Kwadraat

Koele ontmoeting, 2013, boek 108, pagina 62

2013_koele ontmoeting_bk108_p62k

Twee ikken, één lijf

Ze gaat vanavond uit. Uit om zichzelf in te sluiten.
Ze draagt zwikhakken, haar humeur zeurt vacuüm. Ze heeft last
van een erg soort heimwee: angst. In het flashlight van haar ont-
eigening zit een zwart gat. Hoe het daar gekomen is weet ze niet,
maar het is er. Desondanks flonkert ze in de avondstemming. Haar
vreemde lichaam vult zich met niet normaal.
Zij gaat uit met zichzelf.
Zij gaan nooit meer uit elkaar, ze zijn in elkaar overgegaan en heb-
ben de sleutel van het bed, waar ze de dekens omslaan alsof het
dagen zijn.
Intussen wacht de toekomst.
Daarom komt er toch een ander in hun film. Een derde om te delen.
Hij doet een poging tenminste. Ze aarzelt, ze aarzelen nog meer.
In de verte roept het verhaal al, het moet nog even worden ontfut-
seld. Als ze niet te snel leven komt het zo.
Maar dan: met een ingehaald leven beleef je niets, dan ga je alleen
maar crashen.
Dus gaat ze even rechtop zitten om alles beter te overzien. Ze trekt
alle gedachten diep uit het hoofd en komt zo dicht bij haarzelf dat ze
er van schrikt. Nee, al staat de deur nu op een kier, nu geen heftig
avontuur. Zeker niet in het holst van de nacht.
Ze gaat zingen met haar rozenmond. Het maakt haar zwevend. Op
straat schalt alles zo mooi. De man loopt weg, broddelt nog wat na,
zijn liefde is niet voor haar, gaat naar een ander.
Zij veert verder met haar beide ikken.

Komen en gaan

Boom met idee, 2013, boek 108, pagina 88

2013_boom met idee_bk108_p88k

Verloren huis

natuurlijk moet je kijken
vanachter die boom
die dicht is, adieu, slot erop

intussen zie je het hoge huis
ramen kijken je aan
of denken aan jou
jij was hun wens

jij moet dus verloren lijken
maar jouw glimlach netvliest
al zien ze je niet
je projecteert

gedachten verbrokkelen randen
je brandt je aan het loden licht
want de niet helderheid
staat in de ellendige etalage

natuurlijk moet je kijken
en weten dat je stroomt
je komt, het komt

Carry

Maan, je bent hier, 2013, boek 108, pagina 42

2013_maan je bent hier_bk108_p42k

In het nachtduister

In zijn hoofd wil alles graag verbaasd zijn. Ook nu, in alle vroegte,
in het melklicht van de maan. Het vermoede uitzicht verraadt een
verlaten zomer. Er gaat een tuin met bomen schuil in het zwart.
Zijn adem wil de bloemen breken omdat het seizoen voorbij is.
Hij is al jaren doof en dito zwijgt hij, onophoudelijk, maar zijn
glimlach is nog goed. Hij kan nog alles zien zonder bril. Ook de
krant, maar hij leest nu niet, hij kijkt. Kijken is het mooiste wat
bestaat. Kijken lijkt op foto of film.
Soms kijkt hij naar een leven dat de dood zocht, maar niet vinden
wou. Tegenwoordig lacht hij nogal vaak. Hij is opgelucht omdat
niets meer hoeft.
En zij?
Zij wuift alles weg met woorden. Tot het bittere einde waarschijnlijk.
Hij noemt haar een koele dame en kust haar niet, omdat hij bang is
dat ze dan gaat huilen of nog erger: gaat razen.
Zij blijven in hun comfort, hun glanslaag. Hun leven lijkt een code.
De verbazing blijft, dat moet zo zijn. Immers, een leven bij elkaar
is hetzelfde als altijd alleen.
Zijn hoofd zit hoog, er is uitzicht en betekenis. Onder hem stroomt
de vlakte, diagonaal, hij merkt er niets van, hij is van blik en staal.
Hij denkt: de nacht heeft een zwarte boord en wuift al het licht weg.
Iedereen weet dat de toekomst altijd hoog in de keel zit. Je gaat
praten, je gaat denken. Je gaat nopjes doen, wordt nog meer de
glanzende man.
Wat is dit voor leven?
Carry van Bruggen (1881-1932) schreef:
we zijn wat we zien, maar we kunnen er niet wonen.

carry v bruggen_1912_d (Carry van Bruggen)

Vader

Van binnen bang, 2013, bewerkte foto

2013_van binnen bang_bf

Vage droom

Telkens komt zij los uit het schemer. Tussen de grote oorwieken rust
haar weggedoken kop. In dit onderlicht is zij het boegbeeld van de
weggesneden tijd. Konijn of haas, het maakt niet uit, zij is niet bang
voor het schot, zij is een bewegend zoekplaatje.
Beduimeld licht stinkt als een bliksem in de moerassen. Het is een
taal waar je doorheen moet waden zonder je te vergissen, anders
wordt je stront of een misplaatste grap met de geur van een vuil ei.
Ook in diepe duisternis blijft alles op zijn plaats, dus van alles wat
nog weinig lijkt is vaak snel te veel. Luie geesten hebben daar niets te
te zoeken, zij zijn niet sneldenkend genoeg voor grote vaagheid.
Bovendien brengt de traagheid veel weemoedige gebaren mee en
dan maak je met gemak dolle brokken.
Zij ledigt geregeld haar te ruim geworden muil, heft zelden nog
haar ogen. Het zijn kijkglazen vol wrok en al wat ze hoort is een
raar klinkende snotterklok. Ze is oud, het is magere varkenstijd,
het kiststro ligt al klaar, er is jaren voor gespaard.
In de laatste schaduw van de schemer scharrelt zij in mompel-
donker en ziet als gast in het laatste gelaat haar vader. Hij staart
haar alleen maar aan, zegt niets. Hij is spelbreker en allang dood.

Bezoekje

Het vertrek, 1994, bewerkte foto

1994_het vertrek_bf

Aanwezig gister

Hij nam een hap van zijn appel, deed alles nog eens over en vergat
te kauwen, waardoor een vervelende hoestbui ontstond. Het van te
voren opwrijven van de appel had niets geholpen, zijn keel was nu
pijnlijk rauw. Toen sloeg de torenklok alle vogels weg en was het nare
gevoel gelijk weg.
Dacht hij aan de toekomst, dan rook hij geurende bermen. Dacht hij
aan de tekenles op de HBS dan zag hij een mooi meisje, zijn meisje,
met een wit konijn op haar arm voorbij het raam gaan. Ze was katho-
liek, hij niet, het zou niets kunnen worden.
Hij nam nog een flinke hap, kauwde ditmaal goed, pakte de fiets en
fietste door het avondrood. Hij wou weer aan de toekomst denken,
maar het knappe meisje kwam weer in de gedachte en niets daarvan
kon hij zich later nog herinneren.  Het leven lag onherroepelijk,
onveranderbaar klaar, vandaar.
Dat weten we nu anno 2013, maar in ’58 was dat nog niet bekend.
Toen blafte de flakkerende zon nog tussen de wijkende bomen en
spoelde de regen al het overbodige weg. Toen kon je jezelf nog ineens
ontdekken op een vrije zondag (nog net op tijd!). Toen sprak je de
dokter nog aan met meneer en kreeg je poeiers in een vreemd opge-
vouwen papiertje voor om de dag. Toen keken moeders nog, met een
sjaal om, in de straat waar de kinderen waren gebleven, het was zes
uur.
Het rode potlood achter zijn oor stak als een open wond af tegen zijn
bleke huid. Het was sterke westenwind, zijn fiets stond bijna stil. Hij
kijkt, hij luistert naar zijn fluitende manchesterbroek.
Dan verdwijnt hij in de verte van zichzelf, zo donker als geteerd hout.

Hij zit aan tafel bij Oom en Tante. Zij hebben geen kinderen en zijn blij
met zijn komst. Met zijn rechterhand roert hij in het kopje, zijn linker-
hand rust op het pluchen kleedje ernaast. Steeds maar polig heen en
weer gaan de vingers. Het is een tic.
Oom heeft een grote smoel maar een klein hartje en verstand van het
leven. Tante spreekt alles tegen, houdt hem bij de les. Met een breed
wegwerp-handgebaar wordt het gesprek beëindigd.
Hij luistert nog steeds en bevestigd wat hij hoort.
Dan wordt het tijd om weer naar huis te gaan met de complimenten.

Gemist huis

Zamenhofpark, 2013, computertekening

2013_Zamenhofpark_ct

Groene droom

Ik loop hier rond als sublimatie van mijn verre verleden en kijk als
een bewering om me heen. Ik weet zeker dat ik weer kind ben en
vier. Omdat ik weet dat het park er toen ook was. En nu ga ik er
heel misschien opnieuw wonen.
Mijn huisje was ergens van karton en stond op het punt om te ver-
dwijnen, dan kan je maar beter vertrekken. Ik vertrouw op de na-
tuur van mijn hart dus het zal ooit wel goed komen. Mijn sporen
kennen tenslotte vele verdwijnpunten aan de horizon, omdat ik de
ruimte voor mijn ogen heb.
Maar ook: ik vrees dat het huis voor een ander bestemd is als het
eenmaal zover is. Dan zal ik niet verbaasd zijn, ik zal alleen zeggen:
Ik raakte hier iets kwijt.
Of soms: met wat geluk schuift het groen naar mij en klapt het scherm
erachter dicht nadat ik me binnen wurmde. Wees gerust, ik zal niet
onbezonnen zijn, dat ligt niet in mijn aard. Ook ligt er geen enkele
arrogantie in de bosjes.
De lijnen van het park zijn theatraal, ik zal wat kruimels gooien als
de bittertafel het toestaat, ik zal glimlachen boven de ochtendkrant.

Verbazing van deze kant van het papier blijft, waar ik ook ben.
(Voetnoot: een dag na dit schrijven was het bedoelde huis verkocht)