Belegen

Franse vrouw, 2015, computertekening

2015_Franse vrouw_ct

Muts

Een vrouw kwam langs en had haar hoofd meegenomen. Haar
voorhoofd was een rimpelloze zee. Zo spiegelglad, zo simpel, zo
jong. We waren zeventien.
De wereld had haar vooruit gestuwd en nu was ze vol vraagtekens
bij mij. Haar wimpers leken me grote zeilen. Ik moest haar vast
zien te houden. Voor je wist zou ze weer weg zijn.
Dus zette ik haar in een oude schommelstoel.
Er was geen zon, maar wel licht en ik zag dat ze een mutsje op had.
Niet zomaar een mutsje, het was een echte Franse baret met zo’n
klein steeltje boven op (of was het de mast van haar inwendig bootje?).
Er was wat wind dus deed ik het raam dicht.
De schemer verkleurde de kamer, maakte alles grijzer blauw tot
het was uitgewoed. Licht werd donker.
Kijk, zei ze gehaast, we hebben ons verinnerlijkt en varen zoet
vereenzaamd in een landschap. Ik roei en jij schept met je elegante
hand het wassende water uit ons bootje, opdat we niet zinken…
Ik was nogal verrast door haar verbeelding en zei droog: ik wuif de
tijd ook nog even weg en wat houd ik van je knieën uit je rok!

Fantast zul je zeggen, maar ik ben er bij geweest en dan kun je alles
zien en herinneren. Jonge mensen zeggen vaak belegen dingen.

Geduld

Maanvrouw, 2015, computertekening

2015_maanvrouw_ct

Nachtmist

Van ver bekeken was ze mooi. Ze verschijnt onschuldig met een
vergulde neus. Is geduldig als de nacht.
Een schimmige nachtwaker bloost zich een leven door zich met
de sterren te meten. De maan verdrijft de stad voor een tijdje, zij
is moe. Om de hoek waait een verloren wind, het dak van het huis
kraakt kouwelijk.
De maan had zich voor altijd in haar huid vastgezet. Een klein
stukje van haar neus bleef geel. Niets hielp om het te verwijderen.
Zelfs de nachtmist of de ochtenddauw lieten het afweten. Ze bleef
plaatselijk een tikje geel. Heel vreemd.
Overdag wreef ze haar ogen uit haar bril, ook dat hielp niet.
Ze droomde van een nachtuniform. Een strelend uniform.
Het ontwapende geluk zou daarna haar weg vinden. Echter, een
honderdarmig monster hield het tegen. Tenminste zo voelde ze het.
Toen ze later werd uitgescholden voor Maanvrouw was de nacht
helemaal zwart. Ze moest aanvaarden dat ze de dingen niet kon
dwingen. Ook niet bij volle maan. Ze moest geen trede hoger klim-
men dan ze kon.
Uiteindelijk:
Verdeelde ze de seizoenen over haar vaste speelplaatsen.
Het geel van de neus ging geleidelijk weg.
Alles is een kwestie van geduld.

Boeket

Geduld, 2006, monoprint

2006_geduld (monoprint_k)

Valman

De schemer kwam in de kamer en verkleurde alles. Alle kleuren
vergrijsden, bloeiden uit. Het blauw bleef het langst blauw. Tafels
en stoelen raakten los van de ruimte. Hij werd er gelukkig van.
Buiten rukte het zwart op, zwartte alle bomen, vogels verdwaalden
of sliepen al.
De deur was op slot, gordijnen dicht, de dagelijkse vrede heerste
huis aan huis. Na de schemering verdwijnen alle dingen.
Hij zei van zichzelf dat hij geen moeite had met eigenliefde. Hou
me vast was dus altijd dichtbij. Het hele jaar stierf door het jaar zelf,
werd een vergeelde krant. Onze armen kunnen het niet tegenhouden.
Niets van wat hier blijft is ooit gekomen, hij had het niet mogen zien.
Er zat niets anders op dan zelf te verdwijnen door achteruit te lopen.
Het hielp niet, hij struikelde. Als zij hem niet had opgevangen was
hij hard gevallen.
Zij likte zijn nek. Trok zijn hemd uit de broek. Streelde zijn buik.
Samen werden ze een geurig boeket.
Met wat geduld en liefde kom je de eenzaamheid niet tegen.

Sleutel

Aantrekkingskracht, 2013, boek 11, pagina 46

2013_b111_p46_aantrekkingskracht_k

Dichtbij is ver weg

als woorden uit het hoofd verdwijnen
wordt er niets meer gezegd
begeerte is een brandstichter
oneindig dichtbij is nabij de grens geweest
gesloten ogen missen niets
zonder gek te worden zijn we dom
alles wat aantrekt is kracht

als alle parallelle werelden samengaan
wordt er flink gedacht
zonder verveling of afstomping
verlicht de machine zich
het doodlopend spoor bleek onervaren
uitgekeken intelligentie
is niet buitenaards

dichtbij is behalve ver weg
meestal gewoon dichtbij

Kunst

Blue Frame, 1998, schets

1998_Blue Frame_k

Over mooi

Het mooiste ogenblik is grenzeloos, als een constant openbarstende
bloem.
Vaak lukt het haar dit geluks-punt te vinden en op te rekken tot het
volslagen tijdloze.  Ze weet natuurlijk wel dat het bij uitstek juist
tijdelijk is en dat er ook onbereikbare dagen zijn.
Op onbereikbare dagen wordt het ogenblik snel nagekeken door het
rood van de wangen. Het bloost zich zo een schaamtevolle weg. Het
lichaam laat zich van zijn meest lullige kant zien en speelt eigen
rechter.
Het mooie is dan dat de natuur een biggeltraan laat vallen in de tuin,
waarop vooral de merels actief reageren. Ze zingen zich de longen
uit hun bek. Vogels hebben ook hun mooie momenten. Vaak ’s ochtends.
Op dit mooiste ogenblik ziet ze even niets zolang ze wegdenkt.
Ze weet niet of het een vorm van ijdelheid of echtheid is. In elk geval
speelt ze haar eigen hoofdrol. Ze herkent alles driedubbel en helder.
De langgerekte momenten spiegelen het verleden genadeloos terug.
Ze weet niet of het kunst of echt is. Zeker tijdelijk mooi.
Dan zal het wel kunst zijn.

Mini mono

Bespiegeling, 2013, computertekening

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Tekenen van grijs gedraaid geluk

Tekenen beschouw ik als het meest hartstochtelijk werk wat bestaat.
Werken aan een tekening of schilderij, hoe groot of klein ook, brengt
mij in een staat van groot geluk. Dan ben ik helemaal totaal één met
mijzelf.
Bij schilderen is het meer een logisch verlengstuk; ook mooi.
Werken aan een tekening grenst aan een waanzinnige euforie.
Alle vermoeidheid of somberste somberden lossen als sneeuw voor
de zon op. Er zijn ineens geen tegengangers meer. Je bent totaal
koning in je mini-mono-rijk.
Tekenen is een staat bereiken waarin alles monistisch wordt, alles
vloeit voort uit een verschijnsel, in dit geval mijn complexe geest.
Het is een heerlijk gevoel, een besef van grote eenheid, rust.
Als tekenaar ben je je eigen God of grote goedheid.

Waarom is de geest van de tekenaar zo complex zul je je misschien
afvragen? Dat komt omdat hij mens is, dieren doen niet zo.
Als ik teken denk ik niet aan de beschouwer, die is op dat moment
een imaginair persoon, ik denk ook niet aan mezelf, want op dat
moment ben ik misschien ook wel een imaginair persoon. Ik doe
en dat is voldoende. Dat is het mooie van het gevoel van trance of
extase.
Tijdens het tekenen schep je een ander ego. Je bent een bewuste
geest geworden, een kern waaruit alles voortvloeit.
Wat precies die kern is en waar die ligt hoef je niet te weten, dat is
iets voor zoekende kunstvorsers (vermomde psychoanalytici).
Mijn eigen web bestaat uit mijn geheugen en bewustzijn.
Ergens blijft nu het woordje mededogen hangen. Ik weet niet precies
waarom.
Men zal het mij vast binnenkort gaan vertellen, vermoed ik.

Etter

Inner, 2015, bewerkte foto

2015_inner_bf

Het gesprek

Om de zoveel  tijd, laten we zeggen twee, drie keer per maand,
krijgt een jongeman bepaalde telefoontjes. Mogelijk zijn ze niet
voor hem bestemd, het zijn vreemde gesprekken. Hij wordt er
soms opgewonden, soms neerslachtig van. Meestal raakt hij van slag.
De verschillende stemmen aan de andere kant van de lijn dringen
zijn stil leven binnen met voorstellingen waar hij geen enkel affiniteit
mee heeft.
Vaak wordt hij verzocht een moord te plegen op die en die, die daar
en daar woont. Dat geeft een ongemakkelijk gevoel.
Ook bieden mollige dames zich aan. Ze zijn niet meer dan een warm
lijk. Hij hoort alles gespannen en vol afschuw aan en zou er zeker
gegarandeerd syfilis van krijgen als hij er op in zou gaan (als straf
van zijn fysieke medeplichtigheid). Niet doen dus.

Vreemd verhaal zal je zeggen, maar die provocaties gingen gewoon
door. Soms moest hij naar een plein gaan om daar iemand te treffen.
Die kwam nooit opdraven natuurlijk, maar hij kon de telefonische
dictaatjes niet de baas.
Nee zeggen was geen enkele optie, nooit geleerd.
Zo werd hij vanzelf een dolende grijsaard, die in eigen hallucinatie
geloofde.
Zijn herinneringen raakten ervan in de war.
De stem aan de andere kant van de lijn bleef etterig voorzingen.

Jazz

Lege kop, 2015, computertekening

2015_lege kop_ct

Verschijning

Wij hebben een verse verfverschijning. Zij ligt ergens in de wereld,
in een groene zee.
Het vreemde is dat die verfverschijning rond middernacht duidelijker
wordt, ze kan zelfs doorschijnend worden, die verschijning. Dan pas
zie je ook dat ergens in het midden een kop verscholen zit. Daaronder
vermoed je een groot gestalte.
Iedereen kan het waarnemen, je hoeft niet eerst uit je graf op te staan.
Ik moet trouwens bekennen dat ik met haar omga. Ik behang haar,
want het is duidelijk een haar, met attributen en overlaad haar met
troetelwoordjes. Ze lust er wel pap van, ze gaat wild schuimen van
plezier.
Als ik de verschijning roep komt ze nooit direct, zij krult over de bodem
van de zee en dat gaat niet snel. Daarna doet ze eerst alsof ze me niet
kent, maar daar trap ik niet in, ik ken haar onderliggende honger, laat
haar ogen snel schitteren. De zee wil dan nog wel eens gaan fosfor
oplichten. Dat zijn de mooiste momenten, ik zie het als een groot com-
pliment: ik wordt gehoord.
Laatst hoorde ik haar duidelijk zeggen: P.S. I love you…..
Ze houdt kennelijk van jazz.
Ik ook.

Gevoel

Zware berg, 2006, schets

2006_zware berg

Soort brief

Het is waar, ik heb je lang, lang niet geschreven. Veel nieuws is
inmiddels waarschijnlijk oud nieuws geworden. Ik ben wat ouder
geworden, maar niet ouder dan mijn mededelingen.
Ooit was ik zo licht van jou dat ik ging zweven. Als jongen heb je
dat graag, nu houd ik liever mijn beide voeten op de grond, de
schrik zit nog in de benen.
Ik mis je, jij mij hopelijk ook, bij het uur van slapen gaan.
Het welterusten zeggen is een stilleven geworden. Stilleven is nu
stil even. Alle wijsheid ligt onder een dikke deken.
Het besef dat ik leef en niet droom, wil ik met je delen. Is dat wat?
In de dubieuze intimiteit mogen wij best naakt lopen, lijkt me.
Ik gun het ons. De afkeurende, meewarige glimlachen van anderen
doen me niets. Het maakt hun domheid alleen maar groter.
We zaten aan een eindeloze tafel, aten eindeloze taart. Ineens was
die taart op. We zagen onszelf gekauwd en gegeten door een grote,
gulzige, sponzige mond.
En nu is het deeg binnen en we weten niet meer wat buiten gebeurd.
Nostalgische vraatzucht bederft alles. Ook aan de eens eindeloze
tafel.
Vredig zijn de definitieve daden, zeggen ze, maar ik voel me opnieuw
geboren en weet nog niet wat vredig is. Ik leef in het glanzend groen,
waar het licht nog knakt. Mijn stam is nog steeds hetzelfde, ook al
zijn mijn bladeren niet meer van hetzelfde oude.
Ergens aan het eind knaagt en knabbelt het leven zijn weg.
Dat wilde ik je even laten weten op deze waai-zondagmiddag,
maar je wist het al, je had het al gevoeld.

Vervreemding

Ziekenhuisschets, 2015, schets

2015_ziekenhuisschets_k

De gedachte loopt

Ik draai triomfantelijk een hoek om, op naar het verre volgende
stuk en verscheur alle entreebewijzen, ik ben er immers al.
De sneue snippers dalen als zieke duiven, krullen op van heimwee.
Ik sluit mijn ogen, loop automatisch, een blinde weet de weg altijd.
Onderweg stapt de herinnering vaak in. Ik zie iets en verdwijn in de
spiegel.
Verderop kom ik, steeds verderop en mijn lijf heeft zich helemaal
met mij verzoend. Voor even en dat is genoeg. De wind slaat om
mijn oren. Dit is een mooie ademtocht die me doet leven, regels
worden afgelegd. Zon en wind, het wist de ogen open. Het maakt
je zo anders, zo intens vrij.
Ineens word ik staande gehouden door een vrouw. Zij legt eerst
haar rechter vinger voor haar lippen, het teken van stilte gebiedt.
Dan zegt ze uit het niets: Adem in wat er is, sla het gras van je
broek, adem uit in de stad, zo woon je waar je bent…
Snel loop ik door, ik kan er niets mee. De vrouw tikt nog met de
zelfde vinger tegen haar voorhoofd, laat daarbij haar ogen rollen
en wandelt luid mopperend verder. Alle mannen zijn gek of deugen
niet, staat op haar lijf geschreven. Ze is zo stijf als een plank van
de opgelopen stress.
Vol vervreemding ga ik op zij, zet mijn eigen innerlijk weer aan,
voel alle eigenschappen. Daarna maak ik mij los van mijzelf en ga
er vandoor als een bijzondere bijzin.
Niets groeit op mijn rug, er is geen grond.
Mijn heden rinkelt om mijn lendenen tot mijn hoofd eindelijk iets
anders verzint.
Een zuster schudt me wakker. Het is echt. Ik lig in het ziekenhuis,
niet te verwarren met het zielenhuis.