Natuur

Falling, 2015, computertekening

2015_Falling_ct

Lage schaduw

De volle glazen bewerken of breken ons. Je moet niet te diep in
dat woud gaan. Je vecht daar niet alleen met het hout, maar ook
met ook het sap en het verse gloeiend groen. Dus beveel ik:
vernietig al die spiegels, er zal geen lamp branden.
Laat de rottende heesters ook liggen, die zitten vol koude stoom.
Daar huilen de hese honden om de maan te verstommen.
Je moet blij zijn als alles voorbij is als je daar ligt. Het wezenloze
land ligt mooi te zijn. In stroken, met gezellige acacia’s, ligt de
horizon verderop rustig te ademen.
En jij, de klont in de pap, bent uitgeteld.
Meer dan het bos of de akker behoor jij de aarde toe.
De hoge luchten pakken nu nog het verloren licht.
Nog even en de spekvette maan zal je vinden.
Schemer is een hinderlaag, weet je nog dat moeder dat zei?
Nu je daar zo weerloos en alleen ligt pas je wel op voor de vrijbuiters?
Die zijn bepaald niet preuts en zoeken onbemande personen om hun
slag te slaan. Vele sweethearts waren daarna opgetuigd met rollende
tranen. Immoreel aangepakt verloren zij hun eer door die tronies.

Het is een lange, bleke weg.
Een eindeloze lege weg die naar eindeloze steden leidt en in die
steden wonen de mensen met hun eindeloze, verwonderde ogen.
De terreur van het getal maakt alles langzaam vermolmd.

Storm

To see and to be seen, 2015, computertekening

2015_To see and to be seen_ct

Weerspiegeling

Soms ben een woord, dan ben ik buitenissig.
Dan doop ik mijn dove hoofd in mijn buik en stoot mij uit.
Het gat wat daardoor ontstaat is als een lichtvlek in de ruimte.
Een vlek die alles zegt waaruit ik ben geboren.
Tja, en dan zit je met een aandachtig gezicht te kijken naar de
vlechten van mijn wierook, dat snap ik.
Kijk, als dichter dring ik graag door tot de aarde.
Tot in de binnenstad van een salon ben ik meer dan een vol café,
waar het kaarsvet vol langs de tafel druipt.
In mijn onderaardse jaaggangen ben ik zeker buitenissig.
Als mijn besuikerde ezel als een tijdelijke maagd stil en stoer staat
te staren, dan ben ik het woord.
De lome oren luisteren graag naar mijn orakel gekakel. Zelfs de
betraande bomen van buiten wiebelen zachtjes mee. Ze herkennen
mijn natuur.
Soms ben ik een woord, dan ben ik de navelbodem van de beeldenaar.
Verder rammel ik graag wat aan de zakken van de lasthebbers.
Zeker als het stormt.

Impuls

Fluwelen tong, 1997, tekening, 65 x 80 cm

1997_de fluwelen tong_65x80_k
Gemakkelijke prater

Zijn stem klapwiekte als een donkere boom aan een bron. Hij was
zijn eigen diepe droom geworden, stond oehoe te doen in de ruimte.
Alles rondom was duister, het stokstijf leven van de slaap gaf geen
kik of hield de adem in. De onhoorbare tijd van beelden kon zomaar
beginnen. De schrik in de haren, de klikkende wimpers, een stralend
nest in de bomen maakten schoon schip. Even pauze.

Even later tikte de waanzin onder het haastige water en punt de
jongeman zijn tong. Het was zonneklaar, er moest worden gejaagd.
Op wat? Er was van het weinige zoveel, dat iedere ronde cirkel bijna
vierkant leek. Toen wist hij het: hij moest jagen op al te  zonnige ogen,
die pasten niet in een donker bos. Als je op harthoogte zo mooi zou
praten, dan zou het licht snel uit de ogen doven en een koude, niets
zeggende mantel worden.
Zo gedacht, zo gedaan. Op die manier kwam de weg vrij naar stad
en land van geluk. Hij hoefde nooit meer in vuil water te stappen
waar hij heel vrolijk van werd. Helder klopte hij aan in de ruimte.

Soms moet je gewoon recht op je impulsen af gaan om iets te be-
reiken blijkt steeds weer waar. Soms moet je even zo hard draven
dat je huid natter dan nat wordt.
Stilstaan is geen optie. Pak de volle borst.
Anders sterf je dorstig en heb je niets beleefd.

Sta op

Rollende tijd, 2008, boek 99, pagina 2

2008_b99_p82_rollende_tijd_k
Terug

sta op
het is alleen tijd
naar buiten
durf een deur

sta op
laat de maan slapen
de verre verte
is toereikend

sta op
ga terug naar binnen
waar je hebt gewoond
teken je rand

sta op
het natuurlijk schroot
raast spitsuur
vliegt langs

sta op
vertel wat je doet
schep de zomer
in je hoofd

sta op
til je rimpels hoger
dingen van een ander
schuiven opzij

sta op
open de wind
spelend dwarrelkind

Dronken

Boos, 2013, boek 112, pagina 15

2013_b112_p15_boos_k

Leegte

Kees zit buiten, hij mompelt iets onverstaanbaars. Hij ruikt naar
jenever. Hij lacht net iets te hard en zegt dat wij vodden zijn.
Gewoon domme vodden!
En wij?
Wij proberen ons in te houden en verbergen onze rimpels voor zo
ver dat kan. Het gepiep waarin Kees leeft kan ons niets schelen,
hij is zijn eigen schoudervulling. Onnodig en nietszeggend.

Soms gaan we met elkaar om om niet stil te staan, soms kom je
iemand tegen bij de laatste ronde, soms vult het een leeg bed.
Maar als wij onze handen volgen met ons hart is Kees weg. Hij kan
niet tegen succes, hij wordt gelijk boos. Hij wil altijd schaken zonder
stukken en kan zo streng voor zichzelf zijn dat de glazen spontaan
uit zijn bril springen.
Kees heeft een scherfhoofd. Beschadigd kijkt hij ons verwijtend
aan. Hij kan prima uit die lussen van zijn ogen kijken en iets naars
daarbij zeggen. Dan moeten we weer zijn handen kussen, dan
moeten we weer de werkelijkheid, nou ja, zijn werkelijkheid sussen.
Laatst noemde een andere pummel hem een tafeltje verdriet. Dat
vond ik mooi gevonden. Ik wou dat ik het zelf bedacht had.
Ik wens Kees niet als koning. Ook ik heb mijn trots en ben geen
natte lopende meloen op tafel. Ik lach dus niet als Kees zijn laatste
jenever omstoot en lodderig omvalt.
Schoonheid hapert soms, kijkt niet dubbel.

Zucht

Gezichtsverlies, 2015, bewerkte foto

2015_gezichtsverlies_bf

Verdiende rust

Zij keek op haar klokje.
Er waren nog geen tien minuten verstreken.
De stilte in de kamer nam toe.
Zij deed haar ogen dicht, jezelf steeds aankijken is heel vermoeiend.
Je kan zomaar je gezicht verliezen.
Lange zucht.

Hoe overbrug je jezelf? In vrijwillige stilte?
In een automatische reactie sloot zij haar mond en ogen, keerde
haar trage lichaam op zij.
De stilte was nu helemaal hoorbaar.
Met een klap viel hij in slaap. Middagdutjes doen meestal wonderen.
Kort daarop voelde zij de kamer voelbaar verdikken. De lucht hing
zwaar op zijn oogleden. Nu niet spreken, nu stil zijn en niet bewe-
gen, droomde zij. Zij hield daarbij de buik in, misschien zou zo
haar overtollig vet wel wegslinken…in je leven doe je niets anders
dan op je zelf teren, eerst het vetste vet, daarna de rest…mensen
zijn keurige kannibalen…we teren op onze genen…we laten alleen
onze stront na…nee dat is het niet…ik niet…ik baar kunst, dat is
mijn taal…ik blijf altijd rijk…ik denk dat ik nu geschiedenis maak
en kan dus nooit verdwijnen…wist zij druk dromend.
Toen spatte de luchtkubus uiteen en werd zij met een schok wakker.
Eindelijk was alles voorbij, zij begon zachtjes met zichzelf te spreken.
De kwetsbare stilte piepte door de kamer.
Lange zucht.

Jogger

Het verleden kraakt, 2015, bewerkte foto

2015_het verleden kraakt_bf

De gedachte loopt

Als ik jog ben ik een helikopter, die de file in mijn hoofd in de gaten
houdt. Als ik even niet oplet slaat hij af en duurt mijn loopje lang.
Ik kan niet op een lege maag lopen, dan kom ik in verkaveld land.
Dat brengt niets op. Dan is er iets mis met mijn verstand en loop
in twee richtingen tegelijk (om mezelf tegen te komen?).
Ik draai triomfantelijk een hoek om, op naar het verre volgende
stuk en verscheur alle entreebewijzen, ik ben er immers al. De sneue
snippers dalen neer als zieke duiven, krullen op van heimwee. Ik sluit
mijn ogen, loop automatisch als een blinde die de weg weet.
Onderweg stapt de herinnering vaak in. Ik zie iets en verdwijn in de
spiegel van mijn omgeving. Ik ga op in het alles.
Verderop kom ik, steeds verderop, mijn lijf heeft zich helemaal
met mij verzoend. Voor even en dat is genoeg. De wind slaat om
mijn oren. Dit is een mooie ademtocht die me doet leven, regels
worden afgelegd. Zon en wind, het wist je ogen open. Het maakt
je zo intens vrij.

Ineens word ik staande gehouden door een vrouw. Zij legt eerst
haar rechter vinger voor haar lippen, een teken van stilte of zwijgen.
Dan zegt ze uit het niets: Adem in wat er is, sla het gras van je
broek, adem uit in de stad, zo woon je waar je bent…
Snel jog ik door, hier kan ik niets mee. De vrouw tikt nog met de
zelfde vinger tegen haar voorhoofd en wandelt mopperend verder.
Alle mannen zijn gek of deugen niet, staat op haar lijf geschreven.
Wat rinkelt is een fietsbel. Oppassen, pensionado’s met elektrische
fietsen! Ze halen zichzelf graag in, zoals ze vroeger als kind hun
eigen schaduw probeerden te pakken.
Vol ergernis ga ik op zij. Ik maak mij los van mijzelf en ga er vandoor
als een zeer bijzondere bijzin.
Niets groeit op mijn rug, hij is te glibberig, te glad.
Mijn heden rinkelt om mijn lendenen tot mijn hoofd iets anders verzint.

Pigment

Schildersverdriet, 2015, bewerkte foto

2015_schildersverdriet_bf

Eigen wil eerst

Als ie fluit, vallen zijn tanden eruit, dat is beter voor het geluid  –
zong het in mijn hoofd. Ik kreeg het er niet meer uit, het was
kamerbreed gevuld.
Ik kan hartelijk lachen om zoiets onnozels, mijn lachsmid woont
om de hoek. In een geordende wereld ben je verplicht enig afstand
te nemen van al te serieuze zaken. Anders red je het niet. Jezelf
flink op de hak nemen hoort daar ook bij.

Maar als je palet je in de steek laat door niet ontvankelijk te zijn,
dan  ervaar ik het als verraad. Mijn kroon verdwijnt in een treurig
bosje bloemen, mijn blijdschap verliest zijn geur. Ineens is je palet
een gevaarlijk monster, je gaat er van stinken, het rot aan jezelf.
De dichte deur is ook nog eens op slot. Geen toegang voor een
vrije muze.
Je ogen zijn dun geworden, maar je weet nog van schone tempels
waar de vloervochtigheid je doet wankelen. Pas op voor een spagaat!
Het wordt nu tijd dat we de baas te worden over het palet.
De kleuren moeten aandragen. Al het stijfzinnige gaat eraan. Al het
zwart druipt weg. Zelfs de zwaarste modderglansen willen sprankelen.
Kleuren die vruchtbaar zijn moeten oevers vinden. De ijdele roem wil
beslapen worden met het geoefende groen. Anders wordt het nooit wat.
Ook:
het palet heeft de elegantie van een wendbare kont en is gewassen
door pigment.

Oud werk

St.Maarten, 2000, tekening, 65 x 95 cm

2000_ st.maarten_k_65x95

Het verschil

Dit werk uit 2000, hoeveel verder zijn we nu al, is ergens wat raad-
selachtig. Kennelijk was het belangrijk om de verbale formulering
St.Maarten los te maken van de beeldende uitdrukking.

Wat moeten we met de verbeelding?
Wilde ik iets mededelen? Was ik verliefd op de datum 11.11?
Feit blijft dat ik tweeslachtigheid boeiend vind. Net zoiets als twee
zielen in de borst. Een soort droom-aspect. Iets moet meerduidig
zijn, anders is het snel te klein. Verlangen en verrassing vallen samen.
Ook boeiend:
aan de oppervlakkige buitenkant is lang niet alles te ontdekken.
Halverwege ontdek je iets onverwachts. Dat hoop ik ook in mijn eigen
werk te kunnen vinden. Raadselachtig werk of raadselachtige mensen
houden je geest scherp.
Voorspelbaar werk doet dat nooit.
Die maakt dat je de aandacht verliest, lang gaat slapen.

Schilderkunst is een middel om beelden te creëren. Ik breng het
liefst de verf dun aan. Niet uit zuinigheid, maar uit liefde. Het moet
transparant, open zijn. Lagen moeten kunnen optellen, strijden.
De compositie is simpel, helder; er zit snel een diagonale werking in.
Altijd onbewust gehad. Het geeft mij een gevoel van evenwicht.
Een werk moet er telkens steeds weer anders uitzien. Een beetje
anders is al snel duidelijk anders. Het goede been hinkt spontaan.
Misschien zou een werk, tekening of schilderij maakt niet uit, steeds
hetzelfde kunnen heten:
De terugkeer van het werk, gevolgd door een nummer.

Voorzichtig

Negatief persoon, 2006, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Prudent

Droog is het rondom zijn mond. Er zijn al te veel letters, woord voor
woord, uit dat droge gat gevallen. Het matte gezeur van zijn vaders
stem heeft waarschijnlijk voor altijd zijn geweten verminkt. Hij kan
alleen nog stil, doof verder staren.
Ieder jaar, zo rondom de wisseling, blijft zijn stem steken. Te veel
gedachten blokkeren de stem. Zwijgend zit hij de pijn van zijn geel
gapende rijkdom te likken. De pijn breekt hem niet. Nooit.
Toen ik hem zo op een afstandje zag dacht ik:
Waar hij strak staart sterft ons oog.
Hij heeft nare ogen.
Jammer voor hem dat hij de oorsprong van ieder jaar op die manier
verliest. Dit eenzelvig malen vertaalt geen enkel woord. Stom blijft
stom. Hij zorgt ervoor dat wij blijven woekeren.
De ontraadseling…ach, hou maar op.
Hopelijk drinkt hij nog eens in het schemerrood een beker leven.
Dan kunnen we samen in de eeuwigheid verdrinken.