Vriend

Sterrennacht, 2012, computertekening

Rond 1900

De blauwe nacht ziet er eeuwig en altijd hetzelfde uit. Vele
kunstenaars lieten zich vervoeren. Er is een stille vervreem-
ding gaande, bomen en heesters worden bouwvallige muren,
sterren worden slakken aan de hemel. Als er nu een forse
windstoot zou komen heb je zo een draaiende sterrennacht
van Van Gogh.
Het beste kun je op dat moment je oren dichtstoppen met
oude kranten. Je wilt niet schrikken, geen krakende huisjes
horen.
Door de diepe nacht ben je vergeten waar oost en west is.
Je bent ineens en vrijblijvend de glazen wand tussen verge-
ten schimmen. Je laat alles los. Dat is goed want er is veel
moois in de nacht. Loop dus maar voort. In de wind hoor je
toch nog de droge knallen van de te kleine slakkenhuisjes.
Deze nacht is niet miskend.
Deze nacht is de nacht van je leven.
Deze nacht is je vriend.
Tussen de opgestapelde blauwen zwijgt alles, behalve je
voetzolen. Het is het geluid van het verstrijken der jaren.
Het sist tussen de boeken door. Zinnen vallen neer. Je raapt
ze op bij een lichtende zee.

Vervolgen

Afwezig, 2012, bewerkte foto

Eerste hand

Nooit heb ik genoeg tijd gehad om ruimte te krijgen. Of was
het net andersom? Hoe het ook zij de huizen waar ik in woon-
de verschrompelen, de tafels worden alsmaar lager. Vrienden
die ik ooit alles vertelden en zij mij ook, verdwenen voor altijd.
Iedere lente bleek voorbij te zijn of glipte door de vingers van
uitgestoken mijn hand.
Had ik mijn hand niet moeten uitsteken?

Mijn hersens ontweken dit soort vragen. Ik was te bang voor
het antwoord. Toch prikkelde een soort algemene blijdschap
me af en toe, vooral op zondag als zondag zindag was.
De grijze, opgestoken kragen maakte van alle straten het zelf-
de, huisnummers wapperden zomaar weg. Daar wordt je na-
tuurlijk niet zelfverzekerder van. Ik schaamde me voor mijn
niet geschreven biografie, voelde me naakt. Alles mislukte
wat ik had aangeraakt. Mijn beurs raakte leeg.
Als ik niet was veranderd dan zou ik niet hebben geweten
welke deuren ik moest opentrekken en welke spiegels ik moest
bedekken. Ik leerde dat je gewoon de straten moest volgen die
naar de zee leiden, dan komt het altijd goed.

Toch heb ik niets uit de eerste hand mogen ontvangen.
Het nieuwe zag mij nooit eerst staan. Dat kan toch niet alleen
aan mij liggen? Dat is het gemene lot, die altijd op weg is naar
een ander moment. Het vult mij tijdelijk met leegheid.
Misschien mis ik alle ideeën die vast ergens opgestapeld liggen
in een vergeten hoekje om zo het toeval uit te schakelen.
Ik denk dat men mij ziet als een soort fluistering, niet als een
open play.
Het rare is dat mijn hartslag dezelfde tik heeft als de cynische
klok. We leven een zelfde ritme om voor altijd de oorspronke-
lijke hoek te bewaren, waarin alles is vastgelegd.

Beetje kleur

Zo veel, zo weinig, 2002, 200 x 200 cm, acryl


Iets anders

Die niet en die niet en die ook niet. Eh…
Het is een meeslepende melodie van lange en brede kleuren.
Een soort eb en vloed. Als solozang je niet meer behaagt komt
er vanzelf een nieuwe harmonie. Tussen degene die lijdt en
kastijdt leeft het klakkeloze gokje. Die schommelt in een gro-
te wiebelwaagschaal vol dolgedraaide woorden.
Pak maar wat je nodig hebt.
Met wat geduld heb je zo een nieuwe melodie.
Een krekel of nachtegaal zou barsten van wilde jaloezie.
Mensen kunnen veel als ze het toestaan. Van het onmogelijke
mag je nooit iets, daar moet je maar niet naar luisteren, het
zijn je verkeerde ouders.
Toen ik laatst in het tijdverdrijf van de nacht was gaan dansen,
dacht ik daaraan. Platte voeten willen ook wel eens swingen.
Als charismatische rebel ben je dat verplicht, anders gaan de
maden zich alvast oprekken.
Tijdens dat dansen verstomden de molmige mummies en
wankelden lawaaierig naar de grond. Ik schrok wakker met
een schok.
Hoe dan ook, een beetje kleur, een elfendans uit pigment, kan
geen kwaad. Ik moet zeggen dat alles, maar dan ook alles,
wat grijs en grauw is, kleur verdient. Die kwijtschelding geeft
een mooie glans.
Er is veel zelfvoldoening bij het kleur voltooien, dat spreekt
voor zich, daar hoef je niet voor te studeren.
Nog een vingerwijzing:
Maak er geen rompslomp van, ruim de vloekende draken op,
anders krijg je een kakofonie zonder eind. Rol alles af, ruim
alles altijd op.
Doe daarna de deur achter je op slot en besluit hem voortaan
altijd dicht te houden.
Geef de grijzen geen kans.
Hoe zit het ook alweer met dat veel weinig is?
Of was het juist andersom?

Schrik

TV Child, 2001, 80 x 80 cm, acryl

Rare ontmoeting

Die dag begon zij rond te slobberen, dat leek haar leuk.
Vooral de verbaasde reacties van volwassenen deden haar
goed. Ze genoot.
Als zij vlak voor iemand stond deed zij met een grote zwaai
haar jas open en zei:
Kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste om snel te vervol-
gen, ze is als een gulzig zichtbaar zwijn.
Het was een uit het hoofd geleerde zijn van een mistige oud-
oom. Het maakte diepe indruk op het schrikachtige volk en
men deinsde vol ontzag zeven meter terug.
Dat was genieten. Ware schoonheid liegt niet.

Het TV kijkend meisje, driedubbel bleek door het licht, genoot
van hun schrikreactie. Tot de nederlaag van het avondrood
bleef de stakker zich herhalen. Floeps jasje open, floeps jasje
dicht. Ze werd echter steeds bleker bij iedere herhaling, tot
dat zij zo wit was als een pasgeborene. Niet al te best, het al-
bino-wit is nogal kwetsbaar.
Zij werd nu slechts een vluchtig wezen, wilde niets meer zeg-
gen en bleef voortaan stilletjes binnen. Jasje dicht.
Dat gold niet voor haar zwijn, die moest regelmatig luchten,
die moest het schaamrood op andermans kaken smijten.
Het stralend laten schrikken was nu zijn grootste ding.

Kortom het bleke meisje woonde voortaan in haar eigen ver-
waande nut en wenste dat haar kwaal nooit meer over zou gaan.
Eerlijk gezegd hoopte zij nog eens als maagd weg te smelten in
een mannenschoot om zo de wereld te bevrijden.
Dan pas zou zij echt gelukkig zijn en voor altijd verdwijnen.
Zij stierf niet zo lang daarna in een gele, geopende oliejas.

Ongekend

Verloren kus, 1983, 100 x 100 cm, acryl

Elk nieuw uur

Misschien zocht ze steeds om dat, wat nog niemand vond.
Vol frisse moed en andere opgewektheid ging ze de deur uit.
De grote wereld likte. Los van de grond ben je van nature
heel nieuwsgierig. Ze voelde zich blij. Ze gaf alle dieren te
eten, er was zelfs voedsel voor de glinsterdradende  spin.

Ergens, tussen de hinden en de bloemen zou het ongekende
vindbaar zijn. Maar al te vaak bleken het nutteloze tochten,
die uiteindelijk achter de horizon oplosten in een groot en
vaag niets. Soms viel het in een poel vol zuchten.
Ik moet bekennen dat ik best wel bewondering had voor haar
pogingen. Het was bijzonder knap om steeds blij en vol ver-
wachting het nieuwe uur te bezingen.
Pas in haar allerlaatste dagen was het als het weer van die
laatste tijd: lauw en zuur, zonder het oude warme verlangen,
pijnlijk als een onverdiend, onvermijdelijk lot.
Bij dit alles moet wel gezegd worden dat alles alleen maar
mogelijk was als ze zelf de regie in haar handen hield. Aan
zichzelf twijfelen heb ik nooit gezien. Niet erg handig.
Soms leek het er wel op alsof ze voor niemand anders dan
zichzelf was. Moeilijk bereikbaar. Niet dat dat erg is, maar je
kon je op die manier niet echt spontaan zijn of verbinden, je
kwam niet tot haar kern, je stootte hard tegen haar buiten-
randje.

Toen ze aan haar eind zat voelde ze een mogelijk plot. Men
was tegen haar. De dokter zei nog je hebt het hart van een
paard en je moet meer mensen kussen.
Wat koop je daarvoor als je geen stap meer kan zetten?
Dus kreeg ze last van het benoemen van het Grote Niet,
waardoor ze sneller stierf dan strikt noodzakelijk was.
Jammer?

Fletse brief

Waannacht, 2012, computertekening

Ingezonden brief

Beste Paul,

Dit antwoord komt laat. Rijkelijk laat, maar dat heb je vast
niet gemerkt omdat je het vast de laatste tijd druk had met
andere dingen aan je hoofd.
Eerst en vooral: ik denk vaak aan je, vooral in de nacht, wat
goed is voor mijn stof voor een nieuw werk (een uitgewerkt
idee is er nog niet, het wankelt nog wat). Je zult het later zien
en beleven. Dat is het.

Iets anders. Het viel me op dat je niet zo goed op dreef bent.
Zo ken ik je niet. Je verhaal over de affaire met M. bevalt me
niet zo. Ik ken de ware reden niet, maar je theorieën lijken
wat mij betreft een beetje te theoretisch en hangen er wat
verfrommeld en flets bij.
Als onschuldig persoon heb ik er meer dan genoeg van de
details van dat stuk leven. Ik mis een precieze reden. Ik vraag
me af of die er wel zijn. Waarschijnlijk niet.
Uiteraard is dit een eerste visie en moet ik alles nog eens on-
der de loep bekijken, dus trek het je niet al te sterk aan.
Voorlopig is M. erg dociel en vervelend onderdanig. Zij her-
haalt het vorige leven en blijft steken in zijn adjectieven.
Alles is eenzaam en alleen bij haar. Bovendien is ze nogal
perfide. Ergens vind ik haar zo slap als een vodderige zeem-
lap.
Dit is mijn mening. Bij deze.
Ik wens je, beste Paul, veel courage in je onderneming.
Waarschijnlijk is het toch de moeite waard.

(niet ondertekend)

Bleke broden

Zachte kamer, 2012, bewerkte foto

Grijze dag

Je hebt vaak van die herfstdagen dat het licht zwaar blijkt te
zijn. De regen geeft de duisternis een kus op de kaken. Je
oogholten kunnen het licht niet echt vinden, er hangt dof ijzer
voor. Dan vlucht ik naar de zachte kamer.

In die dagen schilferen de misbaksels buiten. Als bleke bro-
den kwamen ze ‘s morgens nog uit hun lakens, zetten zich
slap in het zadel om iets te gaan doen. Dat iets werd snel
niets, want deze misbaksels kunnen niets bakken, zij lossen
op in de aanhoudende motregen.
Daarna zijn alle praatjes en smoesjes over om plaats te ma-
ken voor een roze belofte. In de kinderlijkste kleuren, tussen
alle kieren en speten groeit al het schoons op de verse kluiten
wat je alleen met rozenogen kunt bekijken.

Is het wel goed met je, hoor ik je nu zeggen.
Jazeker, ik staar in het water, terwijl mijn tanden schudden.
Kalk en azijn voeren kennelijk een strijd. Aan de andere kant
voel ik me niet ongelukkig, ik zit met gemak met mijn karton-
nen rug tegen de warme cv, om maar iets te noemen.
Nee, mij hoor je niet klagen, iedereen zou trouwens eens op
moeten houden met dat zuchten en klagen, daar zou de we-
reld een stuk lichter van worden. Misschien versnippert de
nattigheid zich dan om te verkleinen tot een groot niets en
stopt de regen uiteindelijk.

Mijn toereikende grond kan niet worden afgeplakt, het is te
groot. Ik ben niet gekooid, dus vrij. Het geeft me een gevoel
dat alle sterren eigenlijk alleen voor mij stralen.
Als ik loop stuift het zuiver zand uit ontzag regelrecht de
grot in. Mijn weg is altijd open.
De regen is overigens al lang gestopt, zie ik nu.

Kleine herder

Jaloers persoon, 2012, computertekening

Grote onzin

In het jaar dat men ons voor gek verklaarde scheen de zon
elke dag. Alle gezichten stonden constant vrolijk en teksten
werden niet meer voorzien van leestekens. Seconden deden
er ook niet toe, de zon was voldoende. Men had het licht en
dus de tijd.
Sommige mensen werden vrij wild van herwonnen vrijheid
en voelden zich ineens herboren. Dat was natuurlijk niet echt
zo, maar ze konden nu aantoonbaar aan de zonde doen en
dat was tijdelijk heel prettig. Wat ze over het hoofd zagen
was dat hun gezicht groen en geel werd van ellende.
Ai!!
Nog voor de dood bestelden zij hun graf. Er werd niet meer
gezucht, daar was geen tijd meer voor.
Er was een kleine herder die nog nadacht. Hij zei tegen de
mensen dat ze gevaarlijk bezig waren en dat ze binnenkort
slechts een schaduw in een ondoordringbaar woud zou-
den zijn. Het grote hout zou het kleine hout zo droog houden
dat het vlug zou ontvlammen door de zon. De mensen zou-
den het dan niet redden en voer worden voor de woeste,
wilde, harige, handige zwijnen.
Zo zou het gaan als ze niet oppasten volgens de herder
en bij het afscheid van het toeval ontstond een muur, die
overliep van gewenste dromen.
Vele liefsten stonden daar graag naakt. De sluizen waren
ontzekerd. Daarna was alles klaar om in grote haast uitge-
wist te worden.
De bevleugelde mensen stortten zich op God.
Diep in mij wist ik dat het allemaal nog lang zou duren en
bovendien allemaal onzin was.

Uitzoeken

Come In, Find Out, 1999, acryl, 150 x 100 cm

Notitie

Als zo vaak heb ik de gewoonte om voordat ik ga reizen al
vast een beeld vast te leggen. Leuk om dan later na de tocht
het verschil te zien tussen fictie en werkelijkheid.
Wees gerust, achteraf klopt er nooit iets.
Eigenlijk zou ik na die vele herhalingen moeten weten dat je
beter geen beeld kunt maken. Een kopje koffie drinken met
een vriend is echt een beter idee. Altijd.
Toch stonk ik er weer in en maakte braaf mijn product. Toen
kwam ik haar tegen en raakte in de war. Ze hield me staande
en zei: Heb jij dat nou ook?
Ja hoor, begon ik lief. Nou dan zijn we verliefd, zei ze spontaan.
Dat ging wel heel snel, dus ik maakte er gauw een eind aan,
nadat ik er nog een gespeeld leuk uit perste. Ik moest nog dit,
ik moest nog dat. Ik heb het tenslotte razend druk.

De hele week liep ik helemaal naast mijn schoenen, kon me
absoluut niet meer concentreren. Voelde me zelfs wat ziek.
Zo vervolgde ik op een dag de tijd en kwam haar weer tegen.
Direct was ik me bewust van mijn handelen. We praatten vrij
uit, kenden elkaar nu genoeg, maar onze bewegingen spoor-
den niet met onze woorden. Blikken verraadden, gebaren
werden vergroot. Borstkassen gingen heftig op en neer bij
het spreken van te tedere zinnen.
Even voelde ik me verlegen en nerveus, maar overwon en
kreeg het blije gevoel van een hoofd dat er niet meer bij is.
Totdat zij zei dat mijn hoofd een te volle koffer was en dat ik
eerst maar eens flink moest gaan reizen.
Zo gezegd, zo gedaan.
Als ik ’s avonds in mijn hotel weer ging slapen kreeg de koffer
rust en glipten er nieuwe herinneringen in. Ze nestelden zich
in de voering. Mijn koffer is gastvrij, nooit te vol en dat laten
we zo.

Anderen zeggen dat ik een dromer ben en ik dit dus droom,
terwijl het niets anders is dan de wind van de verandering.
Die brengt je waar je wilt zijn.

Slakkentijd

Now, never, later, 2012, boek 102, pagina 23

Langzame tijd

Iets wat langzaam is kan niet tijdelijk zijn. Of wel?
Nu we het er toch over hebben, is langzame tijd eigenlijk
kijken met gesloten lippen? Draalt de tijd dan weg naar zijn
langzame rotonde van terloopse onzekerheid?
Tijd roept altijd vragen op, ook al heb je geen tijd.
Tijd is met een vorkje in je leven prikken. Iedere keer als je
prikt verlies je wat. Zo wordt je tijd steeds korter.
Niet dat je je daar iets van aan moet trekken, in tegendeel.
Als sentiment en liefde bij elkaar komen krijg je vanzelf weer
meer tijd. Er is altijd hoop als je de tijd er voor neemt.
Meestal gaat het om de juiste beslissing. Het is zoiets als
van een bloem de bloemblaadjes aftrekken en om de beurt
ja en nee erbij zeggen. Op het eind vergis je je dan per on-
geluk om het gewenste antwoord te krijgen. Je zin.
Je zelf bedriegen kan mooi zijn als je humor hebt en mag,
omdat je op hetzelfde tijdstip leeft.
Iets anders:
Als ik met mijn kalme hand tussen de lakens frommel en
tussen mijn tanden om genade sis, dan weet ik dat ik geen
kolibrie ben al maak ik hetzelfde geluid misschien. En als ik
mijn haar wil knippen omdat mijn hoofdhuid doorpriemd
wordt door doornig haar, dan weet ik dit is maar een droom.
Ook al is het tijdelijk op hetzelfde tijdstip.
Stukje voor stukje spreidt mijn leven als vingers in de land-
streek van mijn plek in de wereld. Je zou er wanhopige ogen
van kunnen krijgen als je niet oppast. Mijn dubbele rij wim-
pers beschermt mijn zachte ogen tegen het woestijnzand van
de werkelijkheid.
In mijn langzame tijd weet ik: alleen tijd rijgt een lang, broos
snoer.