ook
niet aan beginnen.
Het onbekende mag geen passieve weg of straf zijn. Het moet een
bouwelement zijn van je toekomst.
Goede reis.
*): Ik ben erg gelukkig met mijn gewonnen tijd.

Soep

Bij het wakker worden, 1997, tekening, 80 x 65 cm


Veel licht

Verblind worden door fel zonlicht bij het wakker worden. Ken
je dat? Erg onaangenaam, je staat direct meer dan naakt in
het volle leven, terwijl je hoofd nog drie straten terug je droom
aan het verwerken is.
Daarna zal je je kunnen bewegen en eten. Niet te snel. Het
licht laat alles zien. Ook dat je kamer vies is.
Je zal naar de keuken gaan om daar iets te eten te maken of
je wilt alleen maar in beweging blijven In dezelfde tijd zal ik
me voor je openen en koffie maken en je wijs maken dat je
tot bezinning komt. Mijn krachten zijn toereikend. Ik zal een
spiegel voor mijn neus zetten, zodat ik me bewust ben van
mijn roemvolle daden.
Als ik voel dat mijn krachten afnemen zal ik opnieuw gaan
eten, ik zal de soep opwarmen. Soep geeft energie. Ik zal
de soep niet over laten koken. Ik let op, wil geen soep ver-
wijderen met een vod.
Zo zal ik die dag steeds herhalen en als mijn krachten uit-
geput zijn ben ik niet verloren. Jij ook niet. Dan gaan we
opnieuw slapen en misschien later tot bezinning komen.
We zullen niets onbenut laten, dat kunnen we niet aanzien.
En na twee uur zullen we opstaan om te plassen en te be-
denken wat we niet hebben gedaan en nog moeten doen.
Een onbekend iemand zal dan antwoordden op alle vragen.
Ik zal hoogstens kort idioot zeggen.
Daarna zullen we slaperig zijn als een pak diepvriesvlees.
Dat is efficiënt. We zijn gezond, beide in orde. Tenminste
als we morgen niet in de krant staan als zijnde dood.
Maar toen ik onverwachts droomde over krioelende mieren
was ik liever wakker gebleven.
Misschien moet ik toch eens met die mieren spreken.
Ja, dat zal ik doen! In mijn allerzuiverste godentaal.
Dat zal hun oogleden openen!
Ze zullen zeggen: hij was woest! en voor altijd verdwijnen.

’s Nachts

Why can’t you stay?, 2012, bewerkte foto

De hand

Op een avond vond ik een hand in het midden van de venster-
bank. Het regende zacht. De hele nacht was er geen enkele
auto voorbij gekomen. Ik ging rechtop zitten in de overtui-
ging dat er dan meer te zien viel.
Toen pas viel het me op dat het mijn eigen hand was, die
steun zocht. In de nacht herken je vele stukken van je lijf
niet of ze doen heel anders dan overdag. ’s Nachts ben je
je eigen schuchtere schim.
Ik begon lukraak te fluiten tussen mijn tanden, iets wat ik
van mijn moeder had geleerd als kind, zij streek dan de
kreukel-was op de kraak-strijkplank.
Ik zat daar en dacht aan toen.
Toen zwegen alle stoelpoten nog. Toen waren er altijd van
die kleine oriëntatiepunten die je onbewust houvast gaven.
Toen bracht je een verkeerd bezorgde brief nog zelf op het
juiste adres (en als het dan regende droeg je die onbekende
brief op je borst, want ook aan een ander gerichte woorden
mocht je niet laten verregenen).
Ja, als ooit weer eens toen zou kunnen worden! Dan hadden
we weer vier zwijgzame windstreken en een tante die alleen
thuis woonde. Hoe simpel zou het zijn als je het toen zou
kunnen pakken. Het liefst met dezelfde vensterbankhand,
die allang een ander plekje wou.
Het toen zou dan vooraf bekend zijn.
Ik weet niet of dat goed zou voelen. Denk het niet.
Toen ging ik slapen, met de handen onder de dekens.

Vriend

Sterrennacht, 2012, computertekening

Rond 1900

De blauwe nacht ziet er eeuwig en altijd hetzelfde uit. Vele
kunstenaars lieten zich vervoeren. Er is een stille vervreem-
ding gaande, bomen en heesters worden bouwvallige muren,
sterren worden slakken aan de hemel. Als er nu een forse
windstoot zou komen heb je zo een draaiende sterrennacht
van Van Gogh.
Het beste kun je op dat moment je oren dichtstoppen met
oude kranten. Je wilt niet schrikken, geen krakende huisjes
horen.
Door de diepe nacht ben je vergeten waar oost en west is.
Je bent ineens en vrijblijvend de glazen wand tussen verge-
ten schimmen. Je laat alles los. Dat is goed want er is veel
moois in de nacht. Loop dus maar voort. In de wind hoor je
toch nog de droge knallen van de te kleine slakkenhuisjes.
Deze nacht is niet miskend.
Deze nacht is de nacht van je leven.
Deze nacht is je vriend.
Tussen de opgestapelde blauwen zwijgt alles, behalve je
voetzolen. Het is het geluid van het verstrijken der jaren.
Het sist tussen de boeken door. Zinnen vallen neer. Je raapt
ze op bij een lichtende zee.

Vervolgen

Afwezig, 2012, bewerkte foto

Eerste hand

Nooit heb ik genoeg tijd gehad om ruimte te krijgen. Of was
het net andersom? Hoe het ook zij de huizen waar ik in woon-
de verschrompelen, de tafels worden alsmaar lager. Vrienden
die ik ooit alles vertelden en zij mij ook, verdwenen voor altijd.
Iedere lente bleek voorbij te zijn of glipte door de vingers van
uitgestoken mijn hand.
Had ik mijn hand niet moeten uitsteken?

Mijn hersens ontweken dit soort vragen. Ik was te bang voor
het antwoord. Toch prikkelde een soort algemene blijdschap
me af en toe, vooral op zondag als zondag zindag was.
De grijze, opgestoken kragen maakte van alle straten het zelf-
de, huisnummers wapperden zomaar weg. Daar wordt je na-
tuurlijk niet zelfverzekerder van. Ik schaamde me voor mijn
niet geschreven biografie, voelde me naakt. Alles mislukte
wat ik had aangeraakt. Mijn beurs raakte leeg.
Als ik niet was veranderd dan zou ik niet hebben geweten
welke deuren ik moest opentrekken en welke spiegels ik moest
bedekken. Ik leerde dat je gewoon de straten moest volgen die
naar de zee leiden, dan komt het altijd goed.

Toch heb ik niets uit de eerste hand mogen ontvangen.
Het nieuwe zag mij nooit eerst staan. Dat kan toch niet alleen
aan mij liggen? Dat is het gemene lot, die altijd op weg is naar
een ander moment. Het vult mij tijdelijk met leegheid.
Misschien mis ik alle ideeën die vast ergens opgestapeld liggen
in een vergeten hoekje om zo het toeval uit te schakelen.
Ik denk dat men mij ziet als een soort fluistering, niet als een
open play.
Het rare is dat mijn hartslag dezelfde tik heeft als de cynische
klok. We leven een zelfde ritme om voor altijd de oorspronke-
lijke hoek te bewaren, waarin alles is vastgelegd.