Tijd

Beheerst toeval, 2008, boek 97, pagina 2

2008_beheerst-toeval_b97_p2k

Die avond

De schilder die niet schilderde bewoog alleen op gevoel, voor zover
dat dan kon. Hij werd opgegeten door zijn beelden. eer. Zijn hand
was een bakje geworden. Een holte waar je iets in kon stoppen.
Toch voelde hij nog steeds de gloed van eigen kunnen. Een gloed
om niets mee te kunnen doen is net zoiets als een lege rivier voor
een vis.
De schilder die niet schilderde keerde langzaam, met moeite terug.
Zijn voet sleepte zachtjes. In de stromen van nieuwe schemeringen
kwamen de beelden opnieuw te voorschijn als goudsbloemen in de
straat. Alles kreeg een nieuwe, langzame tijd. Er was weer morgen.

De schilder die niet meer schilderde liep naar de andere kamer.
Zijn ex-vriendin zag hem wankelen, maar greep niet in.
Ze vertrouwde op het oude, zijn geluk zou hem verder brengen.
Zij volgde hem en pas toen hij echt uitschoot en viel ging zij naast
hem liggen. Hij ging zijn hoofd voorzichtig op haar schouder leggen,
keek gelukkig. Een macabere magie hing in de lucht, die avond.
Alles zonder kus.
Er is nog veel soep, zei ze bij het opstaan, ik moet nu weg.
Hij humde tevreden aan tafel en schilderde met grote letters IT = IT.
Daarna moest hij erg lachen, zonder om te vallen. Zijn ogen rolden
daarbij flink, alsof hij zich afvroeg of iedereen in het publiek alles wel
had gezien.
Later zei hij dat het alleen maar een beheerst toeval was.

Veertjes

Warhoofd, 2016, boek 115, pagina 27

2016_b115_p27_warhoofd_k

Waardering

Gevleugeld is het beeld als het zegt wat het is.
Soms is het beeld een snotneus van grote omvang, een smeerpoets
van de bovenste plank. Dan is het beeld een arm mannetje, te
mager voor woorden.
Als het beeld blaft wordt het hoog aangeslagen, al weten we niet
precies waarom.
Het beeld krijgt veertjes in het gat van de huismus en de achtergrond
wordt snel gevuld met de muziek van duizend violen. Katholieken
plakken daar het woordje zalig aan. Ik voel me vreemd, ingepakt.
Als schilder is een met wind ingevuld beeld vreemd en welkom.
Pas als je je eigen werk niet meer begrijpt ben je op de goede weg.
Een werk zonder zin is een goed werk. Het moet je spraakvermogen
totaal uitknijpen. Je moet je koude kermis volkomen verlaten.
Zonder reden je eigen hemel betreden is zoiets als een plotselinge
vlek snel inmetselen. Je moet er op tijd bij zijn en handelen.
Ieder topmens is zijn eigen zwetend leverancier. Het rondom je zelf
opgericht monument steekt zijn tong uit naar het kokend publiek.
Net onder de geluidsdrempel betreed je het huis van het grote gehoor.
Eens zal je begrepen worden tot in de luizigste hut.
Nu ben je een krakend slot.

Leven

Visual Poetry, 2016, schets

2016_visual-poetry_s

Ha is eigenlijk aha

eindelijk applaus
na honderd maal optreden
weet men mijn rol
het wankel tussenspel
doet alle lust wankelen
beroemde ontroering
volgt beroerd

de ontwonden drijfveer
blijft tegendraads
weet mijn binnen-ik
de fraaie dwaasheid
doet zijn mond open
we wanen groots en
verdraaien ieder getal

iedere levensbron
klatert veel zachter
dan een dwergenhart
weet de schemering
laat klimop ogen sluiten
de gebroken onrust
zal immers groen zijn

in de leegte, in die verte
verslaan stomme stemmen
zovele zuivere lippen
weet de machtige mond
het laatste geluid
heeft het eeuwige leven

Vriendjes

Geen gehoor, 2016, computertekening

x-2016_geen-gehoor_ct

Twijfelman

Iemand had veel last van boze elementen. Hij emmerde er flink
mee door, op zoek naar applaus. Donder en bliksem snotterden
zachtjes mee. Als geile gifmenger zocht hij flinke puinhopen.
Bovenop die berg overzag je met gemak de net aangerichte kaalslag.
O zo handenwringend mooi.
Maar toen iemand van het volk zei dat hij schijnlimonade schonk
in plaats van klare wijn, sloop de piepzak vol geniep naar binnen.
Piepzakken voelen zich altijd welkom. Er gaan zelfs verhalen dat
ze stukken van je bil afsnijden, zodat je niet meer lekker kan zitten.
Of dit waar is weet ik niet, maar houd het wel voor mogelijk.
De piepzak is vast een jaloers misbaksel, geen troetelkind op het
aambeeld van de goden. Zij spreekt behoorlijk wartaal, kijkt graag
naar koerduiven en lust bovendien geen macaroni. Misschien ken
je wel zo’n figuur. Er zijn er veel van.
Iets anders:
Dante had ook zo zijn twijfels. Zijn herinnering aan het vertaald
gekwaak zat hem niet lekker. Hij kreeg er grind van in zijn hoofd
en verdwaalde in alle omhalen. De verlammende vergetelheid kwam.
Daar kan je beter niet zijn, met zijn tralies van gekleurde spijt moet
je dan van alles afstand doen. Ook van de prettige dingen. Je leven
is daarna lang en verdoofd. Het sluitwit slurpt alles op.
Heel treurig allemaal.
Je kunt beter niet twijfelen, schade en schande zijn best aardige
vriendjes.

Verbazing

Mist, 2016, computertekening

x-2016_mist_ct

De winter praat

Soms vriest het weer zo helder dat het ijs gaar zingen.
De schaatser in mij weet dat en hoort het graag. De horizon lijkt
van glas te worden. Het rottige riet laat enkele kapotte vogels zien,
zij zijn vetloos en dooien pas als de dooi echt komt.
De winter neemt en maakt de zon van metaal. Zware zilverbloemen
geven het raam een feestelijk gezicht. Het lijkt op mist.
Mensen komen niet meer achterom in de roerloze sneeuw.
Je leeft in je eigen, vreemde, stille dorp. Vergeten broeken hangen
plankstijf aan de lijn, zij kunnen breken. De keuken is je vertrek en
de vorst slaat uit je kleren.  Dampende aardappelen houden je warm.
Het vriest hard, ik wordt gek van de sterren. Ze zeggen dat ik moet
wachten tot het weer omslaat, maar in mijn hoofd rinkelt het anders.
Ik vaar alles aan scherven, het één nacht ijs doet me niets en al
het water schommelt tussen de nieuwe schotsen.
Op zo’n moment moet je niet verbaasd zijn dat er zomaar een plein
komt aanwaaien. Pleinen liggen niet altijd vast. Zij draaien zich soms
zomaar om en zeggen: Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan niet
met je mee… wat natuurlijk erg cryptisch is. Alleen de winter kan de
woorden verstaan en neemt het plein vervolgens snel mee.
Echt: als je denkt ik zie een plein is hij alweer weg.
Maar je hebt aan hem gedacht en dat is voldoende in de winter.

Ik kijk naar buiten, ineens weet ik niet meer of het nu sneeuwt of
dat het de vitrages zijn die sneeuw suggereren. Mist?
Ik huiver.
Op de TV is een landschap met sneeuw.

Idee

Muziek(k)lucht, 2016, computertekening

x-2016_muziekklucht_ct

Droom

Al ben je nog zo pasgewassen en strak gespannen, bij jou is het
altijd zondag.
Hoe je dat doet is mij een raadsel. Je bent altijd smetteloos.
Als de pleinen nog slapen ben jij al druk verkeer.
Jouw maagdelijkheid wacht op iedere straathoek.
Tenminste dat denk ik. Ik verwacht het met mijn hongerogen.
Ik kan niet anders dan je aanhoudend aanstaren als een pop die
stijf naar de wolken ligt te kijken. Zo is de stad altijd anders
vanaf jouw geboorte. De stad is door jouw betoeterd.
En nu, in de fragiel gewelven van de lente, zit ik wat in de ronde
schemer te mijmeren. Half op zoek naar de levens-bron.
Mijn weg is zacht, zachter dan het hart van een engel.
Ik ben tegen beter weten in denker geworden. Terwijl alles in de
kamer van vroeger goud en geel was, zie ik steeds minder kleur
door het wild slingerend groen rondom.
Lachend weet ik dat aarde wakker is en de hemel slaapt, maar
wie geeft het grote licht aan de schemer?
Kijk, dan is het tijd om niets meer op te lossen en te bedenken
dat de pudding van het brein vol vage vlekken zit. Je bent echt
verknipt als je dat wilt oplossen. Denk niet zo door en bouw lekker
voort op de verwarring. Die is zo groot en leuk dat je de aarde uit
zichzelf gaat verschuiven naar iets monumentaal moois.
Nooit gesmaakte smaken herinneren volkomen stofvrij.

Hart

Androgyne man, 2016, schets

2016_androgyne-man_s

Beschaving

Vreemd: van mijn ogen zeiden ze dat het mijn ogen waren.
Ik werd eraan herkend. Kun je dan de ogen van een ander
hebben? Is er een ruilbeurs?
Moet je je ergeren aan zo’n opmerking?
Ik denk het niet, men is alleen wat verdwaald in het zwarte
vlak. Men staart naar een eigen voet waarin net is geschoten.
Het pijnlijk dolen wordt beleefd van regel tot regel. Je bent of
man of vrouw. De ontsnapping is ver weg. Laat staan de zelf-
verdwijning, die wordt gewurgd door het dichterlijk spreken.

Te dichterlijk was het woord wat ik sprak en werd daardoor niet
gesnapt.
Elk woord wat ik er nu aan besteed is alleen aan mij besteed.
Voor een ander blijft het vage fictie. Mijn ik lijkt ontvreemd
te werken vermoed ik. Misschien moet ik een gedicht gaan
schrijven met de titel:
aan mijn vrienden die ik niet wil vernoemen…
Dat is net zoiets als van mijn ogen zei men dat het mijn ogen
waren. Zelfs de spiegel van de ziel kan hier niets mee. Het
voelt kaal en anoniem.
We moeten dus maar tasttenderwijs bestaan.
Wachten in de ruimte, die misschien het hart mag heten.
Het hart heeft tenslotte zijn eigen taal. Het hart is zichzelf.
Zij spreekt scheppend.

Ach en och

Nachtzicht, 2016, boek 115, pagina 44

2016_b115_p44_nachtzicht

Loergat

Iedereen weet:
Zoals de avond valt zo zal zij de volgende ochtend weer opstaan.
Denk daar maar eens aan als je s’ ochtends zuchtend opstaat.
Je moet wel een hele grote zwartkijker zijn om dan de dag
donker te beginnen.
Koud is de kracht van sommige mensen, als water staan zij
tegenover de boze wereld. Zij bouwen niets op, zij breken af.

Haar oude hoofd zit vol vuur. Zelfs op het late uur. Helaas blijft ze
steken in haar ijlen. In die hoogte is geen enkele man. Ze blijft
alleen en kan alleen nog maar wat spannend nachtspieden door
het gat. Niet dat het genoeg is om te leven, maar ieder loergat is
beter dan niets.
Achter de boom mompelt ze een zacht ach, wat ach…..Het klinkt
teder. De boom zou zo wat ik al dacht terug kunnen zeggen,
maar zwijgt verstandig, het is een oude boom.
Bergen rimpels wist ze ondertussen weg. Haar eens stralend
huis lijkt meer op een zwetende kuil. Rovers hebben hier niets
te zoeken, zij ook niet. Snel gaat ze op zoek naar haar wuivende
geest en merkt dat haar hart niets verbiedt. Haar lippen klemmen
lippen.
Later, met het geluk nog op het gezicht, schudt ze haar kruis uit.
Men zegt dat er dauw over het veld hangt. Dat is grootdenken.
Och, geef haar alle ruimte, haar verval is al begonnen. Geef haar
lucht en vul haar gulzigheid. Zing tenslotte vanuit de lucht.

Stip

Lick my lips, 2016, boek 115, pagina 44

2016_b115_p54_lick-my-lips

In de benen

In de wereld van de hedendaagse beeldende kunst is de stip
rond. Rond en hopelijk rood is verkocht, dus een de belofte stijgt.
Nog harder werken. Misschien eeuwigheid krijgen.
Opvallend is dat dat nooit klopt. Het koopgedrag is even grillig
als het weer: onvoorspelbaar als het er op aan komt.
Het beste kun je naar de ateliers van de kunstenaars gaan en
de handelaren omzeilen. Dat scheelt niet alleen in de prijs,
maar je krijgt ook een veel scherper inzicht in het werk van
de kunstenaar.
Ga dus die ruimtes in afgekeurde scholen bezoeken.
De potkachels zullen je verwelkomen. De grote, ronde Gispen
lampen zullen je belichten. Houd er even rekening mee dat
je eerst tien minuten op de stoep staat te wachten voordat
de kunstenaar de deur heeft bereikt. De school, nu atelier, is
groot.
Hij zal je hartelijk ontvangen, misschien wat argwanend in het
begin. Het gesprek is vaak wat ongelukkig bij de start, maar
als je even doorzet komt er veel informatie in vriendelijke en
begripvolle woorden.
Kunstenaars zijn altijd op hun hoede voor afwijzing. Ze hebben
er veel ervaring in. Je moet wel super optimistisch zijn om het
beroep vol te houden. Maar goed, de kunstenaar heeft nu een
strak ingerichte ruimte, een lange wand, een tafel voorzien
van een mooie Mac. De geur van olieverf is allang verdwenen,
pixels bepalen steeds vaker de sfeer.
Die sfeer is eerder afwachtend dan uitnodigend. Alles in vleugjes.
Hoogstens humorvol, zelfbewust.
Hij zal je vragen voor zijn mailinglist en je zal ja zeggen, want
je wilt ook rustig thuis kunnen genieten. Alles is dan binnen
handbereik.
Misschien ontdek je dan dat kunst geen wedstrijd is, maar een
houding. Kunst moet je los zien van de hectische kunstmarkt.
Kijk dus vooral voorbij de stip.

Mist

D.V. (Diagonale Vrouw), 2016, computertekening

x-2016_d-v-_diagonale-vrouw_ctk

Herfst

In het jaar dat men ons voor gek verklaard blijft de herfst
rustig komen. Men voorspelt dat onze ogen ineens uit spek
zullen gaan  bestaan, maar daar was niets van waar.
Allemaal bange uitspraken van mensen die niet echt leven,
ook onze tenen worden geen dobbelstenen. Er is hoogstens
sprake van een zekere, lichte jeuk.
Mijn vriendin raakt helemaal opgewonden van de herfst, het
maakt haar diagonaal. Heel bijzonder. Het maakt haar dichterlijk.
Over de mist zegt ze: ook wat dwaalt heeft gewicht of nog mooier:
in de herfst kan je zo mooi je gezicht op geleende nevels leggen.
Op een ander moment zijn die nevels ineens dansgewaden.
Zij heeft dus een grote fantasie, daarom is zij mijn vriendin.

Het jaar heeft weer alle tijd om te breken, zo zie ik de herfst.
De zon heeft de oorlog verklaard met het coördinerend bureau
die het licht verzorgd en wij zepen ons in voor de polonaise in
het zuiden. Onze wonden mogen krom zijn omdat het nu feest is.
Wie lacht vergeet de ramp, is het nieuw tegeltje.
Alleen de eenzelvige houdt nog de wacht.
De mist is het gevolg van onze uitgewiste zonden. Zij is zo dik
dat je er met gemak stukjes af kan snijden. Niemand zal het
merken. Bovendien jongt het zo weer aan.
Zo gaat het in de herfst als de leegte het toelaat.
Dit is weer zo’n verhaal met een sterke leugen.