Uitzoeken

Come In, Find Out, 1999, acryl, 150 x 100 cm

Notitie

Als zo vaak heb ik de gewoonte om voordat ik ga reizen al
vast een beeld vast te leggen. Leuk om dan later na de tocht
het verschil te zien tussen fictie en werkelijkheid.
Wees gerust, achteraf klopt er nooit iets.
Eigenlijk zou ik na die vele herhalingen moeten weten dat je
beter geen beeld kunt maken. Een kopje koffie drinken met
een vriend is echt een beter idee. Altijd.
Toch stonk ik er weer in en maakte braaf mijn product. Toen
kwam ik haar tegen en raakte in de war. Ze hield me staande
en zei: Heb jij dat nou ook?
Ja hoor, begon ik lief. Nou dan zijn we verliefd, zei ze spontaan.
Dat ging wel heel snel, dus ik maakte er gauw een eind aan,
nadat ik er nog een gespeeld leuk uit perste. Ik moest nog dit,
ik moest nog dat. Ik heb het tenslotte razend druk.

De hele week liep ik helemaal naast mijn schoenen, kon me
absoluut niet meer concentreren. Voelde me zelfs wat ziek.
Zo vervolgde ik op een dag de tijd en kwam haar weer tegen.
Direct was ik me bewust van mijn handelen. We praatten vrij
uit, kenden elkaar nu genoeg, maar onze bewegingen spoor-
den niet met onze woorden. Blikken verraadden, gebaren
werden vergroot. Borstkassen gingen heftig op en neer bij
het spreken van te tedere zinnen.
Even voelde ik me verlegen en nerveus, maar overwon en
kreeg het blije gevoel van een hoofd dat er niet meer bij is.
Totdat zij zei dat mijn hoofd een te volle koffer was en dat ik
eerst maar eens flink moest gaan reizen.
Zo gezegd, zo gedaan.
Als ik ’s avonds in mijn hotel weer ging slapen kreeg de koffer
rust en glipten er nieuwe herinneringen in. Ze nestelden zich
in de voering. Mijn koffer is gastvrij, nooit te vol en dat laten
we zo.

Anderen zeggen dat ik een dromer ben en ik dit dus droom,
terwijl het niets anders is dan de wind van de verandering.
Die brengt je waar je wilt zijn.

Slakkentijd

Now, never, later, 2012, boek 102, pagina 23

Langzame tijd

Iets wat langzaam is kan niet tijdelijk zijn. Of wel?
Nu we het er toch over hebben, is langzame tijd eigenlijk
kijken met gesloten lippen? Draalt de tijd dan weg naar zijn
langzame rotonde van terloopse onzekerheid?
Tijd roept altijd vragen op, ook al heb je geen tijd.
Tijd is met een vorkje in je leven prikken. Iedere keer als je
prikt verlies je wat. Zo wordt je tijd steeds korter.
Niet dat je je daar iets van aan moet trekken, in tegendeel.
Als sentiment en liefde bij elkaar komen krijg je vanzelf weer
meer tijd. Er is altijd hoop als je de tijd er voor neemt.
Meestal gaat het om de juiste beslissing. Het is zoiets als
van een bloem de bloemblaadjes aftrekken en om de beurt
ja en nee erbij zeggen. Op het eind vergis je je dan per on-
geluk om het gewenste antwoord te krijgen. Je zin.
Je zelf bedriegen kan mooi zijn als je humor hebt en mag,
omdat je op hetzelfde tijdstip leeft.
Iets anders:
Als ik met mijn kalme hand tussen de lakens frommel en
tussen mijn tanden om genade sis, dan weet ik dat ik geen
kolibrie ben al maak ik hetzelfde geluid misschien. En als ik
mijn haar wil knippen omdat mijn hoofdhuid doorpriemd
wordt door doornig haar, dan weet ik dit is maar een droom.
Ook al is het tijdelijk op hetzelfde tijdstip.
Stukje voor stukje spreidt mijn leven als vingers in de land-
streek van mijn plek in de wereld. Je zou er wanhopige ogen
van kunnen krijgen als je niet oppast. Mijn dubbele rij wim-
pers beschermt mijn zachte ogen tegen het woestijnzand van
de werkelijkheid.
In mijn langzame tijd weet ik: alleen tijd rijgt een lang, broos
snoer.

 

Troost

Golgotha, 2007, acryl, 100 x 80 cm

Hangers

Golgotha, schedelberg, berg vol kale koppen, heeft altijd
een bepaalde aantrekkingskracht voor mij gehad. Als kind
leek het mij heel moeilijk daar te lopen op die bollingen van
benige hoofden. Dacht daarbij aan de steensoort kinderkop-
jes, ook al zo wiebelig. Benenbrekers!
Als het verdwenen bloed uit het lichaam de hemel kleurt is
dat vreemd genoeg een goed teken: de volgende dag is het
mooi weer. Ook op die berg, waar het vaak spookt.
Een tante van mij vertelde over deze berg dat er een hele
grote vaas onder zat. Voor het stof van de gestorvenen.
Dat leek me erg praktisch en geloofwaardig toen. In mijn
kinderlijke fantasie zette ik er vaak droogbloemen in, soms
ook een pauwenveer, dat zou de boel wat opfrissen. Ik kende
de combinatie van de begraafplaatsen waar ik wel eens kwam.
Nou ja, kwam, ik moest gewoon mee. Punt.
Die bloemen lagen er vaak nogal troosteloos bij en ik moest
mij erg inhouden om het zaakje niet wat te ordenen of op te
frissen met iets van de liggende buren. Verdorde bloemen op
verrotte mensen is geen mooi beeld. Geef mij maar frisse
Franse lelies, die wuiven zeven sterren hoog. Het ingesijpelde
water spat op de kist. Drip drip drop. Het ritme na de dood.
Graven zijn nooit gelijk. Mensen zijn nooit gelijk. Bloemen zijn
nooit gelijk.
We knellen ons beeld tot het barst. Tenslotte bezwijkt alles.
En dat is maar goed ook, anders zou de spiegel zich constant
vervelen.
Nu kan het woord weer rustig zijn. Ik stop, omdat dit gedaan is.

Gebouw

Blue House, 2012, bewerkte foto

Open huis

Een open ruimte is onschuldig, zonnestralen hebben vrij spel.
Het verleidelijke licht kaatst tegen de muur van het gebouw.
Zonnepanelen zouden hier niet misstaan. De natuur zou nog
meer oplichten. Het huis zou zich meer moeten gaan herbe-
zinnen op het hier en nu.
Pas als het schimmig toekomstperspectief is ingewisseld wordt
de ruimtelijke koppeling duidelijker en de maatschappelijke po-
sitie geaccepteerd.
Toch vraag ik me af wat voor geluid deze open ruimte voort-
brengt. Ik vrees dat het geen geluidskunstwerk is. Het zal
alle limieten overschrijden of de tijdzone moet gaan ingrijpen.
Het krachtenveld tussen natuur en gebouw is al sterk blauw,
een mooie decoratieve verpakking.
Is dit een metafoor voor een verdrietige natuur? Moet het huis
meer inschikken om te overleven?
Kunst moet mooi zijn is nooit genoeg.
Wij weten en kunnen immers niets. Wij doen maar wat.
Ook: de tijden waarin de architectuur schikt is voorbij.
Wat nu? Een waarschuwingsalarm één keer per jaar? Of
alles in stilte testen? Hoeveel kan een mens verdragen?
Waarschijnlijk komt er een nieuw vak bij: Sounddesign.
Geen noodgrepen meer, gewoon vakkennis toepassen.
Niet zeuren, doen.

Leeg hoofd

Featherbrain, 2012, computertekening

Geen gezicht

Voor de schilder klusser is het een ramp, die kleine oneffen-
heden, de gaten rondom het gezicht. Al gauw heb je geen
gezicht. Hobbelige partijen, scheve neuzen, slecht passende
rondingen is het gevolg. Wat over blijft is geen lust voor het
oog, het is meestal niets meer dan een hoopje grijs puin.
Provisorische bouwsels gaan niet lang mee, zijn belangrijk
voor de maker, maar blijven in de stock van die kunstenaar.
Ooit ontwierp ik een plaatje, besmeurde het met verf in
een passend raam. Pas bij droging zag ik dat het helemaal
geen gezicht was geworden, maar een vieze, zielloze wasbak.
Ik schrok van het resultaat. Dit was te kwetsbaar. Mensen
zouden beslist aan de kraan gaan draaien. De tape zou het
niet vasthouden. Hollandse zuinigheid was hier het lapmiddel
geweest. Kortom: Zonder titel werd snel Wasgelegenheid en
was klaar voor de groepsexpositie.
Niemand zag wat ik had gezien. Mijn brouwsel kreeg bijval.
Mijn ogenschijnlijke ordeloosheid viel niet door de mand, wat
me meteen inspiratie gaf voor een volgend werk: Nooit meer
alleen.
Toevoeging:
Misschien begin ik de volgende keer aan een gezicht in de
vorm van een schemerlamp. Dat zal een aangenaam licht
geven. Succes verzekerd!

Idee

Dragers, 2012, bewerkte foto

Hangwerk

Schilderijen horen gedragen te worden, dat is een goede tra-
ditie. Werk wat hangt is lui. Juist in deze tijd van mensenover-
schot zou het De Oplossing zijn. Hij mooier je het zou dragen,
hoe hoger je provisie werd. Ballet zou dan overbodig worden.
Het rond paraderen van de expositie zou het geheel sterk verle-
vendigen, maar ik ben bang dat men niet wil. Men ziet er vast
niets in. Er komen snel apen en beren op de weg. Die moeten
het dan dragen, die kosten immers niets. Dieren geven niets
om geld.
En ik dacht nog wel dat het goed zat met de intimiteit, open-
heid en directe omgang met de persoonlijke belevingswereld
van de hedendaagse kunstenaar. Dromen en eigen leven zijn
vaak mooi verweven. Heel bijzonder meestal.
Toch is men bang voor het grimmige randje.
Pas na lang aarzelen haakt men toch maar af. Geen gezichts-
verlies.
In dit kader vraag ik me af hoe het zit met het favoriete plek-
je van een schilderij: boven de bank. Wat vindt de bank daar
eigenlijk van? Wat voelt zij in haar achterhoofd? En hoe voelt
een bank?
Het schijnt zo te zijn dat een bank erg gevoelig is voor mooie
titels, daar houd ik dus mooi rekening mee. Banken worden
er meer open van en geven meer comfort. Een titel is dus erg
belangrijk, het is een meer dan een smaakmaker, het is troost
voor de bank.
Later zal iemand mij vertellen dat ik het verkeerd begrepen
heb, want de bank voelt niets in haar achterhoofd, de bank
voelt alleen waar mijn achterhoofd zit.
Ik zal het dan bijsturen.