Hondenleven

Zwartsel, 2013, boek 108, pagina, 20

2013_zwartsel_bk108_pg20k

Fata Nero

Als iets lang geleden is is het meer van nu. Toch is het niet uit je
lijf. Zo kan ik soms nog wel de schaduw van mijn hond Tjoepie
zien, terwijl hij toch al in 87 stierf. Mijn hond was zwart, mijn ge-
dachten aan hem zijn dat niet. Ik heb gevoeld hoe koud hij werd,
terwijl hij voor mij warm bleef.
Soms als ik een zwarte gedachte heb denk ik daaraan, een zwarte
gedachte is een koude hond. Bij het uitspreken of voelen van die
hond is al het zwarte meteen weg. Zwarte gedachten willen niet
in mij wonen, ik heb er niet het talent voor. Daarom vinden som-
mige mensen mij ook licht (wat natuurlijk grote onzin is).
Kijk, iets kan beginnen met een zandkorrel of een zwarte splinter.
Als het zich in je huid gaat hechten heb je zomaar een doorn in je
vlees. Die ene spat wordt dan een ziekmakende rivier, die ’s nachts
langs je benen omhoog waait en je totaal gaat bedekken. Dat heet
opstuivend duister.
Je moet die kruimels opzij schuiven. Je hebt er niks aan. Verzin
liever dat de tafel een tuin is en de kruimels het zonlicht. Veeg het
samen tot een glinsterend hoopje. Bedek het zware zwart ermee.
Wanneer ik mijn ogen sluit, verzin ik Tjoepie naast me. Hij is niet
meer een stervende bloem, een verwelkend visioen. Als ik wil voel
ik zijn adem op mijn huid.
Maar nu wil ik niet.

Vet mooi

Tweelicht, 2000, bewerkte foto

2000_tweelicht_bf

Boven de bank

Direct na het voltooien van zijn schilderij liet de kunstenaar een
waarzegster komen. Hij ontbood haar omdat hij benieuwd was of
zij de toekomst van zijn pas geschilderd werk kon voorspellen.
Het werd een echte teleurstelling, zelfs na heel veel wijntjes en
complimenten was er geen eenduidig antwoord. Haar orakeltaal
was te prachtig.
Aan de ene kant bleek het werk een wezelachtige houding met een
sterke overlevingsdrang te hebben, aan de andere kant dacht ze
juist aan iemand met sterke zweetvoeten (was hij een hielenlikker?).
Af en toe had ze het over de lelijkheid van het werk, maar dat was
alleen maar bedoeld om hem op stang te jagen (wat lukte!).
De kunstenaar was ontevreden over haar en bleef erg tevreden over
zijn eigen geweldige creatie en gooide de waarzegster dus op straat.
Ruilde haar in voor twee andere wezens, twee beeldschone meisjes.
Nam ze mee naar de werkplaats om hun nog wat verder bij te schaven,
want hij streefde altijd naar de perfecte perfectie.
En toen?
Toen schraapte de artiest zijn keel en zei: Dit is vette shit! Kan het
nog mooier?
Ik denk het wel; het kan volgens mij altijd anders als je openstaat
voor het onbedoelde terloopse.
Later hoorde ik dat de kunstenaar was overleden doordat een verzen-
gende aswolk van een spuwende vulkaan hem doodde. Hij zat net een
nieuw meesterwerk te scheppen.
Je kunt maar beter niet in Italië wonen.
Zeker niet bij een vulkaan.

Tobber

Hazenhart, 1987, bewerkte foto

1987_hazenhart_bfk

Werk aan de muur

In de keuken:
Michiel is een tobber.
Wat hij zich vaak genoeg afvraagt is, hoe zijn leven er uit zou zien
als een ander het leidde: of het dan nog zou bestaan.
Zou hij dan nog diezelfde baan hebben? Met diezelfde leeftijd?
In hoeverre zit er nog rek in zijn leven?
Hij komt niet veel verder dan dit tob-denken. Alles lijkt direct te
veel. Hij voelt zich snel overbodig. Geruisloos je vermengen met
een ander is voor hem geen optie. Personages die hij niet wil her-
kennen passeren zomaar zijn nulgraad. Hij groet niet, wil ze niet
te woord staan.
Terug in de keuken:
Het enige wat lukt is het glas aan de lippen zetten, een fles leeg-
drinken. Urenlang kropt hij zijn geest op tot zijn hoofd, al flink rood
aangelopen van de drank, bijna ontploft.
Hij heeft zijn plaats gekozen in een uitgestrekte keuken met hoge
pollepels en pannen. Daar kan hij zichzelf moeiteloos dwarszitten.
Lukt er dan echt niets bij Michiel de tobber?
Een paar nieuwe schoenen kopen en hopen dat hij dan anders gaat
bewegen is het hoogst haalbare.
Dan zie je hem op een opening van een expositie van hoek tot hoek
schuifelen. En teugjes rood drinken uit een veel te groot glas.
Hij praat met de schilderijen. Wel zo veilig.
Geleidelijk ebt hij weer weg in het groen, zijn verborgen locatie.
Hij is een pannenman.

Verlossing

Verlichte man, 2001, bewerkte foto

2001 verlichte man-bf

Overbelicht

genoodzaakt wordt dit
want onvermijdelijk is dit

Dit schreef ik eens in een woordspelige toestand. Kennelijk was
er veel tijd en ruimte om zo iets te doen. Misschien was ik ook
bang om het te vergeten en schreef ik het daarom op.
Toen was er een zekere logica te bekennen in de bewering, nu
weet ik totaal niet meer waar het eigenlijk op sloeg. De nood-
zaak en het verband ligt voor altijd verborgen in het verleden.
Waarschijnlijk was het de taal van een overbelichte jongeman.
In elk geval was ik actief in de poëzie. Ik kende de genezende
kracht ervan. Gedichten schrijven was net zoiets als een genezen-
de handeling. Kunst verlicht altijd, actief en passief. Ik verwachtte
er veel van. Eigenlijk alles.
Toen was ik nog student en nu kan ik veel onder de noemer van
Romantische Droom plaatsen. Wendingen vallen op hun plaats
door brokstukken van samenhang, zou ik nu zeggen. Dat is een
andere dementie, een andere gedachte.
Ergens ben je dus altijd bezig met een soort verlossing, je leegt
je als mens en hoopt zo, op zijn best, geschiedenis te maken.
Anderen, meestal leken, zullen zeggen: Wat? Alweer? Voor de
hoeveelste keer? Daarop volgt steevast: Allemaal niets, het is
allemaal niets!
Dan hoop je maar dat het spottend bedoeld is.
Aan de andere kant, als mijn vliegwiel eenmaal draait is het niet
meer te stoppen. Ik kan mij niet indikken tot vertraging.
Gedichten wijzen mij een weg. Alles moet aan flarden. Weg met
de dwaze dwaalwegen.
Zo verlos ik mij van mezelf en dat is ook een fijne hobby.