Verder

Zwaaiman, 2013, schets

2013_zwaaiman_k

Weer thuis

Hij opent de zuchtende deur en verlaat het kadaver van de buitenkou.
Thuis is alles wat dik is dun. Tenminste zo lijkt het.
En de liefde?
De liefde, die vloeiende vlinder, die zoekt zijn veilige pijl. Voorlopig
hangen de cupido’s snikkend tegen de trapleuning. Ze verlangen
naar de zwijgende, machtige maan. De trotse gebaren nachtegalen
al een tijdje niet meer of hebben een zelfgesprek in eigen graf.
Thuis is gevonden geluk. Het hart herinnert zich een lichaam en is
uit het niets blij. Thuis blaast iedere geest op, wordt een fontein voor
altijd. Thuis ben je altijd verder dan voorheen.
Mooie mensen mogen nu wel komen, denkt hij, het is toegestaan.
Ze zullen goud eten uit eenvoudige houten schalen, ze zullen het
zuiverste vocht van hem drinken, ze zullen de stilte niet horen als
stilte.
Zijn adem laat iedere steen opstaan, zijn wangen willen niet hangen.
Nog niet zul je zeggen, want hoe ouder hoe grijzer, hoe gebrilder.
Je houdt het niet tegen.
Laat de meisjes maar hun veertjes schikken.
Laat hem nog meer glimlachen.
Hij zwaait ze tegemoet.

Rood

Schaammeid, 2013, schets

2013_schaammeid_k

Laatst

Je weet nu wat rood doet. Je weet waar het verboden gras groeit.
Je weet wat zwart weet. De dode zon houdt alles verborgen, maakt
alles koud. Jouw tijd is een lokkende klok, je pruik is net zo kostbaar
als je haar. Je bent een geweldig vrouwtjesdier, die niet of nooit aan
morgen denkt. Je reist gewoon de tijd rond.
Door het sleutelgat van de avond zag ik je als een fee uit de vodden
staan. Ik smolt. Bouwde een weg naar je lijfelijk, lieflijk lawaai.
Je weet nu wat rood doet: het pakt mijn lurven.
Het pakijs van het verleden laat los en drijft weg met de laatste ge-
bonden, logge onderdelen. Mijn binnendorst kan zich nu lessen.
Plotseling slaat de bliksem in, juist waar ik drinken wil!
Ik sta daar als dood bier.

Gewemel

Contact, 2004, schets

2004_contact_schets

Oude zak

onder de zak:
oren gespitst
dubbelgewassen
overvloed

vuile gedachten
maken makke dingen
half gelukkig
zelfcensuur

borduurdromen
benevelde geschiedenis
beschermde neuzen
reukgordijn

zomerlusten
hunkerschaduw
hoopvol gewemel
hemelrijk

vliegende toekomst
opgelichte opdracht
doorboort oor
zakzwijgman

Visie

Leeghoofden, 2015, computertekening

2015_leeghoofden_ct

Boos driemanschap

In 1967 exposeerde ik samen met twee andere makkers in het
Groninger Museum. We waren jong, een jaar afgestudeerd en vonden
het normaal en tijd worden om te exposeren in een museum.
De wereld wachtte immers op ons, we staken alvast een sigaar aan.
Liever had ik de ruimte in mijn eentje gevuld, altijd werk zat. Nam
het voor lief en schitterde. In de recensie kwam mijn anders zijn ter
sprake, ik zou serieuzer zijn, ik had een visie…
Aan m’n hoela! Serieuzer was een beschimmeld woord voor meer
kwaliteit, al wist ik dat toen nog niet. Ik had een mening en een
opdracht, iedereen moest dat weten, zien. Leeghoofderij was niets
voor mij, mijn hoofd zat overvol.
Het museum kwam met de term driemanschap, ik voelde me er erg
ongelukkig mee. Het zou een soort verwantschap inhouden (die er
niet was). Klasgenoot was slechts de verbinding. Al snel had ik me
los gerukt van de opleiding, het duurde me toen al een jaar te lang.
Ik zocht en kreeg andere vrienden, werd door een andere, interna-
tionale galerie gevraagd. Dat deed mij en mijn werk goed.

Dat het Groninger Museum toen niets aankocht was een feit
en een grote teleurstelling. Ze zouden daar later vast spijt van
krijgen, was mijn klinkende overtuiging.
In een veel later gesprek, nu met een heel andere conservator
van dat museum, kwam het weer ter sprake. Hij vroeg naar het
werk van toen.
Met groot genoegen kon ik de waarheid zeggen: ik heb alles
verbrand!!
Ik zag ineens een bleek hoofd met grote ogen.
Hij schudde meewarig zijn hoofd, vond me een cultuurbarbaar.
Ik vulde in gedachten aan met visie.

Belegen

Franse vrouw, 2015, computertekening

2015_Franse vrouw_ct

Muts

Een vrouw kwam langs en had haar hoofd meegenomen. Haar
voorhoofd was een rimpelloze zee. Zo spiegelglad, zo simpel, zo
jong. We waren zeventien.
De wereld had haar vooruit gestuwd en nu was ze vol vraagtekens
bij mij. Haar wimpers leken me grote zeilen. Ik moest haar vast
zien te houden. Voor je wist zou ze weer weg zijn.
Dus zette ik haar in een oude schommelstoel.
Er was geen zon, maar wel licht en ik zag dat ze een mutsje op had.
Niet zomaar een mutsje, het was een echte Franse baret met zo’n
klein steeltje boven op (of was het de mast van haar inwendig bootje?).
Er was wat wind dus deed ik het raam dicht.
De schemer verkleurde de kamer, maakte alles grijzer blauw tot
het was uitgewoed. Licht werd donker.
Kijk, zei ze gehaast, we hebben ons verinnerlijkt en varen zoet
vereenzaamd in een landschap. Ik roei en jij schept met je elegante
hand het wassende water uit ons bootje, opdat we niet zinken…
Ik was nogal verrast door haar verbeelding en zei droog: ik wuif de
tijd ook nog even weg en wat houd ik van je knieën uit je rok!

Fantast zul je zeggen, maar ik ben er bij geweest en dan kun je alles
zien en herinneren. Jonge mensen zeggen vaak belegen dingen.

Geduld

Maanvrouw, 2015, computertekening

2015_maanvrouw_ct

Nachtmist

Van ver bekeken was ze mooi. Ze verschijnt onschuldig met een
vergulde neus. Is geduldig als de nacht.
Een schimmige nachtwaker bloost zich een leven door zich met
de sterren te meten. De maan verdrijft de stad voor een tijdje, zij
is moe. Om de hoek waait een verloren wind, het dak van het huis
kraakt kouwelijk.
De maan had zich voor altijd in haar huid vastgezet. Een klein
stukje van haar neus bleef geel. Niets hielp om het te verwijderen.
Zelfs de nachtmist of de ochtenddauw lieten het afweten. Ze bleef
plaatselijk een tikje geel. Heel vreemd.
Overdag wreef ze haar ogen uit haar bril, ook dat hielp niet.
Ze droomde van een nachtuniform. Een strelend uniform.
Het ontwapende geluk zou daarna haar weg vinden. Echter, een
honderdarmig monster hield het tegen. Tenminste zo voelde ze het.
Toen ze later werd uitgescholden voor Maanvrouw was de nacht
helemaal zwart. Ze moest aanvaarden dat ze de dingen niet kon
dwingen. Ook niet bij volle maan. Ze moest geen trede hoger klim-
men dan ze kon.
Uiteindelijk:
Verdeelde ze de seizoenen over haar vaste speelplaatsen.
Het geel van de neus ging geleidelijk weg.
Alles is een kwestie van geduld.