Stilte

Slaper, 2012-2015, bewerkte foto

2012_2015_geel blauw_slaper_bf

Leegte

De woorden in zijn hoofd zijn verdwenen. Er was te veel gezegd.
Iets bracht hem in slaap. Het lege beest kroop onder zijn huid.
Soms doezelt hij licht weg om daarna weer met een schok
wakker te schrikken. Hij weet niet waarvan. Slaapkamerkleed-
jes spreken niet. Eenmaal wakker wordt hij onrustig.
Niet zoveel later kruipt hij stijf uit bed.
Beneden ligt Wolf, zijn hond,  rustig te slapen. Hij wel.
Toch voelt het beestje dat zijn baas wakker is. Hij strekt zijn
voorpoten, geeuwt zijn bek open, schudt krachtig zijn stijve kop
met een klapperend geluid, alsof zijn botten rammelen.
Het baasje hoort niets, hij is doof. Al heel lang. Wolf weet dat
en waakt daarom alert.
Heel lang kijken ze elkaar aan. Wie doet de eerste actie?
Beide de tong licht uit de mond/bek. Nu geen tanden laten
zien, nee, het is nog niet de bange nacht.
De dove man zit in de stoel. Handen op de gladde, stalen buizen
van de leuningen. Hij verdeelt zijn aandacht tussen die handen
en zijn hond. Die lijkt weer te slapen, de grote hondenrug rijst
en daalt regelmatig bij iedere ademhaling.
Soms doet Wolf kort één oog open. Er is niets, dus blijft hij onder
het bureau liggen, aan de voeten van de wakkere baas.
Zo blijft deze dag leeg verder gaan. Onze man hoort het niet.
Het geluid van de dag is niet aan hem besteed.
Stilte is een mooi geluid.

Liefde

Nacht, 2015, computertekening

2015_nacht_ct

Blind date

Haar ogen staan op stokjes, haar blik is ongewild wild. Zij is bezig
met haar zomerdroom. De ruigheid verliest het van het zachte,
haar gezicht staat op troetel. zij richt haar bede tot een jonge man,
zij wil hem totaal. Hij bloost van haar wollige woorden en begrijpt
waarom ze zich zonet optutte.
Het wordt tijd voor minder verzet. Overgeven aan het onbekende.
Ze waren altijd bevriend, onafscheidelijk, nooit intiem.
Nu de kersenbloesems allemaal zijn gevallen, zij trokken de lente
weg, zie je de vlinders licht en wit. Zij fladderen en paren. Even
verderop zwaait en zwenkt een zwaluw in de lucht, je wordt er snel
duizelig van als je te lang kijkt.
De avondmist zal alles binnen helder maken. Doe het licht maar
aan. Liefde is geen gerucht dat komt en gaat, geen luchtbel in een
vluchtige rivier. Liefde is een soort wederzijdse eer, een ontkenning
van welke dood dan ook. Je bent even onsterfelijk, postmortaal. Het
dwaze hangt aan je lip als een gekunsteld hemels lied. Deze ijdele
dichtersdroom riskeert glorie en geweten.
Zij wil trompetten, kent de wijs, hij ziet alleen haar ogen en belandt
in een bekoorlijke minnebrand. Amor heeft luid geroepen, pakt alle
eeuwigheid.
Als gedachten aan spraak ontstijgen dan is de liefde pas mooi.
Woorden kunnen veel ontkrachten.

Gekte

Kwestie van geduld, 1999, tekening, 65 x 95 cm

1999_ een kwestie v geduld_k65x95

Zuinige prater

Als hij praat is het net alsof je midden in een gesprek valt. Je hoort
alleen maar wat flarden. Zo spreekt hij, zo is hij.
Zinnen worden halverwege in de steek gelaten en de handgebaren
erbij moeten de gedachten maar verhelderen. Hij is meer een acteur.
Te veel tekst vermoeid hem snel. Te uitgewerkt, te veel beschrijving.
Je ziet het toch?
Hij geniet van de geniale onderstroom, een soort fijne gekte. Op die
manier legde hij een flinke collectie woorden aan.
Ik kan met groot gemak eilanden vol schijten met woorden was één
van zijn karakteristieke uitspraken. Toch deed hij dat niet, hij was
nogal zuinig met woord en daad. Hij hoefde ook niet begrijpelijk te
zijn. Ik doe heel veel, maar dat is verbonden aan mijn temperament,
was een ander gezegend gezegde. Mijn spagaat is nooit te groot.
Het meest heeft hij iets van een fossiel, een enkele afdruk is genoeg
om iets te herkennen. De opwinding dat er steeds iets kan gebeuren
is wellicht zijn sterkste drijfveer.
Hij heeft alle tijd, is geduldig. Niet gek.

Tijd

Uit het ziekenhuis ontslagen, 1971, tekening, A4

1971_uit het ziekenhuis ontslagen_k

Half mens

hij is een wachter
ten dele nog intact
buiten is het volle leven
hij is een rommelige ruïne
in het volle landschap
zo heeft iemand
hem daar neergezet
tussen steen en gras
wat lopen moest
scharrelt nu stuntelig
de tikkende stok centimetert
hoe waait de tijd
naar het huilende licht
ben ik vergeten
als ik straks vertrokken ben?
Waar is de nacht neergezet?

Weg

Sleutelwerk, 1998, tekening, 80 x 65 cm

1998_sleutelwerk_k80x65

Ander volk

Zover zijn wij gekomen, dat niemand van ons de sleutel heeft of
probeert stil te staan om om zich heen te kijken zoals een wandelaar
doet op een verlaten landweg. De verte ligt in het verschiet en is
tegelijk heel dichtbij. Iemand zonder gedachten passeert, je hoort
hem niet of nauwelijks. Hij heeft geen verleden, geen gedachte
blijkbaar.
Ik hoorde dat hij, nadat iemand van ons had geweigerd de weg
te zeggen, steeds zijn eigen weg zocht, zoals iedere kunstenaar.
Soms gaat hij gewoon zitten om een sigaretje te roken, een
aardig tijdverdrijf, terwijl hij niet ontheemd is. Bij hem is dat
mogelijk. Hij weet immers altijd de weg zonder richting.
Toen we dat hoorden hebben we elkaar verbaasd aangekeken.
Niemand van ons kwam op de gedachte om ook zo te zijn.
Wij zijn ander volk wisten we. Misschien dat iemand van ons in
een boze droom hem op de rug zou springen, de beide bungelde
benen rondom onrustig heen en weer schoppend. Hij zou niet op-
kijken en gewoon doorslenteren met onbekende snelheid.
Tot het moment dat hij zich om zou draaien om verpletterend op zijn
gezicht te vallen.
Terug naar de werkelijkheid: misschien was dit geen droom.

Blij

De val, 2014, computertekening

2014_de val_ct

Droommachine

Even leek het alsof haar bloed los haakte, ze lag op de vloer.
Ze rook de wasverzachter van haar net gewassen jurk, voelde haar
billen op de harde, ijskoude vloer. Onaangenaam.
Kan iemand me even met lieve woordjes inwrijven, vroeg ze zacht.
De koorts verruimde haar geest en ze vloog van hoek tot hoek door
haar huis. Mooi aanzicht. Spinnen vluchtten.
De lekgeschoten woorden verdwenen als een dief in de nacht. Haar
vaten werden nu nog wijder, ze zag ontheemde beelden. Ze ijlde dat
ze haar ijscoschep was kwijtgeraakt. Wil iemand me even helpen?
Bij benadering was ze haar gezicht bij de uittocht van eb verloren.
De vloed zou het haar hopelijk teruggeven.
Ze viel diep zonder eind.

Dan ben je blij dat alles er nog op en aan zit als je wakker wordt.

Bril

Puber, 2015, bewerkte foto

2015_puber_bf

Vroeger

Alles was toen nog grijs van geluk, onder de bewalde ogen werden
de schaduwen diep ingedeeld. Overzichtelijk zwart wit is niet snel
uitgespeeld. Ik was zonneklaar in galerie Van H. in de Friese hoofdstad,
waarin ik als kind mijn toekomst dromen speelde. De bergen en dalen begonnen hier.
Later begon het gevaar pas in mijn woeste baard.
Het nest waaruit ik kwam kon soms wreed zijn, dan was het een spel
met een bedorven ei (wat voortdurend verloren in de lucht hing). Ik
schopte al het geel van de dooier weg, hield het wit over. Het antwoord
daarop was: schone wolk.
In die wolk kwam vanzelf de wedergeboorte, omdat ik het vuur niet
vreesde. Wolken van genot omringden mij!
Alles wat ik daarna deed was opsommend mooi, ik proefde elk woord
al was het mijn eigen bloed. Ik kreunde van zoveel mezelf.
Later kwamen de dichte wegennetten uit het niets aanzetten en
bezetten het andere land.
Als gevolg hiervan ging mijn gehoor achteruit. Niet snel, maar beetje
bij beetje.
In de chronische maalstroom is de korte duur heel kort en bijzonder
gedenkwaardig bij zonsondergang.
Ik maak mijn bril nog maar eens schoon.

Scherven

Oudere man, 2015, computertekening

2015_oudere man_ct

Halte

Ik pak zijn hand. Ik heb een orgeltje en een bed voor hem, dat
moet genoeg zijn. Dat is genoeg, zegt hij. Het oude liedje kreunt,
heeft vergunning, dus het mag en kan.
Ik ben niet slecht, zegt hij zomaar. Hij is even weer het jongetje
met zijn doorschijnende huid. Ik denk, je botten buitelen naar buiten
en houd hem stevig vast. Hij roest en hoest, hij is als oud ijzer. Hij
huilt niet meer, zijn tranen hangen aan de haak, zijn jas hangt er
overheen.
De rug voelt krom maar breed genoeg, zijn vorsend arendsoog uit
andere tijden is nog goed. Vandaag vooruit, zonder knuisten. Geen
uitzicht naar een eindpunt. Hij loopt op het eiland van de tijd.
Ik sta naast hem, spreek met speeksel naar de dingen. Waarom toch?
Er daalt een verwaaide stadsduif. Altijd honger. Niks te halen, dus met
dezelfde vaart weer op weg naar elders. Doorstart.
In mijn maag hoor ik iets rommelen. Alsof er een schip dobbert.
Ik zeg in mijzelf: vaar me één nacht aan scherven en weet niet eens
wat ik er mee bedoel. Ben ik nu de oudere en hij de jonge van geest?
Al het water in mij schotst en schommelt, ik duizel half. Val bijna om.
Dan zegt de oude man: Laat me hier staan, ik ben er niet, ik kan niet
met je mee.
Ik ben vervreemd.

Boze droom

Frau im Kopf, 2009, acryl, 40 x 30 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

B(r)oeivrouw

Zij kan goed klagen en slaapt in een rijk bed, wat door te veel
alleen zijn door motten wordt geblust (hierbij moet je dan de tik
van een oude pendule bedenken).
Haar geheugensteun zit onder de grote spiegel, haar holle kaken
kraken de wang. Zij is een broeinest, ze kan flink losbarsten.
Zij praat zo hard dat de baarden van oude mannen er af vliegen.
(note: Het kan ook zijn dat die baarden al zo schurftig waren dat
er maar weinig voor nodig was om los te laten)
Hoe dan ook, als banale geruchten aan het slapende land komen,
let dan op, want dan is de broeivrouw al behoorlijk dichtbij.
Ze zal je proberen te betoveren met haar Duitse gezangen. Haar
diep borrelende stem pakt je snel bij de strot.
Zij is bepaald niet vaderlands. Haar harde hand zal je kloppende
halsje snel weten te vinden en dan ben je er geweest. Haar boze
dromen pakken je zomaar en ben je ineens klein.
Pas dus op als je haar alles hoort los zingen.
Dan is klare wijn zo tintelende paardenpis.

Murmel

Blaaskaak, 2007, boek 96, pagina 6

2007_b96_p6_blaaskaak_k

Jonge schrijver

Een jongeman was zwanger van maneschijn en zichzelf.
Tot diep in de nacht kon hij niet slapen. Soms dommelde hij even
weg, maar kwam steeds met een doffe smak weer terug in waak-
land.
Uit ergernis en verveling begon hij in zijn navel te pulken en fluisterde
naar zichzelf: ik ben het licht, het zoekende punt!
Als schrijver wilde hij een mooi verhaal vertellen, maar was niet
in staat ongeschreven woorden te verwoorden. Veel te behoedzaam
probeerde hij zijn o zo originele stem te vinden.
Helaas en steeds, ergens in de taal, ergens tussen een paar woorden
in, bleef hij haperend steken. Hij voelde zich voor een hoge schutting
geplaatst, hoorde wel het leven en al de bewegingen, het geluid van
anderen, maar de woorden kwamen maar niet.

Ook zat hij graag in zijn grote ruimte. Ontving mensen.
De lage lampjes daar gaven die ruimte iets spookachtigs.
Alles leek ver weg, had lange schaduwen of was in een vaag soort
samenzwering van stil fluisterlicht.
In deze ruimte  mocht men overal gaan zitten. Stoelen ontbraken.
Tafeltjes waren verdwenen. Hier heerste meubelmoeheid.
Uit een hoek kwamen als vanzelf kleine murmelzinnen, louter uit
lichte groei en ander geneuzel.
Af en toe, je wist nooit precies wanneer, klonken er ook mooie
poëtische volzinnen over het magere menselijke bestaan, dus over
moeizame relaties, over wel of niet seks, over geld, over de grote
onmacht en vooral over veel onrecht. Kortom: veel taaie tobberij.
Tot slot werd er gul alcohol uitgedeeld. Tegen die pijnlijke woorden.
Pas toen hij de deur van de troost wijd open zette, stierf hij ontzet-
tend veel later.
Een geluk bij een ongeluk ergens.